| |
| |
| |
Afbeelding, Van de nevensgaande zinspeelende Liefdens Gezangen,
Een ander mag om 's Vorsten oor te streelen,
De schoonheid daar de Liefde op roemt en pronkt
Vertoonen, op Romeinse Schouwtoneelen,
Daar zy 't heelal, met Paphos vuur ontvonkt,
Een schoon, dat past voor Grieken en Romeinen,
Te vieren, met een dartle drift en lust:
Weg Oudheid! weg wy schuyven de Gordynen
Hier open, daar de Liefde in Jezus Armen rust,
Wat zegge ik, daar zy rust in Jezus Armen,
Neen daar zy zit verheerlykt op den Troon,
Daar duyzenden van Cherubeins zig warmen,
In 't Godlyk vier, dat straald uit haare kroon,
Die schoonheid pronkt en weet de Serafeinen
Te ontvonken, door haar albezielend vier,
Dat elk met vreugd voor haare Troon verscheinen,
En galmen steeds haar Majesteit met zwier,
Als kennende, haar schoon en deugd en luister,
Gekweekt, gevoed, en leven door haar kragt,
Daar wy alhier geteeld in 's waerelds duister,
Maar stamelen, van liefdens schoon en magt.
| |
| |
1[regelnummer]
Gy zit, ô Liefde! als op een trits van wolken,
Mund booven al, by and're schoonheit uit,
En zegevierd, voor 't oog der Hemelvolken,
Gelyk een Maagd en overschoone Bruid,
2[regelnummer]
Waar door gy 't Ondermaans door uw vermoogen,
Doet op zien na uw heerelyke staat,
Terwyl gy haar met vrindelyke Ogen
Belonkt, en troost door uwe schooncieraad,
3[regelnummer]
Daar de Eendragt uit uw hartpaleis ontslooten,
Bezield den geen, die uw beschouwen daar
Gy heerst, en woond by Jezus Bondgenooten,
En alles buigd voor uwe Liefdealtaar
4[regelnummer]
ô Schoone! die Standvastig komt te praalen,
Geen ondermaans, bezield met ebbe of vloed
En kan voor u in 't minst geen preis behaalen,
Gy weet in 't minst van voor of teegenspoet,
5[regelnummer]
Gy trekt den mens uit dees verwaande Waereld,
En doet hem zien, daar gy met Majesteit
Uw schattrezoor met Hemelgoed bepaereld
Ontsluit; voor die alhier uw schoon verbreid,
6[regelnummer]
Of steunen op uw sterkte en vermoogen,
Vertrouwende, Gods Bruid, op uw geluk,
Daar uw bannier in vreede als opgetoogen
Al de Aarde ontlast, van al haar ramp en druk,
7[regelnummer]
Daar Liefde zoekt 't afdrukzel van de Liefde
Te vinden, in den mens, door haare kragt,
Zo trouw, zo heus gelegt, en haar doorgriefde,
Als met een vonk bezield van Liefdens magt,
| |
| |
8[regelnummer]
Zy overwind door haar bekoorde schatten
Alle aardse schat bestuuwd met Diämant
Of paarlen, die het Zeestrant komt te omvatten,
Met al het goud, dat in een goudvuur brand,
9[regelnummer]
Waar door zy 't al zo heerlyk weet te buygen,
En boeid door min en Liefde voor haar troon,
Daar de Engelen voor Eeuwig van getuygen,
Dat buiten haar geen schoonheid is of schoon,
10[regelnummer]
't Barmhartig hart, dat altoos is ontslooten,
Lókt alles steeds na Goëls Zonnestad,
Haar bórst en mond van Liefde als overgooten,
Kust den geen die haar zuiver streeld en vat,
11[regelnummer]
Die laaft zy uit de goudbron der genaaden,
Met zo veel heil, dat hy het grootst geluk
Deelagtig word, en pronkt met haar Cieraaden
Dat hy vertoond het puik van Liefdens meesterstuk,
12[regelnummer]
Ja Liefde! gy geeft blyheid om te praalen,
Waarin uw vrind al juichend speelemeid,
En sterkt hem door de gloed van uwe straalen,
Waarin hy kust, uw schoon en heerlykheid,
13[regelnummer]
ô Konings Bruid! die leeft in Jezus Hooven,
Zo een verlangt, met een oprecht gemoed
En zuiver hart, dat hy verlangt na booven,
Daar de Englen in uw glans zyn opgevoed,
14[regelnummer]
En zegepraald, van alles met behaagen,
Het Zonnewoud gevormt uyt rein Agaat,
Weergalmd alom, daar ge op een zeegewaagen
Van Cherubeins vertoond, uw fier gelaat,
| |
| |
15[regelnummer]
De weisheid, róld van uw Robeinen Lippen,
Waar door gy geeft de wysheid, aan die geen,
Wiens ziel, zo vaak staroogende laat slippen,
De zugten voor uw zielsbekoorlykheen,
16[regelnummer]
Om in uw Ryk, met blyde vryheids straalen
Te pronken, voor uw luisterryken Troon,
En vryheid die in uwe Hemelzaalen
Te omhelzen, die daar altoos staan ten toon,
17[regelnummer]
Wiens straalen dat een ieder zo verkwikken,
Gelyk de Zon, met haar alvoedend licht,
Het kruid en groen versterkt alle ogenblikken,
Zo is elk een aan uwe Zon verpligt
18[regelnummer]
Waar door gy ons, voerd opwaards na uw Troonen,
Daar 't eeuwig straald van schittrend morgenroot,
Gelyk een Bruid, vercierd met maagde Kroonen,
Die 't hart ontvonkt, van haar beminde echtgenoot,
19[regelnummer]
En alles brengt door haare gloed te regten,
Haar Wierookvlam die altoos opwaards brand,
Verbind en weet de aarde aan haare troon te hegten,
Dat elk hier scheind, gelyk een vuur van Diämant,
20[regelnummer]
Daar 't ondermaans, ja het Heelal voor zwigten,
Terwyl gy die ontvonkt, die voor uw wet
Met hart en ziel, aan uw zig gaat verpligten,
Inwendig troost door uwe Boettrompet,
21[regelnummer]
En staat hem by, in nood en veegen rampen,
Ja schoon dat de aard en bulderende Oceaan
Hem dreigt, en op het aller wreest aan klampen,
Hy blyft door uw geharnast moedig staan,
| |
| |
22[regelnummer]
Geen wonder, want ô Liefde! gy rechtvaardig,
Versterkt den geen, met vrugt van 't Paradys,
Gy schenkt uw heil, die al uw heil is waardig,
En kroont hem, die by uw behaald den preis,
23[regelnummer]
ô Rykvorstin! langmoedig in uw werken,
't Is Zion, die verheeven door uw gloed,
Ziet hemelhoog, de luister van haar kerken,
En treên daar gy woond in haar rein gemoed,
24[regelnummer]
Als kennende uw zagtmoedigheid, wiens oogen
Van liefde brand, en flonkerd steeds van min,
ô Konings Bruid! die pronkt op marm're boogen,
Gy dringd met vreugd, zelfs tot Gods troonwagt in,
25[regelnummer]
Ja gy ontvonkt de Cherubeins en Engelen!
Uw Loftrompet weergalmt in Zions Choor,
Daar elk uw hals met Zarons Roozen streng'len,
En strooyen zaam de bloempies op uw spoor,
26[regelnummer]
Terwyl uw ziel, mildaadig voortgedreeven,
Uw dierb're schat; gelyk een goude zee
Doet stroomen, voor die na uw Troonwet leeven,
En kust hem steeds, genoopt door lieverlee;
27[regelnummer]
Dan brand zyn hart van kuisse minnevonken,
Daar Liefde kuis, zyn kuisheid door de min
Aan Liefde vast, voor altoos houd geklonken,
En by hem staat, als zyne hartvrindin,
28[regelnummer]
ô Heilfontein! die dus in stilheid neergedooken,
Uw schoon en lof, bespiegeld voor en na,
Staat als een Roos op Zions veld ontlooken
En galmd met vreugd op 't schoonst, Halleluja.
|
|