Gedichten 1861-62(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina t.o. 3] [p. t.o. 3] Hoe zalig maakt dit mij. [pagina 5] [p. 5] Aan Jonkvrouwe ELIZA MATHER [pagina 11] [p. 11] Liefde. [pagina 12] [p. 12] Zoet is de maneglans, en zoet de bloemenkrans, zoet is de vriendenzang, en zoet de bekerklank, 't kusjen der liefde is zoet als men het rooven moet, doch faalt dit, op den duur wordt alles zuur. Uit de spreuken des Bhartriharis. [pagina 13] [p. 13] Liefde. O, Liefde, stroom van wellust, die als een' zonne blaakt, die zelfs de wreedste wilden zoo zacht als englen maakt, die bloemen mild doet sproeijen uit eenen barren grond, en tooverzang doet stijgen uit's menschen hert en mond, o, liefde! die een' moeder aan elken stervling gaf, gij zweeft als 't eeuwig leven op 't alverslindend graf. [pagina 14] [p. 14] Hij die u durft bestrijden, hij die uw' reinheid laakt, die heeft de deugd, de schoonheid, den hemel zelf verzaakt; die ziet de zuivre lelie niet bloeijen in het dal, die hoort niet van de vogels het wonderzoet geschal; die heeft geen zaâlge stemme die roepe in zijn gemoed: sterk als de dood is liefde, de bron van alle goed! Nooit heeft de vonklende ooge van 't meisjen hem geroerd, nooit heeft 't gestreel der moeder zijn' ziele blij vervoerd, nooit heeft het staamlend kindjen verrukt zijn' kille borst, nooit hebben zijne lippen naar frissche kussen dorst, nooit loopt er op zijn' wangen een' traan voor 's broeders smert, slechts ikzucht, haat en afgunst bestormen woest zijn hert. O, huldigt dan de liefde, gij smaadt de menschheid niet, volgt, volgt haar heil'ge wenken, wanneer zij u gebiedt; want liefde geurt de bloeme, de vogel zingt: bemint! want liefde straalt de zonne, want liefde ruischt de wind, en liefde kweelt de moeder, en liefde lacht het kind; dus menschen, brave menschen, bemint, bemint, bemint! Vorige Volgende