| |
| |
| |
XVII
Weer Kerstmis
In het salon lag Beugeltje heel warm ingestopt op de divan te kijken naar het versieren van de Kerstboom. Oom Jaap, tante Nans en moeder waren druk bezig, want om vier uur gingen de kaarsjes aan en dan mochten de anderen die met oma, oom Kees en Paps in de apotheek waren, binnenkomen. Maar Beugeltje mocht, omdat ze altijd nog een beetje ziek was, al dadelijk binnen.
‘Anders hebben we,’ zei oom Jaap, die haar van de kinderkamer naar beneden gebracht had, ‘maar werk om haar heen en weer te sjouwen. En dáár bedank ik voor, want ze wordt zo zwaar, dat ik helemaal doorbuig.’
‘Is het heus, oom Jaap?’ lachte Beugeltje. ‘Laat eens zien, waar je doorgebogen bent.’
‘Kijk dan,’ zei oom Jaap en zakte op zijn knieën. ‘Ik kan al niet meer staan.’
‘Als je blieft,’ zei tante Nans en ze gooide hem een lange slinger toe. ‘Doorwerken, mijnheertje.’
‘Maar ik moet die dikke Bep van de Zandhoeve nog hier halen, anders praat Beugeltje me de oren van het hoofd.’
| |
| |
‘Dat is niet nodig, oom Jaap. Hier ben ik al,’ zei Bep bij de deur.
‘Maar hoe wist jij, dat je hier mocht komen, jou nest? Het salon is tot vier uur heilige grond.’
‘Mis, oom Jaap,’ zei moeder. ‘Het Kerstkindje komt pas om vier uur en dan begint de heiligheid eerst.’
‘En dokter heeft me zelf gestuurd,’ verklaarde Bep.
‘Bep hoort bij mij,’ viel Beugeltje zelfbewust in.
‘Ik zie wel,’ zei oom Jaap, ‘dat ik iedereen tegen neb.’
‘Ga dan ook aan het werk,’ vermaande tante Nans.
‘Laten we Paps maar gaan halen,’ stelde Beugeltje voor. ‘Heus tante Nans, met oom Jaap komt er niets van.’
Maar nu begon oom Jaap zich hevig te weren.
‘En wie moet dan het grootste engeltje helemaal boven in de boom hangen?’
‘Paps.’
‘Dat kan hij niet. Dat doe ik toch alle jaren.’
‘O, maar Paps kàn het wel.’
‘Ik kan ook het.’
‘Wacht eens,’ zei tante Nans. ‘Ik zal die luie praat-mijnheertjes wel eens opknappen.’
Meteen nam ze een pakje sneeuw en kriebelde oom Jaap daarmee in het gezicht, zodat hij proestte en snufte van belang.
‘Brr! Kinderen, wat is dat koud. O, wat is dat koud.’ Bep schaterde van het lachen, maar Beugeltje zei onbarmhartig: ‘Schiet dan toch ook op, oom Jaap. Het is zo vier uur.’
‘Kwart er voor,’ zei moeder. ‘En hoort eens, jullie,
| |
| |
maakt me niet zo'n bende met die sneeuw.’
‘Ik waarschuw jou voor de laatste maal,’ imiteerde Beugeltje Huibertje. ‘En anders leg ik Wodan vast.’
Oom Jaap vloog het laddertje op, met het engeltje liefdevol in zijn armen gekneld.
‘Kom maar, mijn beestje.’
‘Hè, oom Jaap, wie zegt dat nou tegen een engel.’ ‘Vertel eens, Bep,’ zei tante Nans. ‘Hoe is moeder?’
‘Best, tante Nans. Het aanrecht ziet de laatste tijd helemaal niet blank meer.’
‘Noem je dat best?’ plaagde oom Jaap. ‘Een onblanke aanrecht? Wie heeft er nu een onblanke aanrecht?’
‘Onblank?’ ziftte Beugeltje minachtend. ‘Onblank? Wat is dat nou voor een woord, oom Jaap?’
‘Een heel goed woord. Onblank is het tegenovergestelde van blank. Kijk die gekke Bep nu lachen!’
‘Ik vind het heerlijk,’ zei tante Nans, ‘dat moeder het aanrecht met rust laat.’
‘Ik niet,’ zei oom Jaap. ‘Waarom doet ze dat?’
‘Ik vind het ook heerlijk, tante Nans,’ zei Bep.
‘Ik begrijp er niets van,’ zei nu moeder, die intussen hard doorgewerkt had.
‘Het is een recept van Paps,’ zei Beugeltje trots.
‘Rare recepten geeft die man,’ smaalde oom Jaap en hij bevestigde het engeltje, waarbij hij bijna zijn evenwicht verloor, zodat ze allemaal aan het gillen gingen en Paps aan de deur kwam vragen of er ook iemand een ongeluk had.
‘Nee,’ zei oom Jaap. ‘Bijna. Van jou halfgare
| |
| |
recepten over blanke aanrechten.’
Paps vertrok zonder antwoord te geven.
‘Lekker!’ zei Beugeltje.
‘Maar ik weet nog steeds niet, wat er nu met dat recept is,’ zei moeder nieuwsgierig.
‘Och,’ zei Bep, ‘ik zal het u wel vertellen. Moeder heeft buien, dat ze zo heel erg neerslachtig is en dan kan niets haar schelen. Nu, en eens zat ze in de keuken te schreien, juist toen dokter naar Marya kwam kijken. Dokter liep langs het raam en zag moeder zitten. Nu, toen kwam hij binnen en zei: ‘U kunt beter het aanrecht eens een beurtje geven, inplaats van daar zo te gaan zitten schreien. Wat schiet u daar nou mee op?’ Nu en toen keek moeder naar het aanrecht en ze vond, dat dokter gelijk had. Aartje, Maagje's zusje, weet u wel, is niet zo erg poetsachtig aangelegd. Nu moeder begon direct en toen ze klaar was, was ze moe en de neerslachtigheid over.’
‘Ik wist niet, dat Leo zo huishoudelijk was,’ lachte moeder.
‘Ja maar,’ wist Bep. ‘Het was een recept. Trees en ik kijken naar het aanrecht, dan weten we, hoe moeder is. Telkens als moeder een neerslachtige bui krijgt, gaat ze poetsen. Aartje vindt het bespottelijk. Een zinken aanrecht is net zo goed schoon, als je hem afborstelt met water en zeep, zegt ze. Hij wordt toch telkens weer dof. En Neeltje heeft er nooit tijd voor, maar bromt er om op Aartje. Enfin, moeder doet het goed.’
‘Nou’ zei oom Jaap, ‘dat is nou wat je noemt een Hollands recept. Zoiets kun je nu alleen maar bij een volbloed Hollander uithalen.’
| |
| |
‘Ja, maar het aanrecht is nu helemaal niet blank meer. Het staat niet erg leuk, maar het betekent, dat moeder geen muizenissen heeft en dat is heerlijk.’
‘Juist,’ stemde tante Nans toe. ‘Dat is heerlijk. Laat jij oom Jaap maar rustig praten, hoor. Die doet nooit iets anders dan onzin vertellen.’
‘Nee maar,’ zei oom Jaap. ‘Beugeltje, wie heeft nou het engeltje opgehangen?’
‘Jij,’ zei Beugeltje oneerbiedig. ‘Maar kracht heeft het gekost.’
‘Mooi zo,’ zei tante Nans.
‘Ja,’ ging Beugeltje verder, ‘en onzin vertellen doe je. Je hebt laatst Jobs en Dobs wijsgemaakt, dat als je zilverpapier in de grond stopte er een chocolade-boompje opkwam.’
‘Nou was dat dan niet waar?’
‘Ja zeker,’ zei moeder, ‘maar het heeft mij twee kwartjes gekost, want Jobs twijfelde aan de deugdelijkheid van het verhaal. Arme kleine Dobs echter liep er vierkant in. ‘Oom Jaap zou toch niet liegen,’ beweerde ze maar.’
Oom Jaap keek diep beschaamd.
‘Och,’ zei hij. ‘Dat zal ik goed moeten zien te maken.’
‘Ze was tenminste ontroostbaar over haar mooie zilverpapier, dat ze zo hoopvol in haar tuintje gestopt had en dat helemaal zwart geworden was, toen ze er naar ging kijken. Natuurlijk hebben we toen de natuur een beetje geholpen.’
‘En kostte dat twee kwartjes?’ informeerde tante Nans.
‘Nee, eigenlijk maar een. Jobs echter vond het ge- | |
| |
was zo schitterend opgekomen, dat ze de proef herhaalde.’
Oom Jaap schaterde.
‘Wat een leuke drommel is dat Jobsekind toch.’
‘Ja, die kent jouw streken wel.’
Maar ze weet ze flink productief te maken.’
‘En daar heeft het kind groot gelijk in,’ zei tante Nans. ‘Vooruit Jaap, de kaarsen aan. Het is vier uur.’
‘Och, och,’ zuchtte oom Jaap. ‘Zoals ik toch werken moet!’
Moeder deed drie slagen op de gong en riep de gang in: ‘Het Kerstfeest is ingeluid. Het Kerstfeest van vrede en liefde.’
Toen kwamen ze allemaal heel vrolijk binnen. Eerst oma met Paps en helemaal achteraan de tweelingen met Heindersje. Heindersje zag er zo grappig uit met haar kleine varkensstaartjes, die achter haar oren omhoog krulden en een roodbont boezelaartje voor.
‘Wel Heindersje,’ grapte oom Jaap, ‘wat heb je nou een mooi geruit schort aan.’
‘Heeft ze zelf verdiend,’ verklaarde Jobs met ingehouden trots.
‘Zelf verdiend,’ echode Dobs.
‘'t Is toch niet waar?’
‘Ja heus,’ bevestigde Jobs. ‘Knap hè?’
‘Nou! En waar heeft ze het mee verdiend?’
‘Met op kinderen te passen.’
‘Met op kinderen te passen?’ herhaalde oom Jaap. ‘Wel, het is om om te vallen van verbazing. Dus jij past op kinderen?’
| |
| |
Heindersje knikte met een kleur als vuur.
‘Ja, dat moet ik voor moeder,’ vertelde ze rad. ‘'s Woensdags en 's Zaterdags moet ik Pietje rijden van tante Gijs.’
‘Dat is de vrouw van oom Gerrit,’ hielp Jobs.
‘Ja, dat begrijp ik,’ zei oom Jaap ernstig.
‘En dan krijgt ze een heel kwartje in de week,’ vulde nu Dobs aan.
‘Een heel kwartje! Horen jullie dat? Maar ik ga ook op kinderen passen,’ zei oom Jaap.
‘Jij verdient toch al lang,’ zei Jobs minachtend, tot grote hilariteit van haar familie. ‘Laat Heindersje dat nu maar hebben.’
‘Ja, dat is waar. Ik heb dit pak ook zelf verdiend. Netjes, hè?’
En oom Jaap draaide voldaan op zijn hakken rond, terwijl Heindersje hem critisch beschouwde.
‘Maar dat kost een boel kwartjes,’ zei ze wijs.
‘Maar dat schort van jou ook, hoor,’ troostte Jobs.
‘Nou!’ stemde Dobs toe.
‘'t Is jammer,’ begon oom Jaap, ‘dat ik nu dat vak van op kinderen te passen niet beoefenen kan. Ik zou zo'n prachtmiddel weten om ze zoet te houden. Enfin, ik zal het jou vertellen. Misschien krijg jij dan wel twee kwartjes. Moet je goed luisteren.’
‘Ja,’ zei Heindersje vol belangstelling.
‘Je hebt nodig, twee ons stroop en een pond veren.’
‘Die kosten anders geld,’ zei Heindersje somber. ‘Dat betaal je toch terug van de kwartjes,’ zei Jobs
| |
| |
zakelijk, maar Heindersje bleef het bedenkelijk vinden.
‘Nou,’ ging oom Jaap verder, ‘nou smeei je de vingertjes van Grietje...’
‘Pietje, oom Jaap.’
‘Goed, Pietje dan, in met stroop en gooi een beetje veren over haar handjes. Je zult zien, dan wil ze de veren oppakken en dan blijven ze haar aan de knuistjes zitten. Dan gaat ze vol aandacht aan het plukken om ze er af te krijgen, wat haar door de stroop niet lukt. Uren is ze zoet. Je kunt gewoon gaan spelen met Jobs en Dobs.’
‘Jaap,’ waarschuwde tante Nans, die reeds een ongelukkig verlaten Pietje zag en opengeknipte bedkussens.
‘Jaap,’ brulde Paps, die een visioen kreeg van baby's met akelige darmstoornissen veroorzaakt door veren.
Maar Heindersje schudde het hoofd.
‘Ik denk, dat u niet veel van kinderen weet,’ zei ze streng. ‘Gelooft u, dat ze daar zoet mee zijn? Juist niet. Pietje zou nijdig worden en gaan gillen en haar buik omhoog gooien. En dan moet tante Gijs komen om haar weer goed te zetten in de wagen.’ ‘Gooit dat kind haar buik omhoog?’ vroeg oom Jaap vol afschuw. ‘O, wat een griezelig kind!’
Heindersje keek hem een ogenblik onderzoekend aan en schoot dan in de lach, zodat haar staartjes wipten.
‘U maakt maar gijntjes, hoor,’ zei ze opgelucht.
‘Tante Gijs,’ zei Jobs, ‘zou tegen jou zeggen, dat je een lelijken ‘onten’ boel maakte met die stroop.
| |
| |
Je bent een echte domoor, oom Jaap. Het is maar gelukkig, dat je maar gijntjes maakt.’
‘Ja, erg gelukkig,’ vond Paps en toen zei moeder, dat oom Jaap maar liever aan de Kerstvertelling beginnen moest.
Stil, heel stil lag Beugeltje te luisteren en ze dacht, hoe heerlijk alles was, nu het kleine Kerstkind weer rondging en zijn gouden lovertjeskleedje schudde, zodat de stofjes van liefde diep in de harten der mensen drongen. De stofjes van liefde en begrijpen.
Zo mooi als oom Jaap nu vertelde, had hij het nog nooit gedaan. Ze zag moeder naar Paps kijken met zo'n liefdevolle blik, dat haar hartje opeens luid klopte van blijdschap, innige blijdschap. Innige blijdschap om alles wat zo mooi en goed geworden was.
‘Nu,’ zei Bep zacht, toen oom Jaap uitgesproken was en Maagje thee en gebakjes presenteerde, ‘is er op de Zandhoeve ook een Kerstboom. O Beugeltje, volgend jaar is... is... Vader er weer. Zou alles dan goed blijven of... of... zou het dan toch weer akelig worden?’
En Beugeltje keek naar Paps en moeder.
‘Nee,’ antwoordde ze zacht, ‘want het Heilige Kerstkind helpt allen, die naar Hem luisteren, zegt oom Jaap immers. Het voert ze de weg op van liefde en begrijpen en dan komen alle dingen goed.’
‘Ik denk de laatste tijd zoveel aan vader,’ ging Bep verder. ‘En heel anders dan in het begin. Niet... zo... boos meer.’
Beugeltje antwoordde niet. Ze dacht aan de avond op de trap in oma's huis. En ze keek naar Joop, die met moeder zo vrolijk om de boom stepte.
| |
| |
‘Joop is de stepmaniak van de familie,’ hoorde ze Paps zeggen.
Het was waar. Joop stepte van de morgen tot de avond. Sinds een paar maanden ging ze weer op haar oude school, waar ze haar cijfers prachtig opgehaald had.
‘Zoiets geks, doe je alleen maar ongestraft met Joop Ten Hemert,’ had de rector gebromd. ‘Tweemaal veranderen in zes weken tijd.’
‘Hansje's heel grote broer gaat volgende week voor zes jaar naar Indië,’ vertelde Bep. ‘Gisteren is hij afscheid komen nemen. Hansje heeft zo gehuild.’
‘Och,’ zei Beugeltje en ze dacht, hoe voor Hansje de dingen toch niet helemaal opgelost waren.
‘Ja, zielig hè?’ babbelde Bep verder, onbewust van wat ze in het hart van haar vriendinnetje beroerde.
‘Maar ze is zo dankbaar, dat ze bij ons is. Als ze nu in het ziekenhuis achter had moeten blijven, was ze dood gegaan, zegt ze.’
‘Zo gauw ik kan, mag ik naar haar komen kijken, heeft Paps gezegd,’ zei Beugeltje zacht.
En toen Joop Bep riep, lag Beugeltje alleen in haar hoekje te kijken naar de nu zo zichtbare stofjes van het gouden lovertjeskleedje. Heel grote wolken van stof zijn het, dacht Beugeltje en o die moesten van zelf ook Hansje omhullen. Met Kerstmis komen alle dingen goed in liefde en begrijpen.
‘Och,’ zei Tante Nans zacht tegen Paps. ‘Kijk eens naar Beugeltje.’
‘Al haar lampjes zijn op,’ zei Joop zacht.
‘En haar lichtjes hebben het onze opnieuw ontstoken,’ fluisterde moeder. Maar Paps ging naar
| |
| |
zijn Beugeltje en boog zich over haar heen.
‘Waar denkt mijn meisje aan?’ vroeg hij stil.
Beugeltje glimlachte.
‘Aan het geluk, Paps, van maar een beugeljong te zijn om... om het zien van de schatten van den sprookjesprins.’
En Paps knikte.
|
|