Const-thoonende juweel
(1607)–Zacharias Heyns– AuteursrechtvrijBij de loflijcke stadt Haerlem, ten versoecke van Trou moet blijcken, in't licht gebracht
[Het Speelkorentien van Haerlem] | |
[pagina 10-11]
| |
| |
[pagina 13]
| |
Oude Camer tot Haerlem. | |
[pagina 14]
| |
Verheucht by een te sien: heeft met ernstighe vlijt.
't Speelcoorntgen Trou, vermaent en sprack arbeydich zijt,
O kind'ren, door versoeck aend d'Haerlemsch Magistraten.
Dat sy nae veler wensch een eer, nut, vreden-strijt,
Tot mijn, en der stads eer, en d'Armen nut toelaten,
K'heb lust en her-treck groot, mijn Hollantsche Ondersaten
Te sien, hiermed' sy sweech, 'tVersoecken is gheschiet,
En minlick oock vergunt, de luyd-clanckighe vaten,
En 't ruych lang-hoorde volck tot smertich hert verdriet,
Dies naer wensch alles heyl, Const-lieve Broeders siet,
Die vrye Cam'ren hout, ey comt ter feest algh'lijcken,
Ga naar margenoot+Octobris twintich twee, 'tBoomrijckich hout mist niet,
Daer plaets dijn comst verwacht, end' oock tot Const verrijcken,
Ghewelcomst ghy daer wordt, van haer wiens Trou moet blijcken.
Met Personeringh fray afbeelt in dijn Intreden,
Doch schoon oncostelick het opper-cleet zijn moet,
(En conste voorghestelt, d'oncostelheyt met reden)
Ga naar margenoot+Wat deucht oyt wracht, een Mensch barmhertich liefdich goet,
En wat verschricklick quaet, een gierich Mensch onvroet,
Die 'tbest doet, crycht tot prijs, noch boven d'eer verheven,
Ga naar margenoot+Een Beker die in't ghewicht ruym twintich loot voldoet,
Ga naar margenoot+Den tweede een van sestien. Den derden werdt ghegheven
Ga naar margenoot+Een van ses onsen swaer, dees met de nae gheschreven
Eer-prijsen silver zijn, dit yeder kenlick zy:
Dan voorts ter plaetsen wy, versellich u aencleven,
Daer elck met zijn Herbergh, twee tonnen Biers vint vry,
Ga naar margenoot+Ten neghen des Maendaechs, weer gh'leyt sult worden ghy
Naer Toneel: om den sin dijns Intreeds t'openbaren,
In Rijm vijfthienen ses, daer Rhetorica dy
Ontfanghen minlick sal, die ghy met dichts verclaren
Ga naar margenoot+V Blasoen levren sult: om loon nae werck te garen
Ga naar margenoot+Voor 'tConstrijckst schoonst Blasoen, tot loon ghy sult ghenieten
Ga naar margenoot+Een Beker swaer twaelf loot, de tweede en derde tracht
Ga naar margenoot+Nae een van thien en acht, poocht voors na'et wit te schieten.
Ga naar margenoot+Die d'Armen liefdich troost, wat loon de sulck verwacht?
Als oock wat straffe fel, die troostloos haer veracht?
Beweechlick met Schriftuer, wilt speelwijs dit vertoonen,
Acht hondert reghels stijf, bruyckt constigh nae dijn macht.
Ga naar margenoot+'t Best sal een Beker swaer van oncen twaelf beloonen,
Ga naar margenoot+Daer naer van achthien loot, den tweeden eerlick croonen,
Ga naar margenoot+Voor 'tlaechst van veerthien loot, den derden een ghewint.
Ga naar margenoot+Wie 'tbest speelt een Goublet van ses loot salt verschoonen,
| |
[pagina 15]
| |
Dan oock dees Reghels sin, claer constich ons ontbint
In seventhienen vier de maet sulcx ghy bemint,Ga naar margenoot+
Lieft ghy Christum het hooft, soo troost dan oock zijn leden,Ga naar margenoot+
Van twee bestdoenders sal twee Bekers worden gh'int,Ga naar margenoot+
Den derden een Goublet, van ses loot fray ghesneden, Ga naar margenoot+
Wel hem die sich hoe't gaet, vernoecht en hout te vreden.
Voorts een vijfveertsich Liedt, den Reghel gh'lijck eensinnich,Ga naar margenoot+
Twee Bekers een Goublet, bestdoenders dry ontfaen,Ga naar margenoot+
Van acht ses, en vier loot, wie 'tbest, soetst, eelst, Godinnich,Ga naar margenoot+
Eenstemmich singht, neemt een proef-schael van ses loot aen,
Wie d'Oratoors best volcht, werdt met acht loot voldaen,Ga naar margenoot+
Wat verste Stadt oft Dorp met const ons sal ghenaken,Ga naar margenoot+
Een Beker van acht loot, en sal die niet ontgaen,
En wie het alderschoonst, sinryckst vier-werck maken, Ga naar margenoot+
Die sullen tot beloon, aen dese prijsen raken,Ga naar margenoot+
Twee Bekers een Goublet, van thien, acht, ses loot: maerGa naar margenoot+
Dewijl elck is verplicht, door veel treftige oorsaken,
Dat hy door hulp voor coom, den noot der Armen swaer,
Dat elck naer macht inlegh, des wel onse wenschen waer,
Wat Camers drie 'tmeest doen, ghenieten voor prijs eerlickGa naar margenoot+
Van twintich, sesthien, twaelf loot, Bekers drie dierbaer,Ga naar margenoot+
Behoudens noch haer recht van d'ander prijsen heerlick,
Nae volghens 'tgheen die Caert der lotery is leerlick
Der Cam'ren inlegh sal aen den Speelcoorn gheschieden,
Door brieven toeghemaeckt, en alst tijdt is die sal
Men op doen, in't by zijn, (om al archwaen te vlieden)
Van elcke Camer een, oft twee Man in't ghetal,
Die ons bycomen wil, oock schuldich is voor al,
Dat hy 's ons schriftlick doe Augusto twintich weten:
Vliet feylen jeghens Const, oock schimp nijts bitter gal,
Septembris tweemael thien, en wilt ons niet vergeten
Te senden al dijn werck, datmen sie hoe elck ghequeten
Hem heeft, op dat by tijts het oordeel zy bereyt:
Voort soo't ons Const-broers lust, hier t' Haerlem by ons gheseten.
Als Wijngaert-ranck, Angier, door liefdich trou beleyt
Tot d'Armen nut, des Consts en der Stadts eerbaerheyt,
Dees Caerte te voldoen: soo wort haer naer 'tbetamen
Een eerlick red'lick loon tot Nae-prijs toegheseyt,
Nu hier mede een afscheyt, O Broeders al te samen,
Hy die oneyndich is, zy met ons allen, Amen.
Trou moet blijcken. |
|