| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXIV.
Ongeveer drie jaren zijn voorbijgegaan, en heel wat veranderingen hebben daarin plaats gegrepen.
Maar niet in het voorkomen van Marie. Zij ziet er nog altijd even lieftallig uit, en zooals zij daar, met een aardig, mollig meisje op den arm, naast haar echtgenoot zit, die een stevig, vroolijk knaapje op zijn knie laat rijden, zou men nauwelijks kunnen gelooven, dat zij, met haar nog zoo jeugdig gelaat en haar zoo tengere gestalte, de moeder van dit tweetal is.
‘En welk nieuws hebt gij nu medegebracht?’ hooren wij haar vragen.
Want Mense is daar juist van zijn ziekenbezoeken teruggekeerd, en elken ochtend pleegt hij getrouw verslag te doen van zijn wedervaren.
‘Veel is het niet,’ luidt het antwoord. ‘Maar ik ben nog even bij de Zegwaards aangeloopen.’
‘En hoe waren zij?’
‘Natuurlijk nog onder den indruk van het
| |
| |
vertrek der jongens. Hoewel zij elkaar wederkeerig moed trachten in te spreken, zullen zij wel nimmer volkomen aan de scheiding gewennen. Wij hebben dat aan onzen secretaris gezien, die het gemis van zijn zoontje nooit geheel te boven gekomen is.’
‘Het is dan ook geen kleinigheid!’ zucht Marie met een blik op den levenslustigen kleuter, die al kraaiende de beide handjes in den baard van zijn vader laat woelen. ‘Maar hebt gij ook gehoord, of de dominé op zijn reis nog in de gelegenheid geweest is, de familie van Waningen op te zoeken?’
‘Ja, zeker. En hij heeft daar een nachtje gelogeerd ook. Eer wilden zij hem niet laten gaan. - Hij is er over uit, zoo vriendelijk als hij er ontvangen werd.’
Een schalksche opwelling doet het mondje van Marie tot een glimlach plooien.
‘Dat zou eenige jaren geleden niet gebeurd zijn,’ zegt zij. ‘Ten minste, voor zoover den resident betreft. - De volslagen omkeer in zijn opinie over den dominé is mij nog altijd een raadsel. Wel laat het zich hooren, dat de sympathie van mevrouw voor de familie Zegwaard daarop invloed gehad heeft, maar......’
‘Ik voor mij ben overtuigd, dat de dominé dien beteren dunk hoofdzakelijk aan het postscriptum in den brief van den Edelen heer te danken heeft. Als een Raad van Indië opzettelijk verzoekt, de hartelijkste groeten aan iemand over te brengen, onder bijvoeging, dat zij te Leiden clubgenooten waren en zijn Edelheid van zijn
| |
| |
vriendschap met dien iemand nog steeds de aangenaamste herinneringen heeft overgehouden, zijn zulke betuigingen wel geschikt om op een ambtenaar als den heer van Waningen indruk te maken, ja, een geheele wijziging in diens meening over den persoon in quaestie te veroorzaken. Dit staat tenminste vast, dat zijn billijker waardeering van den dominé juist uit den tijd der ontvangst van den bewusten brief dagteekent.’
‘Maar gij zult toch moeten toestemmen, dat de resident ook in andere opzichten veel veranderd is?’
‘Veel is misschien wat sterk uitgedrukt. In den grond van zijn hart voelt hij zich nog altijd dezelfde gewichtige persoon van weleer. Alleen, dit is waar, deed hij in den laatsten tijd, ten believe van mevrouw, zijn best om voor het uiterlijk iets minder uit de hoogte te zijn. Ook te dien aanzien heeft zij een gewenschten invloed op hem geoefend. - Doch het meest, zeide Zegwaard, heeft hem nog de gezellige toon getroffen, die er in hun huiselijken kring heerschte. Het moet een lust zijn om op te merken, hoe goed die twee elkaar tegenwoorweten te vatten en hoe zij van weerszijden alles voor elkander over hebben. En wanneer ik nu bedenk, dat zulks hoofdzakelijk het werk van mijn vrouwtje.........’
‘Foei, Gustaaf ik had gehoopt, dat nooit meer van u te hooren! Gij weet, welk een verdriet gij mij daarmee doet.’
Het gebeurt niet vaak, dat Marie haar man
| |
| |
een pruilmondje toont, maar nu kijkt zij wezenlijk min of meer ontstemd, zoodat hij zich gedrongen voelt, haar in allerijl door een liefkoozing van zijn boetvaardigheid te overtuigen.
De minzame operatie, die heel wat tijd blijkt te vorderen, beantwoordt volkomen aan het doel, zoo volkomen zelfs, dat Mense, na afloop daarvan, den moed heeft, nog eens op de zaak terug te komen en haar in het bijzonder te vragen, waarom zij toch eigenlijk zijn voorstelling van daareven zoo stuitend vindt.
‘Omdat zij bepaald onjuist is,’ klinkt het welverzekerde antwoord. ‘Voor mij was er in het gebeurde volstrekt niets bevreemdends. Allang had ik aan verschillende kleinigheden bemerkt, dat mijnheer en mevrouw in den grond van hun hart niet weinig op elkander gesteld waren, en dat beiden evenzeer naar een betere verstandhouding haakten. Geen wonder dus, dat zij ten slotte tot stand gekomen is. En wat nu speciaal de aanleiding tot hun verzoening betreft, deze zal wel, gelijk bij de meeste zaken, in een samenloop van omstandigheden gezocht moeten worden. Ongetwijfeld echter heeft de ziekte van Jeanne er den laatsten stoot aan gegeven.’
‘Het is mogelijk, dat gij gelijk hebt,’ moet Mense erkennen. - ‘Jammer maar, dat wij hen al zoo kort daarna hebben moeten missen. Trouwens, hoevelen uit dien tijd hebben wij reeds zien vertrekken! Als wij dat zoo eens nagaan, is het hier een geheel andere plaats geworden.’
| |
| |
En wèl mocht hij dat zeggen.
De meesten, die in dit verhaal een rol speelden, hebben Wonosari zelfs voorgoed verlaten.
Met Knijpers was zulks al zeer spoedig het geval. Volgens sommigen, werd hij op eigen verzoek overgeplaatst; volgens anderen, is het op voorstel van den resident geschied. Voor de samenleving intusschen werd er niet veel in hem verloren, daar deze jonkman, na zijn kennismaking met de badkamer van den overste, een beslisten weerzin scheen te hebben gekregen om zich in het openbaar te vertoonen. En alzoo ging hij henen, zonder betreurd te worden.
Van het vertrek van Rinkelman daarentegen zou men eer het tegenovergestelde kunnen getuigen. De dames althans beschouwden zijn overplaatsing als een onherstelbare ramp, en het was dan ook op haar gemeenschappelijken aandrang, dat hem, den avond vóór zijn afreis, een schitterende partij werd gegeven, waarbij in stilte menige zucht geslaakt werd, en heel wat verraderlijke tranen van bitteren weemoed werden weggepinkt. Nog dagen daarna bleven enkele schoonen ten eenenmale ontroostbaar. - Hij zelf evenwel moet zich de scheiding niet zoo sterk hebben aangetrokken, te minder, daar hij weldra ook in zijn volgend garnizoen der teedere sekse tot een lust der oogen en een troost voor het harte werd.
De overige officieren zijn eveneens door anderen vervangen. Ja, verscheidenen hebben sedert al meer dan ééns van garnizoen gewisseld. Doch Wonosari heeft weinig reden om
| |
| |
hen te betreuren; want, behalve Nobels en enkele anderen, die de plaats wel eens roemen, laten zij er zich doorgaans in een smalenden geest over uit. Inzonderheid het oordeel van Pratter pleegt allerongunstigst te zijn. ‘Het is er een nest, mijnheer!’ zoo luidt ongeveer diens vonnis, waaraan dan de heftige schuddingen van het wankele hoofd nog een eigenaardige klem verleenen. ‘Een kolossaal nest, mijnheer! vol misbaksels en ploerten! Ik ben er anderhalfjaar geweest, en dat was eigenlijk drie jaren te veel. - Alleen wat de kameraden betreft, heb ik het er over het geheel uitstekend getroffen. Dat waren, op enkele uitzonderingen na, fideele lui. Kerels van je welsten, hoor! Wij amuseerden ons dan ook maar leuk onder elkaar, en hadden zóó nog een jolig potje. De rest lieten wij gewoon schieten. Voor mijn part had men de heele pan cadeau kunnen krijgen!’
Odilia Malot heeft nog een geruimen tijd de leerlingen der aanvangsklasse op de doornige paden der wetenschap geleid. Maar haar welwillende voornemens met betrekking tot het huiselijk geluk van Rimram zijn niet tot uitvoering gekomen. Na nog eenige mislukte pogingen om zijn bedeesdheid te overwinnen, oordeelde zij den overblooden aanbidder, die toch ook eigenlijk niets meer dan een boekhoudertje was, haar verdere belangstelling onwaardig. De veelvuldige tochten naar Ashri werden nu gestaakt, en wanneer later het toeval een enkele maal wilde, dat zij Rimram te
| |
| |
Wonosari of elders ontmoette, placht zij hem met een grenzenlooze minachting te bejegenen, terwijl zij daarenboven geen gelegenheid verzuimde, om op allerhande manieren zijn weleer zoo geprezen dichtstukken te hekelen, die nu op zijn best belachelijke prulrijmen werden genoemd. - Intusschen kon haar werkzame geest niet lang onledig blijven, weshalve dra weder een nieuw arbeidsveld werd gezocht. Ook nu echter scheen het met de liefde nog niet recht te willen vlotten, en het was dus alleszins te begrijpen, dat zij, na op dat gebied nog eenige nieuwe teleurstellingen te hebben ondervonden, haar krachten niet langer aan zulk een ondankbaar werk wenschte te verspillen en liever, in afwachting van betere dagen, de geheimenissen van het spiritisme besloot te onderzoeken. Deze inval bleek zeer gelukkig, want niet alleen werden haar proefnemingen met een verrassenden voorspoed bekroond, maar het kwam nu ook uit, dat zij zelve een onwaardeerbaar medium was. Haar séances verkregen zelfs een zekere vermaardheid, die nog toenam, toen ook de wijsgeerige heer Viersen zich, na het bijwonen eener belangwekkende zitting, voor de nieuwe openbaringsleer gewonnen verklaarde. Éénmaal slechts, toen namelijk een minder hoffelijke geest de onbescheidenheid had gehad - het was door tusschenkomst van een ander medium -, haar juisten leeftijd aan den dag te brengen, voelde zij half en half spijt over hetgeen zij begonnen was. Zelfs wil men wel eens
| |
| |
beweren, dat van dat oogenblik af haar ijver voor de zaak aanmerkelijk verflauwde. Zeker schijnt het, dat zij zich, sinds haar benoeming tot hoofdonderwijzeres op een der buitenbezittingen, weder met vernieuwde naarstigheid aan haar vorig, nooit geheel uit het oog verloren levensdoel heeft gewijd. Men weet, wat meer zegt, te verhalen, dat zij door den griffier van den landraad aldaar in allen ernst ten huwelijk zou zijn gevraagd. Wel wordt er bijgevoegd, dat de man zelf het feit ten stelligste ontkent, maar zij van haar kant moet het zoo stijf en sterk staande houden, en zoo helder kunnen aantoonen, hoe de laaghartige zich alleen heeft teruggetrokken, dewijl hem het bedrag van haar spaargeld was tegengevallen, dat er redelijkerwijze aan de waarheid van haar verklaringen niet te twijfelen valt. Moge haar bij volgende ondernemingen een herhaling van zulke aanstootelijke ervaringen bespaard worden! Ja, wie zou niet wenschen, dat de beminnelijke jonkvrouw, al ware het slechts tot loon voor haar onverdroten ijver, nog te eeniger tijd den rechten Jozef moge vinden, aan wien het bezit van haar zoo liefderijk hart ten volle besteed zal zijn?
Wat haar gewezen ‘patroon’ betreft, deze verricht zijn dienstwerk steeds met denzelfden lust als voorheen. Maar het is thans te Soerabaia, dat de heer de Reus de jeugd onderwijst, en zijn vrouw haar bloempjes verzorgt en haar liedjes kweelt. Dikwerf spreekt het echtpaar nog met ingenomenheid over hun vorige woon- | |
| |
plaats en hetgeen zij daar hebben ondervonden, bij welke gelegenheden zij zelden vergeten, ook met den grootsten lof van Trompetter gewag te maken, die hun tot den laatsten dag van hun verblijf te Wonosari vele uitnemende diensten bewezen heeft. Alleen kan mevrouw zich nooit zonder een heimelijke huivering het avontuur op den terugrit van Ashri te binnen brengen, en men heeft haar meermalen hooren betuigen, dat zij zich voor geen geld van de wereld weer aan een nachtelijken tocht langs een eenzamen weg zou wagen.
Onze overige bekenden zijn almede voor het meerendeel naar andere residentiën overgeplaatst. Ook zijn sommigen, hetzij met verlof, hetzij voorgoed, weder naar het moederland vertrokken. Tot deze laatsten behooren o.a. de Springvelds, die tegenwoordig een fraaie villa aan den Scheveningschen weg bewonen.
Maar het grootste verlies, dat Wonosari getroffen heeft, is ontegenzeggelijk het overlijden van den heer Houwenaar geweest.
Het behoeft nauwelijks gezegd, dat het den braven man gedurende zijn ziekte niet aan trouwe oppassing noch aan voldingende bewijzen van deelneming ontbroken heeft. De dominé, kapitein Brouwer en de heer de Reus losten elkander geregeld aan zijn krankbed af, en onder de dames ontstond er letterlijk een wedstrijd, wie hem het meest van verkwikkende of versterkende schoteltjes zou voorzien. Hij zelf had uitdrukkelijk verzocht, dat men hem, ingeval hij buiten kennis zou
| |
| |
geraken, door een reveille van de trommelslagers en de hoornblazers van het bataljon, weder tot het bewustzijn zou laten roepen; doch het middel heeft niet mogen baten; toen het zóóver met hem gekomen was, had de dood reeds zijn onverbiddelijke hand op hem gelegd. - Nog lang werd de leegte gevoeld, die hij heeft achtergelaten, en zijn nagedachtenis zal door zijn vele vrienden wel altijd in eere worden gehouden.
Het meest wellicht nog heeft kapitein Kraak onder het gemis van zijn oud- wapenbroeder geleden. De invalide gevoelt zich thans eenzamer dan ooit, en nooit meer wordt het schilderhuisje gebruikt, waarin destijds zulke aangename gesprekken weerklonken. Toch staat het daar nog op dezelfde plaats, tot een aandenken aan de genotvolste uren van zijn leven. Maar hoeveel troost deze herinnering hem moge verschaffen, zij heeft ook ruimschoots haar weemoedige zijde, en menigwerf, wanneer kapitein Kraak den blik op het verlaten hokje laat vallen, beginnen zijn lippen te beven en is er iets vochtigs onder zijn wimpers te zien.
‘Onder Ons’ heeft, na het vertrek van Rinkelman, Goedmans, mevrouw Van Tonne en meer andere voortreffelijke talenten, zeer moeilijke dagen beleefd. Vooral toen de overblijvenden ook nog van de hulp van den verdienstelijken régisseur werden verstoken, die, zoodra hij zijn schaapjes op het droge had, naar Europa is teruggekeerd, waar hij zich nu uitsluitend onder artisten beweegt. Een
| |
| |
poos lang scheen het zelfs met de Vereeniging gedaan te zijn. Maar gelukkig is er nog juist bijtijds nieuw bloed in gekomen, dat krachtig genoeg bleek om haar weer roemrijk te doen herleven, zoodat de laatste opvoeringen haast weder even luisterrijk waren als die van ‘De valsche Baron.’
Trouwens, met hoeveel tegenspoeden ‘Onder Ons’ ook te kampen had, zijn hechtsten steun heeft het tot den huidigen dag mogen behouden; want nog bij elke voorstelling worden de acteurs door de ‘inblazingen’ bezield van den onvermoeiden, geheel éénigen Pimpel.
einde.
|
|