| |
| |
| |
Naspel
Het licht gloeit schemerig aan en concentreert zich tot een bleek schijnsel op de voorgrond, waar Don Francisco de Bobadilla, gedeeltelijk met een rouwkleed bedekt, op een lage baar ligt. Zijn handen houden een kruisbeeld omklemd. Zijn gezicht is nu volkomen lijkkleurig en ingevallen.
Filips zit aan het hoofdeinde op een klein bankje geknield. Zijn blik is zachter, menselijker, bijna minder smartelijk dan tot nog toe; alsof het samenzijn met de dood de laatste reserve van hem weggenomen heeft.
Spreek, kardinaal, spreek, De Idiaquez, verklaar Uw gelijk... en daarmee Uw ongelijk... Híérom is het dus begonnen: 'n verstijfde massa, straks door de wormen weggevreten tot stinkend afval, door mensenhand alleen met walging aangeraakt.
O nee, ik raak je aan, Francisco, voel je me, ik raak je aan, mijn hand is niet veel warmer dan de jouwe, Francisco. Want ik ben al heel dicht bij je...
Alleen mijn zwijgzaamheid is nog niet als de jouwe, en mijn wijsheid is nog niet als van de dood...
(het licht is valer geworden en groener. Uit de duisternis van de achtergrond heeft zich een kruipende figuur losgemaakt. Hij heeft de gedaante van 'n mansgrote vis met ongelijkmatige, glibberige schubben. Zijn borst is gepantserd, de staart eindigt in een grote pauwenveer en over zijn rug loopt 'n vervaarlijke stekelige kam.
Hij wordt naar de kop toe breder, en als hij, zich op twee vaalgroene klauwen voortslepend, de voorgrond heeft bereikt, herkennen wij in zijn menselijk hoofd de trekken van Broeder Bartholomeus.
Hij draagt een groot slot op de mond.
Hij blijft op de voorgrond naast de baar liggen en kijkt Filips met sarcastische ogen schuin omhoog aan. Iets later kruipt hij dicht om Filips heen en posteert zich aan de andere kant van de baar, met hetzelfde spel. Filips ziet hem niet rechtstreeks aan, maar het is toch aan hem te merken dat hij zijn aanwezigheid voelt)
Neen, mijn zwijgzaamheid is nog niet als van de dood.
Omdat mijn brein nog weten wil... weten als De Idiaquez, in plaats van te
| |
| |
geloven als de grootinquisiteur, heersen als Mercedes de Mendoza in plaats van te ondergaan als Antonius.
Heb je me horen spreken, Francisco? Ik stond hier viermaal voor je.
De Quiroga was ik, en ik was De Idiaquez. En ik ben de eerzucht van Mendoza, en ook de woordenloze droom van Bartholomeus... en altijd heb ik Antonius willen zijn...
(op dit moment is een nieuwe figuur de voorgrond genaderd, geheel als Broeder Antonius maar met een afzichtelijke vogelkop met breed uitlopende lange snavel. Hij grijnst Filips bijna-goeiig aan en zegt kwetterend, maar met 'n stem die als van Antonius herkenbaar is:)
Sequillo sequestramus et obdo irabamus in saecula saeculorum, amen.
In welke van de vier is het gelijk, Francisco, jij bent de enige die nu weet...
Niemand weet en niemand weet, in alle vier is het gelijk, en niemand weet...
(een derde figuur is uit het duister naar de voorgrond gedrongen: De Quiroga, maar hij heeft een vreemd hertenhoofd gekregen met een groot gewei; hij draagt weer de grote mantel-met-kap, waarmee hij in het begin van het stuk verscheen en heeft een bisschopsstaf in de hand, die echter in plaats van met een kruis met een blinkende halve maan bekroond wordt. Hij dringt tot vlak achter Filips en spreekt in gezwollen preektoon over diens hoofd heen tot de dode:)
De koning vraagt hier een verklarend woord, Francisco.
En niet alleen hij. Spanje vraagt het, 't hele christendom, neen 't hele mensdom zal altijd om de priester staan met de énige vraag: Waarom; geef uitleg van de samenhang der dingen.
Thans zou het woord eerst recht aan jou zijn, Francisco, want jij alleen weet hier het antwoord uit het Eeuwige Licht. Maar juist jouw lippen zijn voor altijd stom.
(komt vlak naast hem staan: een opengebroken eierschaal met twee benen, zijn armen eindigen in dorre takken, op zijn hoofddeksel zit een grote doedelzak)
Voor altijd, Francisco, voor altijd ben je het aas der wormen!
Ziethier, o wetenschap der wereld, ziethier de onomkoombare wijsheid van het sterven: Aan gene zijde het weten, 't eeuwig schouwen en begrijpen, zodat aan deze zijde ons vragen onmacht blijft, ons pogen tasten en ons weten stamelend gissen.
Omdat de mens zich altijd laat vervoeren door de illusie.
| |
| |
Omdat de mens het stamelend gissen bóven het weten stelt!
Benedictus qui venit in ilusione tua.
(de Bartholomeus-figuur laat een ondefinieerbaar gegrom horen)
(heeft met groeiende spanning toegeluisterd)
Het weten is alleen de schaduw van het leven op 't verstand, de droom is slechts verdichtsel van het leven in de slaap...
Maar boven het weten en de droom staat het geloof, het enige wat droom en weten schept tot hoger leven.
Maar het geloof stilt de drang naar 't weten niet...
Omdat 't geloof zonder 't weten zinloos is.
Alleen het weten wettigt het geloof.
't Geloof dat niet op weten steunt, is de droom der wakenden: illusie!
Neen! Geloof is hogere kennis dan het weten!
Geloof is hoger weten, geloof is kennis van het ongewetene.
Geloof is levende werkelijkheid van wat niet te weten is.
(gepijnigd)
Woorden woorden woorden! Geloof en leven, droom en weten: woorden zonder zin!
Verba verborum, oscula osculorum, alleluja.
(korte stilte, waarin zich de figuren, schonkig en plomp verschuivend, hergroeperen.
Van nu af houden zij geen ogenblik meer rust, maar blijven gedurig in bizarre beweging, zowel op zich zelf als ten opzichte van elkaar.
Filips heeft het hoofd smartelijk in de handen gelegd.
Dan zet de dialoog weer in, nu in steeds sneller wordend tempo:)
Allen de werkelijkheid heeft zin.
(verslagen beamend)
't Engelse geschut droeg verder, hun schepen waren sneller.
Dit is 'n verschuiving van de vraag.
Waaróm die storm juist boven Schotland? Juist toen de Armada...
Afflavit Deus et dissipati sunt.
De leiding was onbekwaam, de leiding heeft...
| |
| |
Dit weten is onvoldoende, deze werkelijkheid is niet genoeg.
Eén landing op Engelse bodem, en er was één kudde en één herder geweest!
(gegrom van de Bartholomeus-figuur, die hierna weer in de duisternis verdwijnt)
Gods wil is slechts een machtswoord.
Gods Armada is 'n godslasterlijk begrip.
Ik heb gestreden voor de waarheid!
Iedere macht strijdt voor de waarheid.
Elisabeth strijdt voor het recht.
Oranje strijdt voor God Almachtig.
Want zij strijden voor de werkelijkheid!
Ik heb gestreden voor de waarheid!
Iedere wetenschap strijdt voor de waarheid.
Zij is één en ondeelbaar!
En de overwinning is het bewijs!
God was met Josuah toen hij de zon deed stilstaan boven Gabaon.
God was met Gideon en David...
God was met de overwinnaars van Lepanto!
Elf schepen nog, kolonel, elf schepen...
Hoor het gekreun van de stervenden in het ruim...
Francisco!... Francisco...
(kijkt gepijnigd in De Bobadilla's dodenmasker, alsof hij hem tot spreken wil dwingen.
In deze korte stilte hergroeperen de figuren zich weer en maken plaats voor De Bobadilla's metamorphose, die zich thans uit het duister losmaakt. In plaats van een hoofd heeft hij een neerhangende zwarte kap tot onder de borst. Waaronder een dikke, vlezige, blote buik. Op de plek waar Mercedes hem getroffen heeft, steekt een zwaard. In plaats van in 'n voet eindigt zijn linkerbeen in 'n gebarsten kruik, terwijl aan zijn rechterarm in stede van een hand een adderkop zit, die een kleine bal tussen de opengesperde kaken klemt)
Hier ben ik, Don Felipe, hier ben ik toch. Ik heb je leven lang in jou gewoond, geen ogenblik ben ik uit je hart geweken.
| |
| |
Er zal een nieuwe Armada zijn...
Als de overwinning het bewijs is van de waarheid...
En nóg 'n Armada, en nóg 'n Armada...
Als de overwinning het bewijs is van het recht.
En nóg 'n Armada, en nóg 'n Armada...
Er is de verheffing, er is de overwinning!
De vernietiging zal onontkoombaar zijn!
Met vlammenspuwende monsters.
En met gevleugelde engelen des doods.
En met dit kleine balletje...
(brengt de adderkop met de bal tot vlak voor Filips' gezicht)
Kijk, Don Felipe, veel kleiner en eleganter nog dan onze loden kogels.
Maar het splijt, en splintert splijtend werelden tot puin.
Dít zullen we maken, Don Felipe, dít zullen we maken...
De kracht van de waarheid.
De macht van het geloof...
Het onderpand van het recht.
Pater noster potentialis, lux aeterna facialis.
(een naargeestig gerochel laat zich vanuit het duister horen)
(slaat gepijnigd de handen voor het gelaat)
Mijn Heer en mijn God!...
(zich potsierlijk beroemend)
Als met een worgende greep heb ik me om het weten gesloten. Ik ontnam het christendom zijn scheppend element.
Het christendom ligt neergedrukt onder het puin der eeuwen.
De waarheid ligt gesmoord in wellust en in goudbrokaat.
En in de macht en in de schennis, in de kracht...
Neen! Er is de heiligheid, er is de kracht van de heiligmakende genade!
de idiaquez en de bobadilla-figuren
Illusie!
Er is de vervoering van Sint Franciscus!
| |
| |
Er is het mysterie, er is het mysterie, er is het Mysterie!
(een afschuwelijk satanisch hoongelach breekt los, dat Filips weer vertwijfeld op de knieën dwingt. De figuren dringen in gesloten formatie tot vlak achter hem, waarop het hoongelach plotseling afbreekt en zij allen tegelijk, zich op de borst kloppend, uitbrengen:)
(het gerochel op de achtergrond is sterker geworden.
De Bartholomeus-figuur is verdwenen, maar als de anderen gluiperig weer ietwat terugwijken, doemt in hun midden een vrouwenfiguur op, die de gestalte heeft van Mercedes de Mendoza. Ze heeft nu echter een enorm groot, afzichtelijk paddenhoofd, en haar hals is schaamteloos ontbloot, zodat de borsten bijna uit haar kleed springen)
Aanzie hoe nutteloos de dood van Christus aan het kruis geweest is.
Wat brachten vijftien eeuwen christendom?
En wat zullen zestien eeuwen brengen?
(het gerochel heeft een plotselinge felle uitval)
Het mensdom moet opnieuw worden verlost.
Wij hebben allemaal recht op het geluk.
Ik zal een nieuwe Messias baren, ik zal de wensdroom leven schenken, ik ben de kracht, ik ben het leven!
(zij strekt haar armen naar hem uit, op beide handen zitten twee grote giftige padden)
Ik zal de peter zijn, de praktische politiek.
Ik zal de doop verrichten, de blanke degen in een geheiligde hand.
Ik zal de strijder zijn, de geest van de vernietiging.
En ik zal zegenen, Dominus vobiscum.
Zie hoe nutteloos de dood van Christus aan het kruis...
Dit is verschrikkelijk als een droom...
De droom zal altijd blijven.
De droom is werkelijkheid.
| |
| |
Zie hoe nutteloos de dood van Christus aan het kruis...
En nóg 'n Armada, en nóg 'n Armada, en nóg 'n Armada...
(tussen wanhoop en agonie oprijzend)
De liefde!
(plotseling een doodse stilte, waarin alle figuren bewegingloos ter plaatse blijven. Filips herhaalt, weer knielend, nog tweemaal met toenemende gevoeligheid en emfase:)
De liefde... de liefde, Francisco...
(Zwijgend wijken de figuren terug, het gerochel begint weer en wordt nu vermengd met een regelmatig naargeestig getik, dat aanzwelt en snel een plomp rhythmisch karakter krijgt.
Onderwijl groeperen zich de figuren tot een wanstaltige rei, en een gedrochtelijke dans begint.
Naarmate deze gedecideerder en heftiger wordt, stoten zij krassende en snerpende klanken uit, terwijl ook het steeds aanzwellende rhythmische geluid vergezeld wordt van gesis, geknars, gerinkel en gekwaak.
De dans beslaat tenslotte het hele toneel, dat onheilspellend overgoten wordt met een gluiperig en smerig licht, slechts doorbroken door een vale, obscure smook.
Als deze optrekt, bereikt de dans zijn hoogtepunt, het licht vlamt tot grote sterkte aan en op dat ogenblik zien we op Filips' zetel achter de schrijftafel de Dood zitten, in de vorm van 'n skelet met vonkende ogen. Het houtwerk om de zetel is veranderd in een gapende walvismuil met vervaarlijke scheurtanden.
De Dood zit triomfaal rechtop, het is of hij grijnst, en hij slaat met twee beenderen majestueus de maat. Dit tafereel duurt slechts enkele ogenblikken, maar lang genoeg om ons op de grond en tegen de muren nog allerlei gedrochten, machinerieën, skeletten en karkassen te laten ontwaren.
Filips springt op en sleept zich in doodsangst door het tumult heen naar de bel, luidt deze wild en frenetiek)
Magdalena! Magdalena! Magdalena!
(het slaat donker en het is plotseling doodstil. Als ook de bel zwijgt, komt Magdalena met kaarslicht door de achterdeur binnen. Alle figuren zijn verdwenen, het toneel is weer geheel als tevoren)
| |
| |
Majesteit...
(zij staart hem bang en vragend in het koortsig gelaat)
Blijf bij me, Magdalena, blijf bij me...
(hij vat haar om de schouders, drukt zich angstig tegen haar aan)
Nu zwijgen ze... luister... neen, ze zijn weg, ze zijn weg.
(hij wordt rustiger, en we zien twee eenvoudige oude mensen samen strompelen naar de baar.
En het is alsof twee bejaarde ouders voor het stoffelijk overschot van hun zoon staan. Smartelijk, maar stil en berustend)
Hier ligt mijn Armada, Magdalena. Mijn wereld is vergaan. En als de wereld niet in liefde wordt herboren... dan zullen álle werelden vergaan...
Het is een mysterie, Magdalena, het is een groot Mysterie...
DOEK
EINDE
Amsterdam, 30 september 1949
|
|