| |
| |
| |
Tweede bedrijf
Drie dagen later in de voormiddag. Pilatus en Pollio staan, ieder op zijn manier opgewonden, op het toneel. Pilatus schijnt zo juist pas binnengekomen te zijn. Hij heeft zijn toga opzij geslagen, ziet er nogal bestoft uit en veegt zich het voorhoofd met 'n doek. Buiten is het ook allerminst rustig. In de verte is een onregelmatig geroezemoes van stemmen te horen, terwijl zo nu en dan verspreide kreten van dichtbij weerklinken.
(op geïrriteerde toon)
Waarom moest ik zo overijld terugkomen?! Wat is er nou voor buitenissigs aan de hand?
(fait accompli)
Hij is uit zijn graf.
Dat weet ik, ja! Dat was het eerste wat ik horen moest, toen ik de stad binnenkwam. En dat geeft natuurlijk weer herrie, dat weet ik óók.
Ze zeggen dat hij verrezen is.
(hierdoor opnieuw geërgerd)
Ze hebben z'n lijk gestolen! Die joden hebben zitten suffen aan dat graf! Onvergeeflijke stommiteit, want die anderen hebben een voorspelling dat zijn lijk de derde dag zou opstaan. Of die wacht is omgekocht, óf... ik weet het niet, je weet 't nóóit in deze vervloekte onderwereld, je ontdekt hier altijd te laat wat er precies gebeurd is... ik had er tóch soldaten moeten neerzetten!
En ik geloof dat hij verrezen is.
(kent zijn klerk als een te nuchter man om direct aan zijn verstandsvermogens te twijfelen, hier moet iets achtersteken. Hij bekijkt Pollio met een onderzoekende blik)
Wat is er met jou?
(onrustig)
Heer landvoogd, ik ben ziek. Ik ben ernstig ziek, ja... d'r is zelfs van dódelijk ziek gesproken.
Cornelius Pollio dodelijk ziek, zo ineens!
Het is al láng niet goed met me!
| |
| |
Mijn hele bloed is vergiftigd, zeggen ze, en...
Ik heb tweemaal 'n heelmeester hier gehad, die Ephraïm, weet U wel?
Die hysterische kwast die ik eergisteren veroordeeld heb?
Ja, en die zei dat ik de nacht niet meer zou halen.
Die kerel is gek. En gevaarlijk gek ook. Het spijt me nu nog dat er geen redenen waren om die man eens duchtig te laten geselen.
Heer landvoogd, er is hier in dit land wel méér wat wij niet begrijpen, maar wij hebben er toch maar niet van terug.
Zinspeel niet meer op die Nazarener, wil je?
Maar juist sinds U die Nazarener...
(snijdt hem de pas af)
Waarom zit je dan nog hier in deze kamer, als jij zo dodelijk ziek bent?! Waarom blijf je dan niet 'n dag thuis bij je vrouw?
(de langgerekte hoornstoot weerklinkt weer. Pollio schrikt hevig)
Hoort U! Trompetten! Dezelfde trompet als toen in 't donker!
(verliest z'n geduld)
Pollio, beheers je! Dit is dezelfde gebedshoorn van iedere dag, en 't is buiten dezelfde herrie van iedere week! En je hebt er nóóit wat om gegeven, om die gebedshoorn niet en om die opstootjes niet!
Maar sinds die man van Nazareth gestorven is...
Waarom zit je niet thuis bij je vrouw, vraag ik je. Ja ik weet nou wel dat 't 'n haaiebaai is en dat je bang voor d'r bent. Maar dat is nou toch ál te gek, ouwe dwaas, ze zal toch niet zó'n onmens zijn dat ze...
(komt er dan maar mee voor de dag)
Ik héb geen vrouw.
(Pilatus komt van verwondering 'n stap naderbij)
Ja 't is waar, ik heb geen vrouw, al lang niet meer. Ik heb maar gedaan alsof, maar ze is al drie jaar geleden gestorven, tijdens mijn laatste verlof. We waren net op zee, bij Sidon, we hebben 't arme mens ook nog in zee moeten gooien, want we konden niet meer terug naar land...
(kan enige ogenblikken niets zeggen van verbazing)
En al die tijd heb je gefingeerd dat je...
Ja wat is het inkomen tegenwoordig van 'n ongehuwde klerk, zeg U nou zelf. Nu heb ik tenminste al die tijd nog wat gezinstoeslag gehad.
Dus jij hebt de staat drie jaar lang met voorbedachte rade benadeeld?
| |
| |
't Heeft nou tóch geen zin meer om 't te ontkennen.
(Pilatus blijft hem onzeker aankijken)
Maar zoveel is 't niet geweest. Als U 't vergelijkt met wat de grote heren voor zich zelf reserveren...
(streng)
Pollio! Jij als Romeins ambtenaar, jij als dienaar van 't Romeinse recht...!
(onzeker en wrang)
Ja... praat U mij maar niet te veel meer van 't Romeinse recht!... Dat hebben we de dag voor eergisteren gezien...
Pollio!
(begint een en ander toch wel wat ál te vreemd te vinden, komt hem scherp observerend op hem toe, loopt 'n paar keer onrustig om hem heen)
Wat heb jij toch? Wat is er met je gebeurd?
(onzeker en voorzichtig)
Ik denk, hetzelfde als met U.
Wat is dat ineens voor ziekte?! Waarom kom je ineens ongevraagd met die fraude voor de dag?! Vooruit, wat steekt hierachter? Geen uitvluchten, zeg op!
(aanvankelijk aarzelend)
Heer landvoogd, ik... ik wil hier weg!
(begint er achter te komen)
Ah!
Ja, ik wil hier zo gauw mogelijk weg, nee ik blijf hier geen dag langer!
(perplex)
Wat, wat, wat...
Dat is onbegrijpelijk, ja. Ik begrijp er zelf óók niets van, maar ik hou het hier geen dág langer uit! Dit klimaat maakt me kapot, die hitte is niet te verdragen, 't is of die zon met het uur warmer...
Geen uitvluchten, zei ik!
(dan maar de volle waarheid, naar buiten wijzend)
Ja daar broeit iets buiten! Hij is uit zijn graf. Ze hebben iets wat ze nog nóóit gehad hebben! Ja 't zijn dezelfde opstootjes die ze altijd gehad hebben, zegt U. Maar U weet evengoed als ik dat het níét dezelfde opstootjes zijn als die ze altijd gehad hebben! Sinds dat vonnis van U is het niet meer rustig geweest, geen ogenblik! Er is iets met hen gebeurd, ik weet niet wát! Evenmin als ik weet wat er eigenlijk precies gebeurd is toen die man stierf.
Daar zou je niet meer over spreken!
Ja maar daar gaat het nu juist om, dat weet U. Wat wás dat dan toch voor man?! Tijdens de aardbeving, toen ie stierf, hebt U gezegd dat ie 'n
| |
| |
zoon van 'n God was, en dat ie onschuldig was, maar verder wist U niets, zei U. Weet U het dan nu?! Hij is gestorven, en toch is ie niet dood! Hij is uit z'n graf; verrezen, zeggen ze.
(hulpeloos schouderophalend)
Ja... ik kan er niets aan doen, maar dat is te machtig voor me. Ik heb 't hier altijd best kunnen redden, maar hier heb ik niet van terug. De hele stad is betoverd, je kunt het tot hier onder hen horen gisten, Ik weet niet wat hier nog gebeuren gaat... ik weet alleen hoe het U te pakken heeft gehad, en... nee, ik wil hier weg!
(heeft tot zijn verschrikking in zijns klerks reacties het ruwe beeld van zijn eigen gemoedstoestand herkend, en beseft de consequenties. Hij tracht zich te beheersen, hetgeen hem in 't begin ook lukt)
Pollio, ik kan me volkomen begrijpen, dat de ongewone gebeurtenissen van de laatste dagen meer indruk op je hebben gemaakt dan nodig is. Dit is niet allemaal zo maar een, twee drie te verwerken, ook voor mij niet, zoals je gezien hebt. Maar die merkwaardige man is nou dood, daar zijn we nu toch zeker van, 'n soldaat heeft met 'n lanssteek in de zij bij voorbaat iedere eventuele twijfel op dat punt onmogelijk gemaakt. De verhoudingen hier zijn weer tot hun normale proporties teruggebracht. Dat het hier en daar nog wat nasmeult, dat ze je in de eerste dagen nog met enige intriges komen lastig vallen, is niet meer dan begrijpelijk. Maar daar zit niets bijzonder meer aan vast, je hebt ze drie jaar lang bedisseld, je kent de wetten en richtlijnen, dus...
(schudt hardnekkig het hoofd)
Ik niet meer, heer landvoogd, ik niet...
Pollio, deze houding is onwaardig, de eerste de beste soldaat blijft op z'n post, dan mag ik toch zeker van mijn klerk verwachten...
Ik kan er niets aan doen, maar...
Jij bent niet minder dan plaatsvervangend procurator, Pollio!
Dat kan wel zijn, maar... neen... ik...
Dit is desertie, besef je dat? Dit is niet meer of minder dan desertie! Jij bent niet alleen oud-soldaat, maar op dit ogenlik ben je als strijder in dienst van het opperste regeringsbeleid! En ik eis op dit ogenblik dat je je plicht doet!
(op het zwaard wijzend)
En zo niet, dan staan mij onverwijld de uiterste middelen ter beschikking, want angst heeft in het militair-noch provinciaal ambtenarenrecht enige geldigheidskracht! Dat weet je toch, nietwaar?
(kijkt hem vertwijfeld aan; hij kent z'n heer te goed om, gevoegd bij wat hij drie dagen geleden heeft meegemaakt, niet alle achtergronden te doorvoelen)
Waarom bent U toch zo bang?
| |
| |
(schrikt op)
Wát zeg je?!
U bent duizend maal banger dan ik! U dreigt van angst. Hoe kan ik dit dan allemaal normaal vinden?
U had zich nog liever moeten laten verscheuren dan die man te vonnissen, hebt U gezegd! En vlak vóór die laatste bliksem kwam, toen U al bijna op de grond lag van de angst, toen zei U dat dát het einde was van het Romeinse rijk...
Dat hebt U toch gezegd, hoe kan ík dan nou maar hier...
Ik vind het belachelijk, ik vind het laag van je om dit alles nú op klaarlichte dag nog te herhalen! Ja, ik heb mezelf laten gaan! Dat geef ik toe, ik heb dingen gezegd, die... die... die... ik weet zelf niet meer wát ik gezegd heb. Je zult toch niet willen ontkennen dat de natuurverschijnselen wel zéér buitengewoon waren, niet?
(en óf hij dat weet)
De grond scheurde, 't was nachtdonker, en de bliksem...
Dan zwijg daarover! Als die ongecontroleerde uitdrukkingen te zwaar voor je naïef brein geweest zijn, dan bekijk me nu: ik weet nog niet meer wat ik gezegd heb, en ik lach erom! Zie je 't goed?: Ik lach erom!!
(Opnieuw weerklinkt buiten de hoornstoot. Pollio schrikt weer hevig, ook de papegaai wordt weer erg onrustig)
Hoor!... Maximinianus!... Wat is er?!...
(tot Pilatus)
Kijk die vogel!... Kijk, hij voelt het weer... hij heeft 't drie dagen geleden óók gevoeld!...
(ze kijken gespannen naar de vogel. Buiten zwelt het geroezemoes vrij plotseling snel aan en wordt spoedig weer 'n duidelijk lawaai. Pollio gaat door de deur naar buiten kijken.)
Daar komen ze weer! Ze komen hierheen! Ze hebben hem wéér tussen hen in, ze hebben hem dus wéér gegrepen, direct nadat hij uit zijn graf was!
(komt geagiteerd de kamer weer in)
Ik wist dat het zou gebeuren! Ik wíst dat ze vandaag weer met hem zouden komen! Toen ze me vanmorgen vertelden dat hij uit z'n graf...
(heeft uiterst onrustig 'n ogenblik naar het aanzwellende geroezemoes geluisterd, dan 'n vluchtige blik naar buiten geworpen, grijpt dan Pollio opgewonden bij de borst; ze kijken elkaar in de ogen)
Pollio!... ja!, ze hebben hem wéér gegrepen! En ze komen weer hierheen met hem!... Ze weten dat ík hier ben, ze weten dat ik hen niet aankan, daarom komen ze! Pollio!, voor de laatste maal: doe jij het, ja of neen?!
(Pollio schudt angstig neen; nog 'n laatste zwakke poging)
| |
| |
Als ze jou zien, gebeurt er niets; jij bent te sterk, jij kent alleen de wet, met jou valt niet te...
(Pollio schudt neen, dan fel:)
Je weet dat ik het niet kan hebben!!
(even hard als Pilatus' laatste zin)
Bij alle goden neen, nooit van m'n leven!!
(werpt Pollio in 'n plotselinge trek van razernij van zich af, wild)
Dan zullen jullie zien wie Pontius Pilatus is!! Dit zal je rouwen!
(schreeuwt over het tot tumult aangezwollen rumoer heen)
Ja, kom binnen! Laat die honden binnenkomen! Ik zal ze laten neerslaan, laten afslachten, met al hun profeten en goden erbij!! Kom binnen!!
(Terwijl het tumult plotseling iets minder wordt, verschijnen Ephraïm en Zadok in de deur met Joathan geboeid tussen hen in. Pilatus deinst 'n stap achteruit, en Pollio blijft hen met geopende mond aanstaren. Achter de binnenkomenden verschijnen twee robuuste Romeinse soldaten, die post vatten bij de deur. Iets later komt Julius Strabo binnen, die met nauwelijks bedwongen heimelijk plezier op de achtergrond blijft staan. Joathan ziet er bleek en gehavend uit. Hij is weerloos, maar niet verslagen; over zijn opgeheven gelaat ligt een majestueuze rust, als uiting van een onbreekbare innerlijke sterkte. Hij kijkt alles en allen met wijdgeopende ogen onbevangen aan, zonder de minste aarzeling of reserve. Ephraïm en Zadok zien er opgewonden uit, vol van heimelijke bedoelingen. Pilatus vermant zich en neemt de twee laatsten scherp op. Joathans blik kan hij minder goed verdragen, hij probeert nog even hem te fixeren, maar wendt dan het hoofd af.)
Wat heeft dat te betekenen?
(onderdanig, met ietwat treurige intonatie)
Heer landvoogd, dit is de man die ik vijf jaar lang mijn beste vriend genoemd heb.
Dat is mijn hulpklerk Joathan, hij is de andere, Zadok.
(met 'n blik vol weerzin op Ephraïm)
En jou ken ik.
(met 'n lichte buiging)
Ephraïm de mandenvlechter, heelmeester, schuldeiser van Quintus Cornelius.
Let op je woorden! Je weet wat je sinds eergisteren boven 't hoofd hangt!
(betekenisvol)
Er is niets wat Israël minder vergeet dan de onrechtvaardigheid van vreemde heersers.
(laat dit even op zich inwerken, maar ziet de hatelijke man die het gezegd heeft, durft hem wel aan)
Heb jij aan mijn klerk gezegd, dat zijn bloed helemaal vergiftigd is?
| |
| |
(waardig beamend)
Hij zal sterven vóór de zon ondergaat.
(Pollio rilt.)
(verwonderd over dit gezegde, bekijkt hem nadenkend, dan Pollio evenzo)
Vreemd...
(voor zich uit)
je kon nog wel 'ns gelijk hebben ook...
(maar hij brengt zijn gedachten snel terzake, hij neemt een fermer, doeltreffender houding aan en begint dan enigszins abrupt en ietwat dreigend, terwijl hij onrustig op en neer loopt)
Jullie verwachten zeker van mij dat ik die man weer ga vonnissen. Jullie hebben me drie dagen geleden zo ver gekregen, dáár moet van geprofiteerd worden, nietwaar? Goed, ik zál jullie laten profiteren, deze zaak wordt tot de bodem onderzocht, de aanklacht en vooral... de aanklagers!
(hij bestudeert 't effect van z'n dreigement, maar de joden kijken hem uitsluitend vijandig aan. Hij voelt dat hij duidelijker moet zijn, en wil omslachtiger beginnen, maar de papegaai interrumpeert hem)
Lelijke joden! Lelijke joden!
(woedend tot Pollio)
Doe dat dier weg!!
(Pollio kijkt hem hulpeloos aan)
Laat maar, heer landvoogd, zolang de dieren mensen imiteren en niet omgekeerd...
(neemt Zadok nog even nadenkend op, raapt dan zijn gedachten tezamen en begint, heen en weer lopend, zijn zinnen bedachtzaam formulerend, met stemverheffing)
Beste joden, het blijkt dat jullie de mildheid, die ik overeenkomstig de richtlijnen van onze goddelijke keizer tot nog toe betracht heb, wel zeer verkeerd begrepen hebben. Onze politiek van pacificatie, steunend op begrip voor jullie eigen aard en godsdienst, heeft gefaald, door jullie houding tot eenzijdigheid gedoemd. Wij staken het zwaard in de schede, jullie bleven het mes tussen de tanden dragen. In drie dagen tijd betrekken jullie hier de landvoogd onnodig in twee uiterst precaire kwesties, die, hoewel niet onmiddellijk tegen ons gezag gericht, toch dúsdanige troebele begeleidingsverschijnselen vertonen, dat ik me genoodzaakt zie mij op het tweede gebod van de keizer te beroepen. En dat luidt: Indien mildheid verkeerd als zwakheid wordt begrepen, dan spreke het Romeinse recht, met als sanctie het Romeinse zwaard! Welnu, mijn klerk Cornelius Pollio, die hier als persoonlijke belichaming mijner mildheid tot nog toe mijn zaken heeft behartigd, wordt door mij onmiddellijk uit zijn functie ontheven, en het beleid komt van nu af aan de officier, Julius Strabo!
(Dit maakt enige indruk, niet het minst op de laatstgenoemde, die echter, getuige zijn gelaatsuitdrukking, al snel deze onverwachte beslissing vrij verdacht begint te vinden. Maar de landvoogd gaat krachtig verder:)
Ook mij persoonlijk zullen jullie van nu af met de hand aan 't zwaard vinden, en als jullie persistéren dat ik over deze man wéér het
| |
| |
onrechtmatig vonnis spreken zal, vergeet dan niet 't Romeins gevoel voor symmetrie!
(dichterbij hen, met 'n soort navrante vertrouwelijkheid:)
Want wat mij in die affaire van drie dagen geleden wel bevredigen kon, was het feit, dat naast de Nazarener twee anderen symmetrisch werden opgericht. Is dat duidelijk? Niet? Mijn fiat voor zijn vonnis zal een bevel zijn tot drié kruisen, want ik zal jullie tegenover mijn wet even schuldig vinden als hem, dat weet
ik zónder ondervraging! Ik geef jullie nog één kans om dit met je eigen hogepriesters uit te vechten. Vooruit, neem die man mee en ga naar Caiphas!
(De joden kijken elkaar even overleggend aan, dan:)
(fijntjes)
Van Pilatus naar Caiphas, van Caiphas naar Annas, van Annas naar Herodes, van Herodes naar... Pilatus, zoals drie dagen geleden...
(Ephraïm knikt Zadok ondeugend beamend toe. Pilatus kijkt hen beurtelings vernietigend aan, maar in de uitdagende blikken van zijn tegenstanders ziet hij de onontkoombaarheid van zijn verschrikkelijke plicht. Ten tweede male in drie dagen tijd staat hij voor de gevaarlijkste soort opdracht uit zijn hele loopbaan. Hoe eenvoudig en logisch zij ook lijkt, wéér voelt hij hier zijn hele prestige op 't spel, de consequenties heeft hij al geenszins meer in handen, innerlijk voorvoelt hij zijn nederlaag, hij is hier niet de rechter meer, hij is voor het Romeins zowel als voor het joods geweten de eigenlijke beschuldigde, aan twee zijden op de zwaarste proef gesteld. In een opwelling om als afweer onmiddellijk zijn gezag te laten gelden, schreeuwt hij: ‘Terug jullie!’ Ephraïm en Zadok treden terug, en hij staat geconfronteerd met de gebonden Joathan. Hij raapt al zijn morele krachten tezamen en kijkt hem vast en diep aan. En meteen herkent hij nu duidelijk de gelijkenis met het slachtoffer van drie dagen geleden. De gelaten, maar grondeloos diepe blik van de lijdende jood boort door hem heen, in hun blikken botsen twee werelden, twee levensbeschouwingen op elkaar. Het rationalistische westen ontmoet het oosterse mysterie, de harmonieuze classicus stoot op de eenzijdig gerichte kracht van een pasgeboren religie, toegerust met al de abstracte mystiek ener eeuwenoude theocratie. En het westen verliest; in een ondeelbaar ogenblik doorvoelt de procurator dat Rome tegen deze macht de mindere zal blijken, dat hij zelf tegenover die ander drie dagen geleden al de mindere geweest is, dat marteling noch kruisiging een oplossing zullen betekenen voor de problemen die door de mysterieus-creatieve kracht in deze mensen worden opgeworpen. Hun blikken hebben elkaar slechts
enkele seconden ontmoet: de anderen hebben de spanning en de nederlaag in zijn ogen echter gezien. Hij wendt zich af.)
Waren jullie óók met deze man gekomen als ik niet in de stad geweest was?
(De joden halen de schouders op; Zadok komt iets naar voren.)
Ik geloof dat de landvoogd de betekenis en de diepere achtergrond van onze komst niet helemaal begrijpt. Bij keizerlijk decreet is ons namelijk vrije uitoefening én bescherming van onze godsdienst gewaarborgd.
| |
| |
Bij keizerlijk decreet, landvoogd! U hebt dan ook de vijand van onze Wet gevonnist, drie dagen geleden. Maar U blijkt tot driemaal tot in 't openbaar verklaard te hebben dat die man onschuldig was. U hebt ten aanschouwe van iedereen Uw handen gewassen, ten bewijze van Uw onpartijdigheid: De waarde van Uw vonnis hebt U door Uw gedrag in 't openbaar onmiddellijk weer teniet gedaan; moreel hebt U zich aan de zijde van onze vijand geplaatst!
(heftig)
Natuurlijk! Ik heb geen schuld gevonden in die man!
(demonstratief)
Ziet U? Dát is de reden waarom wij met die rechtspraak geen genoegen kunnen nemen.
Maar er is méér; Ephraïm, spreek!
(ziet met weerzin Ephraïm 'n pas naar voren komen)
Jóú waarschuw ik voor de laatste keer! Jij hebt mijn klerk het hoofd op hol gebracht, hè?!
Cornelius Pollio heeft mij tweemaal ontboden, ik heb er zelf niet om gevraagd. Maar Cornelius Pollio is niet meer te genezen. En niet omdat hij heiden is, de Heer heeft vaak genoeg barmhartigheid getoond aan hen die de voorhuid dragen als slechts hun geest gewillig was. Maar als...
(ongeduldig)
Waarom is mijn klerk niet meer te genezen?
Cornelius Pollio heeft een verdorven geest. Hij weet dat ik onschuldig veroordeeld ben, en...
(krijgt eindelijk zijn kans; gretig maar voorzichtig)
Hij weet heel goed dat Quintus Cornelius mij niet betaald heeft, terwijl ik Quintus Cornelius genezen heb. Ja, dat heb ik drie dagen geleden ook gezegd, maar het is niet genoeg tot U doorgedrongen. U hebt dat vonnis te haastig gesproken, U hebt een onschuldige veroordeeld! Ik wil U alles nog eens verklaren...
Zwijg! Jij bent er door mijn mildheid nog veel te genadig afgekomen!
(vurig)
Quintus Cornelius...
Als er iemand onschuldig gevonnist is, dan is het die man van Nazareth!
| |
| |
Ja! Daar blijf ik bij en nou is 't genoeg!
Je hebt gelijk, Zadok, Rome kiest de zaak van onze vijand! En wat Cornelius Pollio gezegd heeft, is waar, hoe schrikkelijk het ook klinken mag!
Wát heeft Cornelius Pollio gezegd?
Dat U die Nazarener een zoon van God genoemd hebt! Dat U gebeefd hebt als 'n riet toen hij stierf, dat U in 't stof gekropen bent van angst, omdat U dacht dat de tijd der Romeinen voorbij was, en dat U...
(totaal uit het evenwicht van woede)
Genoeg!!
(op Joathan wijzend)
U dúrft die man niet te vonnissen, omdat U zelf schuldig staat.
(Pilatus loopt twee keer geagiteerd op en neer, ontmoet onderwijl de heimelijk spottende blik van Strabo, houdt dan abrupt halt voor Pollio, die angstig-schuldbewust in elkaar duikt, maar dan de pijnlijke stilte afwerend verbreekt met)
't Is nachtdonker geworden, en de bliksem sloeg erdoorheen en de grond beefde alsof de...
Genoeg!
(dan na 'n korte blik vol dodelijke haat op zijn klerk weer voor zich uit:)
Wat is de aanklacht vandaag?!
(waarop de joden snel en gretig)
Hij heeft God gelasterd, even duidelijk als de Nazarener!
Het lijk van den afvallige is uit het graf gestolen. En deze was een der eersten die uitschreeuwde dat de Nazarener verrezen was!
En dat hij daarom de zoon Gods was!
Het volk eist de bescherming der Wet, zoals ze door Rome is toegezegd!
(Pilatus is onder de laatste zin opgewonden naar de deur gelopen, maar nauwelijks steekt hij zijn hoofd om de hoek of het tumult steekt weer plotseling op. Men hoort een stem: ‘Kruisig hem!’ waarop andere kreten volgen als: ‘Dood!’ ‘Wij eisen recht!’ ‘Aan 't kruis!’ etc. Hij keert grimmig terug, waarop het tumult weer afzwakt.)
(met een nauwelijks verholen glimlach)
Zal ik op het volk laten inslaan, heer landvoogd?
Bloedbad in mijn naam, hè? Goed nieuws voor Vitellius?
Het zijn er minder dan drie dagen geleden.
(is weer op de voorgrond, bulderend)
Laat me met die man alleen! Verdwijn allemaal! Strabo, ontruim de kamer!
(ze gehoorzamen na enige weifeling, voornamelijk door de gebiedende blik waarmee Strabo op hen toekomt. Pollio strompelt moeizaam achter hen aan. Buiten is er enig geroezemoes als zij de kamer verlaten. Pilatus blijft met het slachtoffer alleen, loopt opgewonden op en neer, draait enige keren om Joathan heen, die onbeweeglijk voor zich uit blijft kijken. Dan houdt hij vlak vóór hem halt, dwingt zichzelf tot rust en kijkt hem aan.)
| |
| |
(zacht, bijna gemeenzaam)
Wat wil je?
(geen antwoord)
Wat wil je?!
(Joathan haalt verheven de schouders op)
Jij wilt aan 't kruis, hè? Jij wilt óók aan 't kruis... hè?!
(Joathan kijkt hem uitsluitend lijdzaam aan)
Neen, ik zal je niet ondervragen, het heeft geen zin! Je gaat natuurlijk antwoorden in dezelfde stijl als die van drie dagen geleden. Met raadsels die volmaakt buiten me omgaan, en die achteraf de schrijnende kracht blijken te hebben van wereldorakels. Neen, ik vraag je niets, want je zult natuurlijk voor mij even onschuldig zijn als die ander!
(hij heeft zich afgewend en gaat tot z'n eigen geruststelling verder)
Dit geval is stereotiep: twee joden klagen een derde jood aan, het is geen handelsgeschil, dus is het een godsdienstkwestie. Juda kent maar twee aspecten, een eenzijdigheid om inderdaad van wereldheerschappij te dromen. Tegen Rome's zwaard en recht: Juda's geld en godsdienst hah, ik weet waar het om gaat, Pilatus weet waar het om gaat!
(als met 'n moreel overwicht weer directer tot zijn tegenstander:)
Maar het Oude Verbond was niet rationeel en niet beweeglijk genoeg, hè? Sacerdotale lyriek verweekt geen staal en opent geen deuren, nietwaar? Vanwaar de nieuwe leer! Maar Rome zal óók klaar komen met de nieuwe leer, beste man. Kwestie van tijd, kwestie van beleid. Want die Nazarener heeft inderdaad een nieuw element gebracht, dat is me nu wel duidelijk. Die man was slim. En origineel. Ik had hem niet moeten laten doden. Het is allemaal te vlug gegaan, ik heb geen tijd gehad om te denken. Hij is nu gestorven omdat het ergens in jullie duistere geschriften staat. Daarom ben jij natuurlijk nu gebrand om óók aan dat kruis te hangen! Ja, zolang hij jullie leerde leven was hij minder gevaarlijk dan nu hij je geleerd heeft hoe te sterven. Deze fout
begaat Pontius Pilatus geen tweede keer, jij gaat niet aan 't kruis, beste jood, en niet aan de geselpaal! Want niets is voor de scheppende geest vruchtbaarder dan bloed. En scheppen kúnnen jullie, al zijn 't hersenschimmen! Kijk, beste man, het gaat hier om een van ons tweeën, we hoeven er niet omheen te draaien, we weten het allebei.
(naar buiten wijzend)
Zij denken dat het om hén gaat, maar dat is belachelijk! Jij of ik! Welnu, jij zult mét je nieuwe leer verliezen, want ik zal je de kans niet geven om ervoor te sterven. Vergeet die leer, je weet zelf evengoed als ik, dat dat lijk gestolen is en niet verrezen...
(schudt vastberaden neen, en zegt met vaste stem)
Christus is waarlijk verrezen. Dit is de dag die de Heer gemaakt heeft!
(krijgt 'n schok, maar beheerst zich)
Waarom denk je dat? Die man was toch 'n doodgewone jood.
(knikt)
Gods zoon is voor ons jood geworden.
| |
| |
(heftig, bijna smekend)
Maar Gods zoon is dood, beste man, hij is door mijn vonnis gestorven. En die kans krijg jij niet, jij zult moeten verder leven!
Christus is niet dood. Hij is vandaag verrezen.
Maar doe nou toch 'ns 'n eerlijke poging tot systeem! Dat wil je natuurlijk niet om mij dwars te zitten! Maar ik gebied het je! Tenslotte ben ik hier de landvoogd, begrijp dat dan toch! Ik heb hier de macht!
U hebt geen macht, die U niet door den Heer gegeven is!
(wendt zich pijnlijk af)
Dezelfde! Dezelfde als drie dagen geleden! De rest ken ik!
(huivert, durft Joathan niet meer aan te kijken, komt naar de voorgrond, voor zich uit)
Hij werd als misdadiger vóór me gesleept, maar... ik had niet zijn lot in handen, hij had mijn lot in handen! Ik heb hem laten martelen, ik heb hem aan 't kruis laten slaan, klaar, af, hij is dood, hij is weg... neen! Hij staat wéér voor me, hij is niet te doden...!
(zijdelings tot Joathan)
Hoevelen zijn jullie? Hoeveel aanhangers heeft die man?!
Het zullen er duizend maal duizenden zijn... Zijn rijk zal tronen van einder tot einder...
En allen even redeloos als jij?
(hij zucht, maar besluit het nog éénmaal te proberen, gaat weer op hem toe, kalm, bijna beminnelijk, als 'n oudere vriend)
Beste... beste Joathan... er zijn twéé zaken, hier en overal en altijd, dat is de staat en dat is de godsdienst. Zolang hun belangen samengaan, zijn zij beide gezond. Loof dan je god met luider stem! Maar botsen hun belangen, sluit dan je godheid in je kamer, liever nog in je hart, 't allerliefst nog: zwijg haar dood! Met 'n nieuwe godheid tart je oude goden niet, maar alleen de staat die op hen rust! Goden blijven leven zolang de mens verbeelding voor zijn driften nodig heeft! Maar de allergrootste wijsheid is: de staat tot godheid te verheffen. Vandaar dat onze keizer goddelijk is, en jullie koning hogepriester.
Rome, Jeruzalem... hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Zijne woorden zullen niet voorbijgaan.
(wil weer tegen hem uitvaren, maar beheerst zich nogmaals)
Je kent mijn macht?! Je weet over welke middelen Rome beschikt? Geseling, marteling, verbranding, verblinding, uithongering, wilde dieren?
(volmaakt kalm en uitgestreden)
Zij eisen kruisiging. Maar ik ben niet waard te sterven als mijn Meester. Als mij het kruis wordt toegestaan dan wil ik met het hoofd omlaag. Gebonden, niet genageld.
(wendt zich huiverend weer af, met 'n aanzwellende ondertoon van verbeten
| |
| |
woede)
Je zult níét!, begrijp je? Je zult níét! Hier moeten lijken vallen, dat is klaar, maar niet jij, dat zweer ik je! Jij zult voelen dat Rome voor iedere leer een antwoord heeft. En zij zullen het voelen óók!
(schreeuwt om de hoek:)
Strabo, Strabo, laat ze binnenkomen!
(Strabo komt binnen, gevolgd door de nieuwsgierige joden: de twee soldaten nemen onbewogen hun plaatsen aan de deur weer in. Tenslotte strompelt Pollio binnen, die weer pijnlijk aan de tafel gaan zitten)
(wacht tot alles rustig is, neemt weer 'n ferme houding aan)
Nauwkeurige ondervraging heeft uitgewezen wat ik verwacht heb: Deze man is voor de Romeinse wet onschuldig! De aanklacht is niet anders op te vatten dan als een poging, als vóórtgezette poging tot chantage, als 'n hernieuwde aanslag op mijn beleid! Die ik nu eens onmiddellijk en voorbeeldig wens te straffen!
(wijst naar Ephraïm:)
De voorwaardelijke strekking van de tegen deze man uitgesproken straf verklaar ik hierbij vervallen: Strabo, gesel deze man!
(Ze staan allen een ogenblik met stomheid geslagen, ook Strabo, maar dan breekt het verontwaardigd verweer der joden los, dat Pilatus echter verwacht heeft)
(op Joathan wijzend)
Al is hij niet schuldig voor U, hij is schuldig voor de joodse Wet!
Ik ken geen joodse wet meer, ik ben procurator van Tiberius!
Quintus Cornelius heeft mij niet betaald! Mijn bezittingen zijn me ontstolen!
(naar buiten wijzend)
Wat denkt U dat zij hiervan zullen zeggen?!
Het volk? Wil bloed zien en niets anders. Hoe meer lijken hoe meer vreugd, daar hebben jullie zelf voor gezorgd.
Deze hemeltergende schending van ons recht zullen zij niet dulden!
Wat is recht? 'n Vorm van interpretatie, afhangend van het machtwoord dat de rechters dienen. Dat heb ik in dít land geleerd! Welnu, drie dagen geleden hebben jullie geïnterpreteerd; maar wie vandaag interpreteert, dat ben ík! En ik dien Rome, niet Jeruzalem!
(scheurt in verschrikking zijn kleed)
Heer, laat Uw hoorn weerklinken, laat de strijders aanrukken met het zwaard!...
(de hoornstoot weerklinkt weer, Pilatus schrikt)
(pakt Ephraïm bij de schouder)
Vijftig slagen, landvoogd?
(aarzelt, kijkt even naar Joathan, keert zich dan gemeenzamer tot Zadok en Ephraïm)
Ik geef jullie nog één kans: Zijn kwestie is te herleiden tot die éne vraag: Is het lijk van de Nazarener verrezen of is het gestolen? Onontbeerlijke
| |
| |
getuigen zijn hier dus: de vier wachters die jullie zélf bij het graf hadden geplaatst. Waar zijn ze? Ga ze zoeken! Begrepen? Neem die man mee en ga die wachters zoeken!! En vind ze niet te vlug!
(Hij wacht af, Ephraïm en Zadok kijken elkaar aan, terwijl er buiten weer enig tumult opsteekt. Het stomme overleg duurt maar kort, Ephraïm schudt op besliste wijze neen.)
Wij kunnen deze godslasteraar zonder vonnis niet meer buiten brengen.
Zijn kwestie is niet te herleiden, het volk eist zijn dood.
En het volk wenst nu duidelijk te zien welke partij de landvoogd kiest!
(bulderend)
Strabo, gesel die man en toon hem aan 't volk!!
(en terwijl Strabo de opnieuw verbouwereerde Ephraïm in de handen der gereedstaande soldaten werpt, valt Pilatus' ontzette blik nóg eens op Joathan. Hij sluit pijnlijk de ogen en beveelt, op Joathan wijzend:)
En neem hém mee, ik verdraag het niet langer! Maar zorg dat hem geen haar op 't hoofd gekrenkt wordt!
(onderwijl is de papegaai weer onrustig geworden.)
Lelijke joden! Lelijke joden!
(hysterisch)
Pak dat dier en trap het dood!!
(Strabo, die Joathan al bij de soldaten heeft gevoegd, grijpt de kooi met de spartelende vogel. Pollio, die een en ander verward gevolgd heeft, springt op.)
Neen! Heer landvoogd, neen! Maximinianus!
(Strabo houdt de toesnellende oude man verachtelijk van zich af en verdwijnt met de kooi achter de anderen door de deur. Pollio stormt er achter aan, nogmaals kermend)
Neen! Strabo! Maximinianus!...
(doet schokkend 'n paar passen naar de deur en schreeuwt naar buiten)
Strabo, grijp die lafaard en laat hem zwijgen! Bind hem, boei hem en breng hem aanstonds binnen!
(Hij keert terug als een verslagen man. Spitsvondigheid noch diplomatie, intimidatie noch vergelijk hebben kunnen baten. Terwijl door verwarring en overrompeling drie dagen geleden zijn beslissing te snel viel en hem de draagwijdte van zijn nederlaag pas tijdens de kennelijk met de bovennatuur in verband staande natuurverschijnselen duidelijk werd, hebben thans ook alle nadere aspecten van dit nieuwe probleem zijn onmacht definitief bewezen. Met alle middelen heeft hij zich voor herhaling behoed, maar weer slechts met behulp van het met bloed bevlekte zwaard heeft hij de uiterlijke schijn van zijn positie kunnen redden, en het is nog geenszins te overzien over wie en wiens aanhangers dit bloed thans komen zal. Hij valt op de stoel en verbergt het hoofd in de handen. Buiten is het rumoer weer opgelaaid. Het zakt weer spoedig af, maar blijft toch als een donkere dreiging op de achtergrond. Pilatus kijkt 'n
| |
| |
paar keer schichtig naar Zadok, als om zich reeds bij voorbaat tegen diens te verwachten stortvloed van verwijten te wapenen. Maar gedurende de eerste ogenblikken ligt in de ogen van de onbeweeglijke jood slechts zwijgende haat. Dan begint hij zelf op bijna neerslachtige toon)
Als straks de hogepriester hierom razen zal, dan zeg hem dat ik voortaan alleen te spreken ben in Caesarea. De tijd van overleg is nu voorbij. Ik kom hier niet meer terug.
(In Zadoks blik komt weer interesse en berekening. Hij begint de morele nederlaag van de Romein thans goed te beseffen en meet snel zijn nieuwe kansen.)
O, ik wou dat jij dit kon begrijpen, kleine jood; ik wou dat jouw troebel brein dit bevatten kon!
(staat op en gaat op Zadok toe)
De dag zal komen dat mij de hogepriester hierom danken zal! Ja! De dag zal komen dat jullie zullen berouwen dat je mij die Nazarener hebt laten vonnissen!
(beamend)
Rome en Juda hebben méér gemeen dan jullie recalcitrante koppen soms bevatten willen!
In die zin dat zowel wolf als leeuw slapend door dezelfde slang gebeten worden.
Daarom waak ik, kleine jood, voor de slang zowel als voor de leeuw.
(voelt dat hij hier moet toegrijpen)
U waakt, met dichte ogen! U bent blind van angst! O, ik weet, dit hebt U móéten doen. Er moet een slachtoffer zijn in dit geschil, maar... de vriend van de keizer wreekt zich op 'n weerloos mandenvlechtertje! De vriend des keizers dekt een oproerling! De vriend des keizers brengt een volk tot razernij! De vriend des keizers... hoelang nog, heer Pilatus? O, ik weet, dit hebt U móéten doen... maar U behoeft geen uitvluchten meer voor Uw angst! De hogepriester kent Uw angst, daarom heeft hij ons vandaag gezonden. Maar de aarde zal geen tweede keer meer beven, weest gerust!
(zich verdedigend)
Ze heeft vanmorgen weer gebeefd, precies toen hij uit zijn graf kwam!
(agressief)
Hij is dood en hij blijft dood, de rest is liefde!
(weer fijntjes en diplomatiek)
En hier schijnt heer Pontius Pilatus de draagwijdte nog niet van te beseffen.
(scherp en zakelijk)
Hij predikte hun niet de dood, waar U zo'n angst voor hebt, hij leerde hun de liefde. Weet U wat dat betekent? Dat betekent Uw ondergang.
(Pilatis kijkt hem weifelend aan)
Laat een jood dat nu eens in Uw harde Romeinse kop prenten, want uit het joodse hart komt deze nieuwe stroming voort. Zij zullen met hun liefdeswet de structuur van Uw staat on-
| |
| |
dergraven. Zij steunen niet op recht of orde, nog minder op beleid en evenwicht, zij steunen op liefde en vergeving, waaraan de kracht van het Romeinse zwaard zal wegrotten.
(Pilatus doorvorst hem met zijn blik)
Ja, er is 'n belangengemeenschap. Maar niet bij hun leven, maar bij hun dood! En geen duizend onschuldig gegeselden als Ephraïm zullen dit met hun bloed kunnen bedekken!
(Pilatus gaat nadenkend en weifelend weer naar z'n stoel, Zadok gaat intrigerend verder)
O, ik weet, dat hebt u móéten doen, maar... Dit wordt de godsdienst van de verworpeling, waarvan Rome er miljoenen onder zijn volkeren telt! Niet de deugd telt bij hen, en evenmin 't gezag van koningen of priesters, maar de ellende! Let wel, Pontius, dit is het grote nieuws, dit is het grote gevaar: de ellende, de liefde tot een gekruisigde opruier stelt hen boven de wet, en daardoor boven de staat! Zij roepen zichzelf tot vorsten uit, juist door de armoe die hen adelt, naar hun zeggen. Dit wordt de godsdienst van het plebs, en hun wet is hun verschrikkelijkste wapen. Want U zult niet meer het zwaard hebben te trekken tegen 'n plebs-in-op-roer, maar tegen 'n plebs dat voor U bidt! Wacht nog even tot zij voldoende in aantal zijn met hun broeders in de liefde, en zij zullen U dwingen tot
de afschuwelijkste wreedheid, Uw arena's zullen te klein blijken om hun lijken te bergen! Dit is het kritieke ogenblik, Pontius, U beslist hier over eeuwen.
(komt nog één keer uit zijn gepijnigde neerslachtigheid te voorschijn, afwerend)
Er is beslist, hij is gekruisigd!
Er is hálf beslist, hij is gekruisigd, de andere helft is zijn nu nog kleine aanhang in de liefde!
(op de man af)
Zeg op, aan wie is deze dienst het grootste, aan Rome of aan Judea?
Voor beiden is óók het gevaar hetzelfde!
(moegestreden)
O, ik weet dat jullie realisten zijn, al troont je godheid nóg zo hoog!
Hun aanhang zal uitzwerven over de wereldzeeën, U zult hier nog éénmaal hard moeten zijn! Ja, U móést Ephraïm laten geselen, en Ephraïm zal waarlijk niet de laatste jood zijn die om dit land zijn bloed zal moeten geven, maar Ephraïm's bloed roept om bloed!
(Het tumult is weer aangezwollen en krijgt nu een zeer dreigend, gevaarlijk karakter. Pilatus springt recht en wendt zich nog eens bang en gepijnigd tot Zadok, met z'n duim over z'n schouder naar buiten wijzend)
Dit moet de laatste keer geweest zijn, weet je! Als ik het doe, dan dit nóóit weer, zul jij daarvoor zorgen?!
(onderdanig)
Een beschermd volk vindt bij oproer geen baat.
(Terwijl het tumult tot een cli-
| |
| |
max stijgt, zijn er door de wilde kreten heen trompetten te horen. De soldaten komen binnen met de drie gebondenen, achtereenvolgens Ephraïm, Joathan en Pollio. Strabo sluit de rij en blijft als iemand die 'n gedeeltelijke opdracht al vervuld heeft, kalm verdere orders afwachten. Op Ephraïms ontbloot bovenlijf is het effect der korte maar krachtige geseling te zien, het bloed sijpelt hem uit vele striemwonden. Het meest opmerkelijke is echter, dat hij op zijn hoofd een doornenkroon draagt en in zijn gebonden handen een rieten staf geklemd houdt. Hij kijkt Pilatus met een half versufte blik met doffe haat aan. Pilatus neemt hem even verwonderd, dan aandachtig op, zijn denkvermogen schijnt weer even geconcentreerd en verscherpt. Hij kijkt nu Joathan moedig aan, schijnt in gedachten de nieuwe Christus met de gegeselde Ephraïm te vergelijken. Even komt er iets als 'n triomf over zijn gelaat, maar deze stuit tenslotte toch op Joathans sterke rustige blik, waarin de triomf groter is, weer af. Snel beveelt hij, op Ephraïm wijzend)
Toon hem aan 't volk!
(Strabo neemt Ephraïm mee naar buiten en plaatst hem op het terras, waarop het tumult uitgroeit tot een hysterisch gebrul, waardoorheen nog steeds de trompetten te horen zijn. Dan keert Pilatus zich tot Pollio)
Nou?!
Ik ben bereid te sterven. Het volk zal altijd moeten sterven om de angst en het onrecht der heersers te verbergen! Maar ik hoor de trompetten! Het zijn dezelfde trompetten als toen híj stierf!
(tot de soldaten)
Breng hem buiten!
(De soldaten duwen Pollio naar buiten, het tumult tegemoet; ze plaatsen hem naast Ephraïm. Pilatus werpt nog een blik op Joathan en gaat dan achter de soldaten aan. De kreten worden, zo mogelijk, nog wilder. Hij gaat tussen de twee gebondenen staan en heft de hand op, het tumult zakt even af.)
(met krachtige stem naar buiten)
Wie willen jullie dat ik ter dood zal brengen, Ephraïm of Pollio?!
(Het blijft een ogenblik doodstil. Dan herneemt Pilatus, krachtiger nog:)
Wie kiest gij ter dood, Ephraïm of Pollio?! Of... of alle twee?!!
(Nóg is er een ogenblik stilte. Dan klinkt een stem: ‘Joathan!’, dan nog een en nog een totdat het een spreekkoor wordt: ‘Joathan! Joathan! Joathan!’, dat tot vlak voor het einde aanhoudt. Pilatus keert zich geschokt om en strompelt naar binnen, om hem heen vliegen stenen de kamer in. Hij wankelt, wendt zich dan verbeten tot de teruggekomen Strabo)
Strabo?!...
(Op Strabo's gezicht komt 'n brede glimlach van innerlijke genoegdoening. Hij trekt langzaam het zwaard, klaar tot het bevel om op de menigte in te slaan. Maar Pilatus kijkt nog een keer naar buiten, weifelt, en bijt dan Strabo heftig toe ‘Neen!’, grijpt de teruggekomen soldaat, die Ephraïm de doornenkroon en de rietstaf heeft afgenomen, bij de arm, in uiterste opwinding)
Is er geen boodschap?! Geen boodschap van mijn vrouw?!
(De soldaat haalt neenschuddend de schouders op)
Strabo! Heeft mijn vrouw niets laten
| |
| |
weten?!
(Strabo laat het zwaard weer in de schede terugglijden en wandelt, verachtelijk de schouders ophalend, weer naar buiten. 'n Steen treft Pilatus tegen 't lichaam; nog even weifelt hij, dan in een laatste wanhopige kreet, met beide handen naar Joathan wijzend:)
Kruisig hem!!
(Onmiddellijk vallen de trompetten weer in, terwijl er stemmen weerklinken als kort voor de laatste bliksemstraal in het eerste bedrijf. De soldaat drukt Joathan met 'n snel gebaar de doornenkroon op het hoofd, rietstaf in de handen en neemt hem samen met Zadok mee naar buiten, waarop het licht op de achtergrond snel minder wordt. Pilatus strompelt naar voren als een gebroken man. Hij schokschoudert nog 'n paar keer, als om aan te tonen dat hij niet anders kon. Als hij nog één keer terzijde kijkt, ziet hij een soldaat verschijnen met een wasbekken. Hij siddert, maakt een afwerend gebaar en verbergt zijn aangezicht in zijn handen. Stemmen, trompetten en pauken zijn thans volkomen gelijk als op het moment der beslissing in het eerste bedrijf.)
DOEK VALT
EINDE
Amsterdam, 16 augustus 1947
|
|