Recommandatie Tot de Catechisatie.
DAt een, dat noodigh is, dat moetmen meest betrachten,
Daer van men oock het best en alles mach verwachten;
Dat ons met onsen Godt gemeenschap hebben doet,
En soo deelachtigh maeckt het alder hooghste goet:
Dat ons met onsen Godt hier geestelick doet leven;
Daerom hy ons hier na het Hemelrijck sal geven,
En soo veel heyl en vreught, dat noyt geen mensch die leeft
Het minst daer van gesien, gehoort, begrepen heeft;
Waer sonder dat den mensch ten hoogsten blijft beladen
Met sware slaverny, en d'aldergrootste quaden:
Soo datmen wenschen mocht noyt mensch geweest te zijn,
Eer soo te zijn verdoemt, en lijden d'Helsche pijn.
Dit, segg' ick, moetmen meest voor alle dingh betrachten;
Ia alle dingh daer by voor dreck en schade achten:
Gelijck soo heeft gedaen Godts uytverkoren vat,
Die hier van heeft gemaeckt sijn alderbeste schat.
Vraeght ghy wat of dit zy? 't Is onsen Godt te kennen,
En Christum sijnen Soon, die hy heeft willen senden
Tot onsen Middelaer, en Heylandt in het vleysch:
Op dat sijn hooghste recht door hem verkreegh haer eysch,
En dat hy ons in hem genade mocht bewijsen,
Als hy hem overgaf ter doodt, en liet verrijsen,
Om onser sonden schuldt, ons tot gerechtigheydt:
Soo Paulus in sijn Brief tot den Romeinen seydt.
Op dat hy opgestaen, en hoogelick verheven,
Ons schencken sou 't geloof, en daer door 't eeuwigh leven;
Dit is dat een alleen, dat een dat noodigh is,
En dat ons maeckt gemeen de saligheydt gewis,
Dat wy, en onsen Godt, en Salighmaecker kennen.
Wel aen dan, soete jeught, wilt u daer toe gewennen,
Wilt al u hert, en lust, en krachten spannen aen,
Om dit wel in te sien, en grondigh te verstaen,
Om dit hooghweerdigh stuck soo langhs soo meer te leeren,
En laet u tot dien eynd' gestae'gh Catechiseren.
|
|