| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
‘Kijk toch eens,’ riep Moeder Afke, ‘hoe verstandig. O Saapke, 't is 'n schat!’
(Blz. 6.)
| |
| |
| |
De kleine Pop.
't Was heel stil in de anders zoo drukke kamer. Poes lag te spinnen tusschen de geraniums op de vensterbank. Oude Saapke, de baker, zat half te dutten bij de tafel.
Daar klonk een héél fijn, klagend stemmetje uit een hoek van de kamer: ‘E-ê-lê-lê!’ en meteen verscheen er een magere hand tusschen de dichtgeschoven gordijnen van een hooge bedstee, waarvan de deuren openstonden.
‘Saapke, de kleine jongen is wakker. Toe, laat me hem eens zien!’
Saapke stond langzaam op en waggelde naar den hoek, vanwaar het stemmetje zich liet hooren. 't Kwam uit een kist, die in een hoek bij 't bed stond, en die door moeder-zelf keurig bespijkerd was met blauwe stof, met een laag oude lappen er onder. Haar tiende kindje moest toch een lekker zacht nestje hebben, 't arme kleine ding, al schoot er geen echt wiegje voor hem over! De oude ‘nane’ toch was totaal versleten, en voor een nieuwe had moeder geen geld. 't Was al moeilijk genoeg om rond te komen en al die hongerige mondjes elken dag, zoo goed als 't ging, te verzadigen!
En zoo had moeder Afke dan van die oude
| |
| |
houten kist een nestje gemaakt, zóó zacht en zóó lekker als 't kindje maar wenschen kon, en dat 't er van buiten minder mooi uitzag, daar had het kleine schepseltje nog geen weet van.
Daar haalde Saapke ‘de pop’ te voorschijn; - elk klein kindje heet in Friesland ‘de pop’ of ‘de kleine pop,’ moet je weten - en bracht hem zegevierend bij zijn moeder. Deze keek met oogen vol liefde naar het kleine, stijf ingebakerde wezentje, met zijn klein, rood gezichtje. Ze nam 't voorzichtig in haar armen en zoende 't telkens en telkens weêr op de fluweelzachte wangetjes en 't gerimpelde voorhoofdje, ja, zelfs op de kleine, teere vingertjes, die aanvoelden als héél jonge, zachte, kleine slaboontjes.
‘Kijk toch eens, Saapke, riep ze, ‘wat een engeltje! En wat 'n zachte, zwarte krulletjes heeft 't in z'n nekje! Kijk eens, wat 'n aardig lokje, dat daar onder 't mutsje vandaan komt kijken en wat 'n lief neusje! En die oogjes, hoe verstandig! O Saapke, 't is 'n schat!’
Maar Saapke stond er hoofdschuddend bij. ‘Ja,’ zei ze, ‘'t kindje is wel lief, al is 't dan ook maar 'n heel klein, mager popke, maar me dunkt, je hebt toch al kinderen genoeg, Afke! Je bent warempel nog net zoo blij met je tiende, als 'n ander met nummer één. 't Is, of je nog nooit 'n klein kindje gezien hebt, zoo bekijk je 't aan alle kanten!’
| |
| |
Moeder Afke keek ernstig naar het kleine schepseltje in haar armen: ‘Ja,’ zei ze nadenkend, ‘misschien moest ik wel treurig zijn, nu dit kindje er is, want we kunnen 't toch nooit genoeg te eten geven; maar ik kan 't niet helpen, ik ben er alweer blij meê! Ik zal 't dan maar dubbel liefhebben, omdat 't bij zijn oudere broertjes en zusjes zooveel moet missen, en dan zullen we dit kleine ding ook nog wel fatsoenlijk groot krijgen!’
‘De pop’ was weer gaan slapen in Moeders arm, en Saapke bracht het kleine pakje weer veilig in zijn nestje.
‘Ziezoo Afke,’ zei ze, ‘en nu moet je me maar gauw wat werk geven. Naaien kan ik niet goed meer, want mijn oogen worden slecht; maar er zullen wel kapotte kousen en sokken zijn van de kinderen; die zou 'k wel gauw eventjes kunnen stoppen.’
Afke, die vermoeid de oogen gesloten had, toen 't kindje haar werd afgenomen, deed ze nu weêr wijd open, en er kwam een gelukkig lachje op haar bleek gezicht:
‘Nee,’ zei ze, ‘ik heb niks meer te stoppen. Alle kousen zijn netjes in orde. 'k Heb den halven nacht opgezeten om alles te verstellen, wat nog kapot was!’
Vol bewondering keek Saapke haar aan: ‘Wat ben jij een flinke huisvrouw, en dat met je zwakke lichaam! Zóó heb ik 't nog nooit gezien! Maar nu moet je ook probeeren 'n
| |
| |
beetje te slapen, dan ben je wat uitgerust als de kinderen straks thuis komen uit de middagschool!’ En ze schoof de gordijnen weêr dicht, en zette de bedsteedeuren op een kier. In den hoek van de vensterbank lag 't breiwerk van een van de kinderen. Dat nam Saapke ter hand, nadat ze 't kooltje in haar stoof een beetje opgerakeld en zich een kopje koffie had ingeschonken.
En nu was 't weer heel rustig in de kamer. Ook buiten was 't stil. De velden, waarop het eenige raam uitzag, waren met sneeuw bedekt. De oude sloot, die de bleek achter 't huisje van een groot weiland scheidde, lag dichtgevroren. De kinderen hadden al geprobeerd er schaatsen op te rijden, maar 't ging niet: er lag te veel stof op 't ijs: 't was heelemaal stroef. Ze vielen telkens, als ze hun beenen wilden uitslaan. Heel vervelend! - Maar van avond zouden ze de heele sloot met water begieten; als dat dan bevroor, werd 't een prachtige baan voor alle kinderen uit 't steegje; tenminste zoolang de groote vaarten nog niet heelemaal veilig waren. Tot zoolang nog ‘baantje rijden’ op de oude sloot, maar dan - de beenen vrij uitslaan en overal naar toe! - Verre tochten maken met vaders of groote broers, of ooms en tantes! Heerlijk!
Maar zoover was het nog niet, al was 't dan ook nòg zoo koud. Oude Saapke trok haar omslagdoekje dichter om de schouders, en de wol- | |
| |
len muts verder over de ooren. Het tochtte toch zóó door dat raam, en de koude Oostenwind had ook vrijen toegang door een paar reten in de deur! Brr, wat was 't koud! Saapke deed haar toffels uit, en liep zacht over den met matten bedekten vloer naar de kookkachel onder den schoorsteen. Daarin stonden eenige turven bij elkaar te smeulen. Een er van was doorgebrand, - een prachtige kool! Saapke nam de tang, en borg dien in de blank gepoetste doofpot. Er moest nu noodzakelijk een nieuwe turf bij, zou 't vuur niet uitgaan, maar - de turfbak was leeg! Saapke opende voorzichtig de kamerdeur, en sloop de ladder op naar boven. Foei, wat kraakten die sporten! Die arme Afke zou er stellig wakker van worden!
Daar hoorde ze al wat in de bedstee! - nee - toch niet, - en gelukkig, nu was ze al boven! - O wee, daar lagen nog maar twaalf kleine turfjes! Saapke's gezicht betrok. Ze begreep wel dat ze héél zuinig moest zijn, want wanneer zouden deze menschen ooit weer geld hebben voor turf? Het schrale weekloon, dat de vader Zaterdags thuisbracht, reikte al bijna niet voor eten en drinken en schoeisel, om van kleeren nog niet eens te spreken!
Met drie turven in de hand, kwam Saapke weêr voorzichtig langs de ladder naar beneden, - voetje voor voetje - altijd nog op kousen, om Afke niet wakker te maken, hoewel ze haar oude voeten flink pijn deed op de smalle ladder- | |
| |
sporten.
Daar was ze beneden; de kamerdeur kraakte weer even, maar gelukkig, er bewoog zich niets in de bedstee!
Nu een van de turfjes nog gauw in de kachel gelegd, even gekeken of ‘de pop’ goed toegedekt lag, - ja, alles was in orde!
En Saapke ging weêr zitten breien, - maar 't was toch erg koud, hoor! De oude, dikke vingers werden er stijf van. Nog maar 'n kopje warme koffie! Ja, dat deed goed!
Daar klonk plotseling op de steenen van 't steegje 't geklepper van klompen, - toen een geluid, alsof er geworsteld werd. - Ach, die akelige jongens waren zeker alweêr aan 't vechten! Hoe was 't nu toch mogelijk, juist nu moeder ziek lag en haar rust zoo noodig had!
Saapke gooide driftig haar breikous op den grond, - zelfs haar warme koffie liet ze in den steek, - en daar stond ze in de buitendeur, de gebalde vuist dreigend opgeheven tegen twee jongens, die er zich echter heelemaal niet aan stoorden. Ze bleven maar vechten en elkaâr booze woorden toeschreeuwen.
Maar Saapke wist wel raad, - ze was niet voor niets tien jaar lang baker geweest in arbeiders-huishoudingen! Ze trok de bengels van elkaar, deelde links en rechts oorvijgen uit, joeg den eenen jongen, die hier niet thuis hoorde, de steeg uit, en trok het andere slachtoffer bij zijn oor meê in 't portaal, hem onderwijl
| |
| |
met de hand dreigend, opdat hij toch maar geen geluid zou geven.
‘Hou je toch stil,’ deugniet,’ fluisterde ze heesch: ‘weet je dan niet, dat je Mem ziek is? Ze slaapt net eventjes - maak haar toch niet wakker met je geschreeuw!’
De jongen stond daar met open mond: - ‘Mem ziek?’ En opeens schoten zijn oogen vol tranen. ‘Waar is Mem? - Ik wil naar Mem toe!’
Daar ging-ie warempel nog snikken ook! ‘Akelige jongen, hou je toch stil! - Mem slaapt immers!’ snauwde Saapke hem toe. Maar de arme Klaas kon zich zoo gauw niet stilhouden. Hoe boozer Saapke zich maakte, des te erger raakte hij van streek; want al was hij ook een ondeugende rakker, zijn moeder was hem àlles; en hij was niet gewoon dat die ziek was, tenminste niet dat ze in bed lag en hij om harentwil stil moest zijn. - Hij bleef snikken, net zoolang tot Saapke hem een klinkenden klap om de ooren gaf. Toen ging het gesnik over in een jammerkreet en daardoor gebeurde juist, wat de oude vrouw zoo graag had willen voorkomen, - de zieke werd wakker! - ‘Wat gebeurt daar?’ riep ze angstig: ‘is er wat met de kinders?’
‘Nee,’ zei Saapke boos. ‘D'r is niks met de kinders, d'r is hier alleen maar 'n stoute jongen, die niks van z'n moeder houdt, en die zich niet stil wil houden als Mem slaapt!’
| |
| |
De ‘stoute jongen’ keek Saapke woedend aan en deed schoorvoetend een paar stappen in de kamer. Hij hield nu op met snikken en keek angstig naar de bedstee, waaruit hij de stem van zijn moeder gehoord had. Hoor, daar was die stem alweer, maar zoo geheel anders dan gewoonlijk: zoo zwak, en zoo heel, heel zacht!
‘Is 't Klaas, Saapke?’
‘Ja, 't is Klaas,’ snauwde Saapke.
‘Klaas, kom eens hier!’ riep Moeder.
En Klaas kwam.
‘Nou zal-ie z'n verdiende loon krijgen, die akelige jongen!’ dacht Saapke, maar hoe verwonderd keek ze op, toen die ‘akelige jongen’ zijn moeders vermagerde hand kuste en alweêr in snikken uitbarstte; en toen streek zijn moeder hem warempel liefderijk over 't ruige, roode haar en streelde zijn sproetige wangen, inplaats van hem te straffen! Klaas trok nog gauw de gordijnen wat verder dicht, opdat Saapke toch maar niet zou zien wat hij deed. - Toen klom hij vlug op den stoel voor de hooge bedstee en verborg zijn hoofd aan moeders trouwe borst: ‘O Mem, Mem, is 't echt waar, wat die nare Saapke zegt, dat Mem zoo erg ziek is?’ - En toen, héél zacht: ‘Zal Mem nou dood gaan?’ - ‘Nee hoor,’ zei Moeder Afke troostend, ‘zoo erg is 't niet! - Dood gaan? Nee, mijn jongen, daar heb ik geen plan op! Jullie kunnen mij immers niet missen, wel?
| |
| |
Ik ben alleen maar wat zwak, en als ik nou maar 'n beetje rust en stilte heb, dan ben ik gauw weêr klaar. Wil jij er nu voor zorgen, dat de anderen stil zijn? Daarmee kan je mij weer beter maken!’ - ‘Ja,’ riep Klaas, blij, dat hij tenminste iets kon doen om te toonen hoe 't hem speet, dat hij zijn moeder wakker had gemaakt. ‘Ja, dat zal ik doen, hoor! Ik zal aan 't andere eind van de steeg gaan staan, en wie niet stil is, die krijgt met mij te doen!’ En hij balde zijn kleine, gespierde vuist.
‘Mem,’ lachte even en zei: ‘Maar denk er vooral aan, dat vechten heel veel leven maakt, en dat ik dáár juist 't allermeeste last van heb!’
't Gezicht van Klaas betrok, maar hij bedacht zich en zei trouwhartig: ‘Nee, Mem ik zal niet vechten, hoor!’ en meteen wou hij de kamer uitgaan.
Maar ‘Mem,’ riep hem nog eens terug, en wees naar den hoek van de kamer, waar 't nestje stond met de kleine pop.
‘Kijk eens, Klaas, wat daarin ligt!’
En Klaas keek. Half en half verwachtte hij dat 't een konijntje zou zijn, waarnaar hij al zoolang verlangd had. - Vol verlangen naderde hij de kist. Maar toen hij 't kindje zag, keek hij heel teleurgesteld: ‘O,’ zei hij. ‘'t Is maar 'n kind! - Wat is 't, 'n broertje of 'n zusje?’
‘'t Is een broertje,’ zei oude Saapke, ‘en maak jij nou maar gauw dat je weg komt, nare jongen! Heb je ooit zoo'n bengel gezien? Hij is
| |
| |
niet eens blij met de kleine pop!’
Klaas keek haar stuursch aan en maakte een omweg naar de kamerdeur. Hij vertrouwde die oude vrouw heelemaal niet! - ‘Als ik dicht bij haar kom, dan krijg ik misschien nog weer 'n klap of 'n stomp!’ dacht hij.
Nu, ik zou niet durven beweren dat Saapke daar geen zin in had, want ze kon 't hem nog maar niet vergeven dat hij zijn moeder gestoord had in haar slaapje. Maar er was geen tijd om daarover nog verder na te denken, want in de steeg weerklonk 't geklikklak van heel veel klompjes.
‘Daar komen ze allemaal!’ riep Afke. ‘Kom, Saapke, geef mij gauw het trommeltje aan, dat onder in de kast staat!’
Nog altijd met een knorrig gezicht, bracht Saapke al waggelend het gevraagde, en - daar ging de deur open en de andere kinderen kwamen binnen, gevolgd door Klaas, die er met een barsch gezicht bij liep: - precies een politie-agent!
Nu, hij had zijn volkje dan ook goed onder den duim. Ze waren doodstil, hoor!
Met half verschrikte, half blijde gezichten kwamen ze binnen: vóórop de zusjes Sietske en Boukje, twee aardige meisjes van 4 en 6 jaar, beide met in 't midden gescheiden geelblond haar, dat nu echter bijna geheel verborgen was onder een wollen muts: zwart met blauw - allebei precies eender. Ze hadden
| |
| |
alle twee een bruin jurkje aan, hier en daar keurig netjes versteld, en een schort met blauwe ruitjes. Met open mondjes kwamen ze nader, maar ze waren een beetje verlegen, - want ze wisten niet recht, waarheen ze nu 't eerst moesten kijken: naar hun moeder, òf naar de kleine pop, waarvan Klaas haar al had verteld.
Bij 't zien van die twee lieve, verlegene kindertjes vergat oude Saapke haar boosheid heelemaal. Ze nam de aardige meisjes bij de hand en bracht ze bij de kleine pop. De jongens volgden schoorvoetend. Ze waren niets op hun gemak. 't Was ook zoo stil in de kamer, en die Klaas keek zoo streng. Hij dreigde hen telkens met de vuist en bracht hen daardoor nog meer in de war!
Zelfs Jouke, die nog wel twee jaar ouder was dan de brutale Klaas, liet zich door dezen geheel regeeren. Hij was een goedige jongen van 12 jaar, de steun van zijn Moeder en de trouwe verzorger van de kleine broers en zusjes.
En dan was Jetse er nog - een even groote deugniet als Klaas-zelf, maar twee jaar jonger en dus minder sterk.
Met open mond stonden ze allen bij 't nestje van de kleine pop. De meisjes konden hem niet genoeg bewonderen. Ze streelden voorzichtig met één vingertje zijn zachte wangetjes en waren verrukt over 't kleine, poppige, roode
| |
| |
knuistje, dat boven 't dekentje kwam uitkijken.
De pop trok zijn voorhoofdje in rimpels en zette even een leelijk snoetje toen hij die koude vingertjes op zijn gezichtje voelde, maar toen sliep hij gelukkig weer door.
De jongens hadden er gauw genoeg van. Jouke sloop stil naar Moeders bed, en drukte haar hartelijk de hand: ‘Kan ik ook wat voor Mem doen?’ vroeg hij.
‘Ja,’ zei Mem: ‘neem dat trommeltje eens van de beddeplank en kijk eens, wat er in zit!’
Het woord ‘trommeltje’ lokte ook Jetse bij Moeders bed. Een beetje verlegen, maar toch vriendelijk, keek hij haar aan, en bleef toen met gulzige oogen staan kijken, wat er wel uit dat trommeltje te voorschijn zou komen! Hij wist 't eigenlijk wel, want in Friesland heet het dat alle kleine poppen op hun ruggetje een trommeltje met suikerbeschuiten meebrengen voor hun broertjes en zusjes en alle kinderen uit de buurt; maar toch... jawel! 't waren heusch suikerbeschuiten of ‘soekerbakken,’ zooals ze in Friesland genoemd worden, hoor! Hè, wat heerlijk! Wel was er bijna geen boter en maar een heel klein beetje suiker op, maar in deze armoedige huishouding, waar nooit een cent overschoot voor lekkers of zoetigheid, was dit voor de kinderen al een heerlijkheid, die ze niet genoeg konden genieten! Klaas en Jetse hapten er gretig in en maakten overal kruimels, tot groote ergernis van Saapke; de kleine meisjes
| |
| |
werden door Saapke op een bankje gezet, vlak bij 't nestje van de kleine pop, elk met een doekje op den schoot voor de kruimels, en daar zaten ze zóó gelukkig te kijken, dat 't een lust was. En ze knabbelden aan haar ‘soekerbak,’ zóó voorzichtig en bedachtzaam, dat er bijna geen kruimeltjes op het doekje vielen, en die enkelen pikten ze nog heel zorgvuldig op met de vingertjes. Jouke bediende zich eerst, toen alle anderen voorzien waren. Ook hij keek dankbaar naar de lekkere beschuit in zijn hand. Hij hapte er eens van en hield de andere hand er onder, om de kruimels op te vangen. Dat zag Jetse, die kleine schelm, die nooit kon uitstaan, dat Jouke zoo netjes was.\
‘Klap!’ daar kreeg de zorgvuldige linkerhand een schok, - alle kruimeltjes vlogen de lucht in, en door den schrik brak de lekkere beschuit van Jouke in wel twintig stukken; de heerlijke suikerkruimels bedekten den vloer.
Jouke keek even heel boos, maar hij zei niets, omdat zijn Moeder er misschien last van zou hebben. Hij knielde bij de brokstukken neer, zocht bij elkaar wat er nog te redden viel, en ging toen van achter de kachel een stoffer en blik te voorschijn halen om alles op te vegen.
Ondertusschen had Saapke vol verwachting naar de moeder gekeken, of die nu dezen ondeugenden jongen ook zou straffen, òf niet? En, gelukkig voor haar, riep Afke met haar zwakke stem verwijtend: ‘Jetse!’
| |
| |
Jetse schaamde zich en kwam bij haar bed staan. ‘Jetse, dat was heel leelijk van je. Je moet ook altijd je broers en zusjes plagen! Ik wil je niet meer zien! Je kunt Saapke vragen om je stuk roggebrood en dan ga je daarmeê maar op straat, tot de avondschool begint. Als die uitgaat, mag je weêr thuiskomen!’
Jetse keek zijn moeder eens aan, of ze 't werkelijk meende! - Jawel hoor, ze meende het, en politie-agent Klaas fluisterde hem meteen in, dat hij niet moest probeeren te huilen of tegen te spreken, want dàn zou hij met hèm te doen krijgen!
Er was niets aan te doen! Saapke, die blij was dat ze tenminste een van de deugnieten kwijtraakte, stopte hem gauw een stuk roggebrood toe, besmeerd met fijngewreven aardappelen en wat zout, en - langzaam ging de kleine zondaar de straat op.
Jouke had nu alle kruimeltjes netjes opgeveegd en de zusjes zaten haar vingertjes af te likken. De beschuiten waren op, - jammer genoeg!
‘Nou gauw de vingers afvegen, meiskes, en vlug aan 't breien!’ riep Moeder van 't bed. ‘En Klaas, als jij je brood op hebt, dan kon je nog mooi 't dorp even rondloopen met de petroleumkan. Als je nog eens 'n beetje kon verkoopen, wat zou me dat goed te pas komen! 't Is zoo'n dure tijd!’
‘Goed, Mem!’ zei Klaas.
| |
| |
Saapke had nu ook voor elk van de andere kinderen een stuk brood gesneden, en smeerde ook daarop wat aardappelpap en wat zout; want de boter was veel te duur, - daar was geen denken aan in dezen schralen wintertijd! Nou, de jongens lusten 't zoo ook wel! Wat hapten ze er smakelijk in! Klaas had in een oogenblik zijn sneê brood op. Of hij er nog eentje zou gelust hebben? Nou, nog wel vijf, denk ik, want Klaas was altijd hongerig. Maar daar was geen denken aan, dat wist hij wel, en daarom zette hij getroost zijn oude, bonten muts op, sjorde zijn verschoten, rood wollen das om den hals, zei ‘Dag, Mem!’ en ging het dorp in met zijn petroleumkan.
Jouke moest brood en koffie gaan brengen aan zijn vader, die in 't braakhok werkte, en nu hoorde men in de kamer een poosje niets anders dan 't gerikketik van de breinaalden der kleine meisjes, die nu en dan een hapje van haar brood namen, en onderwijl zoet zaten te breien. Ze zeiden geen woord, zóó waren ze onder den indruk van al die vreemdigheid in huis. Moeder maakte van de gelegenheid gebruik om nog een beetje te sluimeren, want ze was erg moe.
Daar werd de kleine pop wakker! De roode handjes schermden als twee waaiertjes in de lucht, en een vervaarlijk geschreeuw duidde aan dat broertje wèl heel klein en teer was, maar er toch een paar goede longen op nahield. Beide
| |
| |
zusjes sprongen op, om dat wonder eens wat meer wat nabij te aanschouwen.
‘Hij schreeuwt nòg harder dan kleine Wiebe!’ meende Sietske.
‘Ja, maar Wiebe is ook zoo zwak!’ zei Boukje. En opeens keken ze allebei verwonderd om zich heen: - Waar was kleine Wiebe toch?’
‘Saapke, waar is Wiebe?’ vroeg Sietske eindelijk met een verlegen stemmetje aan de dikke baker, voor wie ze in haar hartje o zoo bang was.
‘Wiebe?’ vroeg Saapke, terwijl ze voorzichtig den kleinen schreeuwer uit de wieg nam en hem bij zijn moeder bracht: ‘Ja, dat is waar ook: kleine Wiebe is bij Ate Jetske, hiernaast.’
‘Mag ik hem gaan halen, Saapke?’
‘Nee, dat kan niet, hij moet daar vannacht nog blijven, anders is 't te druk voor Mem!’
Dat was 'n groot wonder! Daar moesten de meisjes eerst eens over nadenken! Maar eindelijk kreeg Boukje weêr een nieuwe gedachte. Ze trok Saapke, die nog altijd voor Mems bed stond, aan den rok, en vroeg aarzelend: ‘Saapke, mag ik niet 'n “soekerbak” aan Wiebe brengen? Hij heeft d'r nog geen gehad, Saapke!’
Saapke schudde 't handje af en antwoordde, een beetje boos: ‘Nee, dat mag niet, hoor! Morgen krijgt hij d'r een, als Jetske met 'm
| |
| |
hier komt, om de pop te zien. Ga nou maar iever de kopjes afwasschen, dan is straks alles schoon en netjes, als je vader en de groote jongens thuiskomen.’
Boukje vroeg niets meer, maar ging stilletjes de kopjes wasschen als een klein, wijs vrouwtje, terwijl de kleine pop zijn buikje vol dronk, en de vierjarige Sietske aldoor ijverig zat te breien.
|
|