Const-thoonende juweel
(1607)–Zacharias Heyns– Auteursrechtvrij
[Folio R1r]
| |
Ballade op de IntredeDadelick als Adam 'tgebodt van Godt den Heere
door des Viants bedroch en zijns Wijfs gelaet
hadde over getreden, waer door hy ten dien keereGa naar margenoot+
als ongehoorsaem, sich selfs en al zijn Zaet
onderworpen heeft, alser geschreven staet:
d'eeuwige verdoemenis, 'tschrickelicxste benouwen.
Soe heeft Godt genadich (volgens zijn eeuwigen raet)
hem en Eva zijn Wijf getroost, als Godt vol trouwen
met de beloftenis, dat het Zaet vander Vrouwen
hem verlossen soude, en 'tSerptents cop vertreen.
Om dan ons Intrees sin daer vastelick op te bouwen,
Voor soe veel 'teerste lidt belangend' es gemeen:
Soe siet hier voren gaen, hem die eertijts alleen
op't Vrouwen zaet voorseyt, vertrouwet heeft voordachtich,
Wetend' dat Godts beloft nootwendich es waerachtich.
Alle Gelovige voor ende onder de VVet
es die genaempt ende Belofte Godts gepresen,
Hem wysend' op den Mensch Iesus Christ onbesmet,Ga naar margenoot+
Seggende: Door u Saet soe sullen waerlick naer desenGa naar margenoot+
alle Volckeren op de Aerd' gesegent wesen:Ga naar margenoot+
Wt uwen broederen de Heer verwecken sal
een Propheet my gelijck, seyt Moyses, soe wy lesen,Ga naar margenoot+
De welck ghy hooren sult, 'tjock uwer lasten al,
Met uwe dryvers-stock hy breeckt en brenght ten val:Ga naar margenoot+
Siet daer sal eene Maget ontfangen ende baren
eene Soon, end' zijn naem, O soet lieflick geschal
genaemt es, Godt met ons, naer des Propheets verclaren:
Welcke beloften doen in hem geloovige varen
ontwijsselicke hoop, dies door 'tgeloof verbeyt
hy zijn verseeckerde verlossing ter salicheyt.
| |
[Folio R1v]
| |
Ga naar margenoot+Siet voorts den Mensche Christus Iesus van Marie geboren,
Genaempt Eeuwich Vader, Raet, Cracht, Vreed'-vorsten helt,
Ga naar margenoot+Die den Vader heeft versoent, ende gestilt zijn toren,
Ga naar margenoot+End' 'tMenschlick geslacht verlost van 's Doots gewelt
Ga naar margenoot+door zijn voldoeninge, als verwinner in't velt.
Ga naar margenoot+De Gevanckenis hy gevangen heeft genomen:
Ga naar margenoot+Leering des Heyligen-geest met de Schriftuer verselt,
Ga naar margenoot+De Gelovige in Christo daer op wijst als den vromen,
Doende sulcx in hem seer vastelicken comen.
Ga naar margenoot+Verseeckerde verlossing ter salicheyt vroet
die daer aen volcht, Dits dan de deucht die wy noemen,
Die oyt heeft gevvracht een mensch barmhertich liefdich goet:
Want den Mensch Iesum Christ alleen dees tytel moet
werden toegeeygent, hy heeft uyt rechter minnen
de voorseyde deucht gedaen eeuwich sonder beginnen.
Welcke deucht hant aen hant de Fonteyn aller deuchden
als haer rechten oorspronc men hier voortbrengen siet,
Verchiert met het geloof en hope vol vreuchden,
Mitsgaders met de liefd', sonder die ist al niet:
Want die hem sulcx bevindt, dat hy Christi gebiet
getrouwelick nae treed, die doet oock zijne wercken
naer 'tpont hy heeft ontfaen, zijn schat hy minlick schiet
in d'offers rechte kist: dus d'Arme te verstercken,
Dit hebben sulcx gedaen, als Godts getrouwe clercken,
Die Christi voldoening hebben te recht gekent:
Als Abraham die soe wy in Paulo bemercken
Engelen daer door heeft in zijn herberch gewent.
Hier van Hiob hem roempt, Tobias exelent:
Met Cornelius den Hooftman dit ernstlic dreven,
Wetende dattet was 'tgebodt van Godt gegeven.
Om te bewysen voorts 'tweede deel van ons Intrede,
Wert VVereltlicke rijckdom hier eerst gepresenteert,
| |
[Folio R2r]
| |
Met Giericheyt verselt, die naer haer oude zede
met alle haer vermoogh hem naestelic festeert,
De wortel aller quaet zy es en genereert:Ga naar margenoot+
Sijnde beyde verchiert als afgoden vol envye.
Siet! wie es haer dienaer die altijt veel begeert?
Tes Gierigaert, zijn vverck es al afgoderyeGa naar margenoot+
met zijn begeerlicheyt de vuylstinckende prye:
De wortel aller quaet hy heftich naer sich trect,
Belaen met vruchten schriclic, daer hy aen elcke sye
tot boosheyt abundant wrevlich daer wert verweckt,
Soe dat niet mogelic es dat yemants pen perfect
alle 'tverschrickelic quaet soude stellen by memorien,
Want daer mede zijn vervult Schriftueren en Historien.
Doch om den sin van dien claerlijcker uyt te drucken,
Werden hier drie getuygen persoonlic gebracht voort,
Die van giericheyts ranc de boose vruchten plucken:
De eerste es Achan, die Godt soe heeft verstoort,
Dat hy en zijn Geslacht daerom werden versmoort: Ga naar margenoot+
Dies hy eygen-bederf afpluct quaet in't beloonen,
Siet Achab plucken af de verschrickelicke moort,
'Twelc hy door giericheyt aen Naboth ging betoonen.Ga naar margenoot+
Volcht Iudas den verraer, diemen niet sach verschoonen
zijn loffelijcken Heer, het onbesmette Lam,Ga naar margenoot+
Die hy om zijn gewin an moordersche persoonen
verriet: dies hy afpluct, vanden vervloecten stam
Verradery. Dit ist dat in ons harte quam,
Om op des Intrees zin, Rethorica aen te dienen
by de Pellicanisten, de constige Engienen
Aensiet Godts cracht. |
|