| |
| |
| |
Hyena's op 't lijk
1
Een gebogen brede jongen met zwarte haren en rode ogen wilde toegang tot 't sterfhuis. 'n Escorte leden van de Stormtroep Ludo van Thorn hield aan weerskanten van de deur de wacht. Men liet den Jood niet binnen. Die fluisterde hees: ‘Ik ben Ludo z'n vriend geweest, ik wil even Mevrouw 'n hand geven.’ Maar de man in uniform zei: ‘Niks hoor’ en geschokt en vuurrood moest Emile zich omdraaien. Zijn neusvleugels trilden. Hij had zich geweld aan moeten doen om er heen te gaan, hij had zich gedrongen gevoeld, men liet hem niet toe. De straat was afgezet. Heren met hoge hoeden draafden af en aan. Maar de stoet zelf zou zich op de Weteringschans in beweging zetten. Emile liep langzaam en voorover naar huis, terwijl af en toe 'n snik zijn borst schudde.
| |
2
Het had sinds Ludo's dood voortdurend geregend, maar vandaag bleef 't droog, al was 't weer nog vochtig en guur. De begrafenis zou dank zij het organisatietalent van den propagandaleider Schwarz 'n geweldige demonstratie worden. Daarom zou bereden politie de stoet flankeren, men vreesde voor incidenten. Die bleven uit, de orde werd gehandhaafd, alleen kon 'n doodbidder zijn woede niet bedwingen toen een kleine boodschappenjongen de cortège doorbrak, vóór de eigenlijke begrafenisstoet begon.
Er was 'n fascistische fanfare, die eindeloos: ‘Ik had een
| |
| |
wapenbroeder’ speelde als het tromgeroffel zweeg. Menigeen dacht met weemoed aan den jongen held, die door de roden van Moskou (of door de politie, fluisterden sommigen) lafhartig in de rug was gesluipmoord. Maar hij leefde voort! In de harten van duizenden en in 't bijzonder in de beide stormtroepen, die zijn naam droegen: Stormtroep Ludo van Thorn 1 en 2. Ze gingen voor 't lijk, droegen de talloze kransen van industriëlen en wapenfabrikanten, rhythmisch klonken hun dreunende laarzen, die statig en ingehouden langzaam op 't plaveisel daalden. Er was 'n zekere gelijkenis in al die brute, ernstige, maar weinig beschaafde gezichten, hun koppelriemen waren fonkelnieuw, gisteravond door den Leider zelf uitgedeeld. Gisteravond waren de beide stormtroepen door den Leider ingewijd, die in 'n toespraak hun allen Ludo als voorbeeld stelde; men beleefde 'n impasse, deze grootse propagandatocht, waar honderden langs den weg de ogen op hadden gericht, beloofde succes af te werpen. Drie tamboers roffelden. Dan de lijkkoets, waar de arme Ludo in was, met 'n orgie van bloemen overdekt. De paarden in 't zwart. Daar omheen doodbidders. Achter 't lijk, de Leider, kort en dik, beende naast Van Thorn, den ongelukkigen vader, groot en dik. En rood in z'n gezicht, z'n haar niet meer à la brosse, maar kalend reeds. 'n Martelaar ook hij. Van een Idee. Af en toe keek de Leider naar hem, die weer in genade was aangenomen. Achter hen Coemans naast Hâvresac. De eerste zeer aristocratisch en grijs. Hij had eigenlijk ternauwernood op den zoon van zijn zuster acht geslagen en werd pas door diens noodlottig einde op den jongen attent gemaakt. De zaken namen hem geheel in beslag. De zaken gingen goed op 't ogenblik. Hij zou weldra de Mosers in Limburg
| |
| |
en hier boven 't hoofd groeien. Coemans was niet ontevreden. Maar hij zou straks een woordje moeten zeggen. Hij speechte anders nooit. Het was 'n lastige affaire. Hij trachtte zich te herinneren wat hij al bij dergelijke gelegenheden had gehoord. Loom sjokte naast hem de rhinoceros Hâvresac-Zur Mühlen, de leider van de beweging uit Limburg. Schatrijke meelhandelaar. Vermoeid. Hij herinnerde zich den jongen totaal niet meer. Vermoeid. Maar hij was verplicht, hij was 'n representatieve figuur. Doodstil stonden de kijkers langs de weg, ontroerd door't luguber tromgeroffel.
Vrienden volgden. 'n Zware bourgeois satisfait, die alleen maar oog had voor de vrouwen langs de trottoirband en voor de fotografie-toestellen; hij hield nog steeds erg van vrouwen, de beroemde schilder, was bezorgd, dat men hem niet zou opmerken en noemen in de krant, Arsène Loven was nog steeds ijdel en vergaf 't niet aan den vliegenier, die naast hem schreed, dat hij eens z'n vrouw had bezeten. Van Grevelingen was thans kapitein. Maar hij had niet in uniform willen komen, al hadden de fascisten dat dolgraag gewild. Hij wilde de staat niet compromitteren. Daarom ging hij geheel in 't zwart en ernstig naast het dikke monster Loven, dat hij verafschuwde. Hij herinnerde zich zes à zeven jaar geleden de grote salon in de Carmelitessenstraat: devader las'n verhaaltje van den gestorvene voor, 'n fris waaierend sprookje van elven en nimfen; het had Jhr. van Grevelingen toen wel zeer getroffen die frêle woorden te horen in de zwoelgeparfumeerde zaal tussen al die wereldsen, die wel heel ver van die fijne kinderlijke onwezenlijkheid af stonden. Hij had sympathie opgevat voor den kleinen onbekende, 'n gevoel, dat verdiept werd toen hij kort daarop met zijn tante Ludo had ont- | |
| |
moet, 'n tenger blond jongske met smalle langwerpige ogen.
Het leven was vreemd, bedacht Van Grevelingen, terwijl de muziek achter hem de Eroïca inzette en vóór hem het gedreun der stormtroepen Ludo van Thorn 1 en 2 doffer werd. Hij was zeer weemoedig over de dingen en om de dood en 't geheimzinnige van dit geval. Hij hield niet van 't fascisme en niet van 't geweld. Hij betreurde nog steeds de loopbaan, die men voor hem gekozen had. Maar in 't begin van de begrafenis was hij zeer geschrokken. De stoet met al zijn vertakkingen wachtte, zoals gezegd, op de Weteringschans, alleen de lijkwagen met de familie en de bidders zetten zich op de smalle Paulus Fortuynstraat in beweging. Geheel voorop liep in plechtig zwart met zilveren kwasten en 'n grote steek op, 'n soort aanvoerder, die met zijn parapluie de richting aangaf. Op de hoek van de Paulus Fortuynstraat reed opeens 'n jongen van 'n jaar of twaalf zonder de stoet te zien langs den doodbidder. Het was 'n ogenblik of daar de kleine Ludo van Thorn, zoals Van Grevelingen hem in Limburg had gekend, blootshoofds voorbijfietste. Het gaf hem 'n schok, maar 't volgend ogenblik gaf de kraai 'n geduchte slag met zijn paraplu op de rug van den armen knaap. Dit incident vervulde Van Grevelingen met 'n wanhopig gevoel, hij zag voortdurend den jongen, van zijn vergrijp onbewust, na gejaagde oogopslag ontsteld en snel doorfietsen. Het was wellicht verklaarbaar, dat de verdroogde bidder zo gehandeld had, hetzij uit verbittering over de onoplettendheid van den boodschapper, hetzij wijl hij, vertegenwoordiger ener verachte groep, zich thans in zijn functie onkreukbaar voelend, door zo'n enkele forse slag op dat smalle ruggetje zijn opgehoopte minderwaardigheid wilde afreageren. Maar kapitein Van Grevelingen kon zich niet los- | |
| |
maken van't denkbeeld, dat de betaalde bidder van den kleinen Ludo den kleinen Ludo op zijn eigen begrafenis geslagen had.
Nu zweeg het koper, dat somber en vaak vals de Eroïca van Beethoven had getromd en gepaukt. Even hoorde hij de hoge stem achter zich van den afgedankten diplomaat, die hij zich van de Carmelitessenstraat wegens zijn prominente relaties herinnerde, hij had 't over Briand, maar Van Grevelingen kon niet meer horen wat feu M. Briand tegen hem gezegd had, want het adembenemend rhythme der soldatenlaarzen van Stormtroep Ludo van Thorn 1 en 2 maakte alles onduidelijk. Van Grevelingen kon het verband niet vatten, dat er moest bestaan hebben tussen dezen verfijnden knaap en de grove, half klein-burgerlijke, half canailleuze physionomieën van de Stormtroep Ludo van Thorn 1 en Ludo van Thorn 2. Die langs de weg stonden, wezen elkaar de leiders en onderleiders, men zocht vergeefs naar Schwarz, die werkte echter al weer aan 't begrafenisnummer, dat straks verschijnen moest. Schwarz voelde niets van 't leed der ouders en zag alleen een prachtig propagandaobject in de dood van den jongen Ludo.
Ook bij de R.K. Kerk stond 't zwart van de mensen. De leiders en stormtroepers namen de witgelakte kist en droegen ze naar 't altaar. Terwijl allen binnendromden, klonk plechtige orgelmuziek, het Dies Irae. Er was bijna weer 'n strubbeling, maar nu't eenmaal zo ver was, wilde de oude pastoor maar geen tegenwerpingen maken. Maar hij mopperde over dat politieke gedoe, deze onchristelijke soldatenlaarzen. Over de lijkdienst was anders veel discussie geweest, men twijfelde immers of de jongeman niet de hand aan zich zelf had geslagen, voorts erkende de kerk de brutale, fascistische inmengingin geloofszaken allerminst en was de vader van den
| |
| |
overledene lid van den onwettigen Raad van Katholieken. Maar de huisvriend der Van Thorns, pater Ahrends uit Limburg, had 't zijn christenplicht gevonden alles in der minne te schikken. Hij geloofde niet aan Ludo's zelfmoord. Pater Ahrends celebreerde de Mis. Nuchter na 't pathetisch galmen van 't orgel klonk zijn Latijn. Toen nam hij, tot ieders verwondering 'n inbreuk makend op de uitvaartsliturgie, 't woord in 't Hollands. Hij sprak de Moeder aan, die rechtop zonder tranen en als levenloos het schouwspel volgde. Hij troostte haar er mee, dat haar zoon spoedig gelouterd daar zou komen, waar wij allen eenmaal hopen te komen. Daar heerst geen geweld en geen honger zoals op deze wereld. Daar bestaat geen klassenstrijd, daar onthoudt de een niet het hoogstnodige aan den ander, de engelen steken elkaar geen dolken in de rug en de zaligen weten niet wat revolvers zijn. Dan richtte hij tot de Vader 't woord: ‘Uw zoon was 'n idealist. Hij was te goed voor deze wereld. Daarom heeft God hem tot zich genomen. Ludo was te goed voor deze wereld van godslasteringen en verdachtmakingen op krantenpapier. En als hij nu tot u zou kunnen spreken, dan zou hij zeggen: Voert Uw idealen uit, maar weest onbaatzuchtig, krenkt Uw tegenstander niet met onwaardige middelen, smelt Uw dolken en Uw moordwapens.’
Robert was onder den indruk en slikte, naast zijn rechtop gezeten, koele vrouw, wier gelaat onzichtbaar was onder haar zwarte sluiers. Haar broer, Coemans, had 'n kleine calculatie in z'n hoofd, waar hij niet af kon, tegelijk trachtte hij iets te onthouden van Ahrends' preek voor straks. Machtig hoe die man zich uitdrukte, jammer, dat hij niet aan hun kant stond, zo'n man was geld waard. Hâvresac dommelde, Loven grijns- | |
| |
de en Van Grevelingen herkende den merkwaardigen pater, die indertijd aan 't diner de crisis en de komende ellende voorspeld had. De ellende was gekomen, Ludo van Thorn had er iets tegen willen doen, terwijl hij, Van Grevelingen, zich te Soesterberg onledig hield.
De fascisten waren vrij woedend over de onverholen kritiek van den paap op hun beweging en zijn voortdurend zinspelen op geweld. En onder plechtig orgelgalmen mopperden ze binnensmonds en schoven de kerk uit. Daar stond weer 'n ademloze menigte. Op 'n houten podium speelde 'n symphonie-gezelschap zeer overgevoelig: Ases Tod en menigeen wiste zich de ogen af. Schwarz had Ludo's sterven vol berekening uitgebuit.
| |
3
Eugenie was snel teruggereden naar haar woning. Ze had tot haar familieleden gezegd, zich in geen geval om haar te bekommeren en haar alleen te laten. Vervolgens was ze naar Ludo's kamertje gegaan en had alle papieren, die daar lagen, schoolschriften, brieven en alles mee naar beneden naar de donkere voorkamer genomen, waar 'n klein haardvuur brandde, want Eugenie was zeer frileus.
Eerst had ze de verzen gelezen in't tijdschrift. Ze liet de zin der woorden niet tot zich doordringen, maar dacht alleen voor dit gedrukt was, heeft hij dit met zijn eigen hand geschreven. Nu zocht ze koortsachtig alles wat hij zelf geschreven had. Er waren veel brieven van Emile Moser, zijn Joodsen vriend, ze zuchtte, verliefde brieven van meisjes, misschien van zijn school, geen wonder, dat de meisjes hem aardig hadden gevonden. Ze trachtte te lezen, maar dan kwamen de
| |
| |
tranen weer, de snikken uit haar droge, hoestende keel en ze vreesde, dat haar familieleden zouden komen om haar te troosten, ze stond mijlen ver van al die mensen, die Ludo minder hadden gekend dan Emile b.v. Daarom hield ze op met lezen, maar vond ten slotte 'n schrift met vreemde liefdespoëzie en 'n dagboek, blijkbaar van de laatste dagen. Ze las er in, het waren nuchtere opmerkingen over bijeenkomsten, ook de naam van Prick, de briefschrijver, kwam er in voor. Dan las ze met ijzige schrik opmerkingen over haar man, Robert. Ze liet 't boek vallen, raapte 't weer op. Zou Ludo dan toch...?
Opeens kwam Robert binnen met z'n hogehoed in de hand. Geagiteerd: ‘Er wordt gezegd, dat 't inderdaad een opdracht van de politie was... 't Kan geen suicide zijn, want er zijn tal van bewijzen tegen, hij had geen kogelpoeder op de hand, er is geen kogel in de carrosserie gevonden... Ik zat met 'n commissaris van politie in de wagen, die het fascisme welgezind is...’
Maar zij maakte het hulpeloze handgebaar, dat hij nu al jaren van haar kende. ‘Wat lees je daar?’ zei hij verward. Ze werd rood en scheurde opeens de bladzij uit 't cahier, wierp 't in de vlammen. ‘O’, zei hij steunend, ‘Ludo was 't niet met ons eens, hè?... Hij hield niet van mij,’ ging hij moeilijk voort, ‘maar ik wel van hem.’
Eugenie viel neer op 'n stoel, het hoofd steunend op de papieren en schriften.
Robert van Thorn schoof de gordijnen opzij en ging aan 't raam staan, zoals vroeger als Ludo niet bijtijds thuis was. Maar Ludo kwam niet meer terug.
Uit: Onbewoonbare wereld.
|
|