| |
| |
| |
‘Ik zat maar zo'n beetje te denken. Paps.’
blz. 27
| |
| |
| |
| |
| |
| |
I
Geen weer voor Beugeltje
Noortje Ten Hemert zat in de brede vensterbank van de kinderkamer op de Iependaal en staarde een beetje gemelijk naar buiten. Ze had het ene beentje onder zich getrokken, dat, waar de zware beugel aan bevestigd was, hing onhandig naar beneden. Het vermoeide Noortje, maar toch veranderde ze haar houding niet, bleef in de natte tuin kijken en naar de overkant van de Straatweg, waar het kleine huisje van Engelien stond. Ze wist, dat Jobs en Dobs daar binnen waren en ze had een hevig verlangen om eventjes de weg over te steken, maar Paps had haar die morgen beslist verboden uit te gaan.
‘Het is geen weer voor mijn Beugeltje,’ had Paps gezegd en Noortje had in zijn uitspraak berust. Een beetje weemoedig, maar overtuigd, dat hij gelijk had. Tweemaal de lange weg naar school in storm en regen was te zwaar voor haar. Als Noortje er over nadacht, wist ze toch niet, hoe dat later gaan moest. Nooit zou zij, als het zo doorging, zoals Linda op de H.B.S. of zoals Joop op het gymnasium kunnen komen en Paps was daar juist zo op gesteld. Nu was het eerst November en voordat het weer voorjaar was, zou Paps nog menigmaal zeggen: ‘Het
| |
| |
is geen weer voor mijn Beugeltje.’
Paps zei altijd Beugeltje tegen haar en eigenlijk scheen iedereen in huis wel vergeten te zijn, dat ze Noortje heette. Alleen moeder noemde haar altijd Noortje en soms een enkele keer Nora.
Moeder vond het harteloos een kind op die manier voortdurend aan zijn ongeluk te herinneren en het leek Noortje of daar wel iets van aan was. En toch, dacht ze soms, dat juist moeder dit deed. In het Noortje van moeder klonk nooit de innige liefde, die Paps en oom Jaap in het Beugeltje wisten te zeggen. Er waren dagen, dat Noortje hunkerde om ook eens door moeder Beugeltje genoemd te worden.
Oorspronkelijk hadden Jobs en Dobs de naam Beugeltje op de Iependaal ingevoerd. De mensen op het dorp spraken altijd van het Beugeltje van den dokter, zodat Jobs, die lang Nojetje gezegd had, vanzelf de meewarige bijnaam ging gebruiken. Wat Jobs deed, volgde Dobs ogenblikkelijk na.
Zelfs Noortje had er om gelachen. Het klonk zo grappig en eigenwijs van de tweelingen, vooral nog door de medelijdende klank, die zij in het woord wisten te leggen. En zo was het ook in huis Beugeltje geworden. Op school heette Noortje het Beugeljong. Daar waren de jongens er mee begonnen en eerst had zij op die naam met tranen en woedeuitvallen gereageerd, totdat zij er zich tenslotte ook maar weer in geschikt had. Nu was het zo, dat zelfs de onderwijzers haar af en toe Beugeljong noemden, maar Noortje moest bekennen, dan klonk het zo hartelijk en trouwhartig.
‘Ons Beugeljong,’ zei mijnheer Schuivers altijd en
| |
| |
van mijnheer Schuivers hield Noortje veel. Als het lang achtereen geen weer voor haar was, kwam hij haar op de Iependaal bijwerken, zodat ze toch nog wat leerde en hij bezorgde haar altijd een schat van mooie boeken.
Maar nu was Noortje eerst sedert die morgen thuis gebleven. Paps had mijnheer Schuivers nog niet gewaarschuwd en ze had een taaie dag gehad. Moeder was uitgegaan, maar eigenlijk maakte dat weinig verschil, vond Beugeltje, want als moeder thuis bleef, was ze òf ziek, òf bezig met dingen, waarbij ze geen kleine meisjes kon gebruiken. En vooral Beugeltje niet. Beugeltje maakte haar nerveus door de manier, waarop ze met het zieke beentje stampte en omdat ze voortdurend naar gelang van haar stemming de dikke kastanjerode krullen naar voren of naar achteren schudde. Ja voor die eigenaardigheid was Beugeltje al wat bestraft door moeder, hoewel Paps en oom Jaap er altijd om lachten.
Moeder had graag Beugeltje's krullen laten knippen. Zelf droeg ze het haar gebobd, zoals Linda en Joop en Beugeltje vond, dat het wat leuk stond. Vooral moeder zag er gewoon snoezig mee uit. Moeder had net zulk haar als zij, behalve dan dat de kleur zwart was. Maar Paps wilde het bij haar niet hebben, was er zelfs heel boos om geworden, toen moeder het toch wilde doorzetten. Gek, en van Linda en Joop had hij het direct goedgevonden. En toen opeens had iedereen er zich mee bemoeid. Tante Nans, die Paps gelijk gaf met het oog op het voetje. Zo iets bizars. Beugeltje wist eigenlijk niet goed wat bizar was, vooral toen oom Jaap haar had aangekeken, in de lach was gescho- | |
| |
ten en beweerd had, dat ze toch al bizar genoeg was. Niemand had zulk haar als zij.
Toen had Bengeltje zelf voorgesteld om het dan maar net zo kort te laten knippen, als dat van Jobs en Dobs, wat tante Nans afgrijselijk had gevonden en Paps andermaal had doen verbieden ook maar de kleinste krul weg te laten snijden.
Beugeltje zuchtte en keek verdrietig naar de kleine klompjes van Jobs en Dobs op het straatje van Engelien. Hè, dat die kinderen nu toch eindelijk eens te voorschijn kwamen! De middag was zo stil verlopen. Huibertje had het altijd zo druk en Maagje was de gehele dag al uit haar humeur, omdat Paps haar een aanmerking had gemaakt over de mortieren uit de apotheek. Zo echt vervelend. Anders maakte Maagje nog eens een grapje, maar nu was zij boos en smeet met deuren, vooral, omdat Huibertje haar ook onder handen genomen had.
Een licht gerucht in de kamer deed Noortje omkijken. Huibertje stond daar met het theeblad en een schaaltje boterhammen met appelstroop.
‘Ben je nog alleen, kind?’ zei Huibertje goedmoedig. ‘Ik dacht, dat ik de schoolbus al hoorde.’
Juist hield een grote autobus vol kinderen voor het hek van de Iependaal stil.
‘Daar zijn ze,’ zei Noortje blij en ze wuifde tegen twee meisjes, die net op de grond sprongen en blijkbaar nog lang niet gereed waren met een belangwekkende conversatie, waaraan de chauffeur onbarmhartig een eind maakte door opeens vooruit te schieten. Joop en Linda bleven verbluft staan, liepen dan langzaam op het huis toe.
| |
| |
‘Wat die kinderen toch altijd te praten hebben?’ zei Huibertje.
‘Och,’ deed Beugeltje onwillig. Het was een beetje een teer punt bij haar. Jobs en Dobs, die altijd samen waren en Linda en Joop, die iedere dag weer nieuwe geheimen schenen te hebben. Al waren de zusjes ook nog zo lief voor haar, eenzaam bleef Beugeltje zich toch altijd voelen.
‘Zijn Jobs en Dobs er nog niet?’ vroeg Huibertje en ze keek verschrikt om zich heen. ‘O jeetje, kind, ik had het zo druk met de eetkamer en Maagje is zo lastig vandaag, dat ik de schaapjes niet eens gemist heb. O jeetje, kind, wat zal ons nu weer gebeuren?’ ‘Helemaal niets, Huib,’ lachte Beugeltje. ‘Ze kwamen precies half vier de Straatweg af, maar de rakkers zitten bij Engelien.’
‘'t Is wat moois,’ bromde Huibertje. ‘Ze weten, dat ze zich eerst thuis moeten vertonen.’
‘Ik heb nog op de ramen gebonsd,’ zei Beugeltje, ‘maar ze keken helemaal niet op. Ik geloof, dat Engelien vanmiddag brokken zou bakken.’
Op dat ogenblik ging de deur van Engeliens huisje open en kwamen twee kleine kabouters te voorschijn, die blindelings met de voetjes handig naar de klompjes tastten.
De regencapes hingen zwaar neer langs de tengere lijfjes en van de gezichtjes was niets te zien door de puntige kappen, die bezorgde Engelien zeker over de wollen mutsen getrokken had. Engelien zelf kwam op de drempel van haar woning om de tweelingen na te kijken. Het oude vrouwtje was er nooit gerust op, als de kinderen de Straatweg moesten over steken.
| |
| |
Er kwamen altijd zoveel auto's langs, dat iemand niet te voorzichtig kon zijn, hoewel Jobs en Dobs bij de hand genoeg waren om op zichzelf te passen. Maar Engelien had de kinderen van de Iependaal al verzorgd, toen ze pas geboren waren en hen later in menige ziekte trouw opgepast.
Bengeltje liet zich van de vensterbank glijden en strompelde naar de tafel, waar Huibertje bezig was met thee te schenken.
‘Ziezo,’ zei ze. ‘Nu kunnen jullie het wel vinden. Ik moet nodig naar m'n eten zien en Jobs en Dobs vergeten misschien de pantoffeltjes weer.’ Maar Jobs en Dobs kwamen behoorlijk gepantoffeld binnenstormen.
‘Beugeltje, we hebben een heel doosje brokken voor jou,’ schreeuwde Jobs.
Jobs schreeuwde altijd, als ze opgewonden was. ‘In Dobs haar zak.’
‘Ja,’ zei Dobs plechtig. ‘In mijn zak.’
‘Ga eens weg, pukkies’, zei Linda een lang, vijftienjarig meisje met een fris gezichtje en koele klare ogen. ‘Jullie verstopt ons de weg.’
‘Ja, dat doen jullie,’ bevestigde Jopie. Ze was een jaar jonger dan Linda maar wel anderhalf hoofd kleiner. Ze had een vriendelijk gezichtje en dromerige blauwe ogen, die echter nu met belangstelling over de tafel keken.
‘Hè fijn,’ zei ze en klakte met de tong. ‘Appelstroop.’
Linda zei niets. Ze dacht er over, hoeveel leuker het zou zijn, als moeder beneden thee schonk. Tante Nans wachtte Noortje en Charlot altijd in de zit- | |
| |
kamer op en dan brak volgens de nichtjes het gezelligste uurtje van de dag aan. Linda zag in gedachten de suite van tante Nans en het zitje bij het bankje onder de schemerlamp. Heerlijk was het zo'n thuis te hebben, als Noortje en Charlot en een moeder zoals tante Nans, die altijd belangstelling voor je dingen had.
Mistroostig keek ze naar het grove kinderkamerservies, zag dan om zich heen in het een beetje rommelige vertrek. Overal slingerden speelgoed en boeken en op het hekje om de kachel hingen wat schortjes van de tweelingen te drogen.
‘Moet jij geen thee, Linda?’ vroeg Beugeltje, toen Huibertje het licht opgestoken had en naar beneden was gegaan.
‘Jawel,’ zei Linda en trok de gordijnen voor de ramen dicht. Hè, nu werd het meteen gezelliger!
Zwijgend dronken de kinderen thee. Linda vergeleek de boterhammen met de sandwiches en koekjes van tante Nans, hoewel ze toch ook wel genoot van de appelstroop. Om deze tijd had ze altijd honger.
‘Is Paps al thuis?’ vroeg ze dan.
‘Nee, nog niet,’ antwoordde Beugeltje en ze trok met haar wijsvinger figuurtjes op het bruine met inktvlekken bezaaide tafelzeil.
‘Waar is moeder eigenlijk heen?’ vroeg nu Joop.
‘Komt ze met het eten thuis?’
‘Ik weet het niet,’ zei Beugeltje een beetje moe. ‘Ik heb haar toch de gehele dag niet gezien.’
Linda keek medelijdend naar haar zusje, maar keerde zich haastig af, toen ze het rimpeltje tusschen Beugeltje's ogen zag. Beugeltje hield er niet van om beklaagd te worden.
| |
| |
‘Ik hoop maar,’ zei ze dan, ‘dat Paps er gauw is. Ik heb een tien voor mijn scheikunde.’
‘Een tien?’ zei Beugeltje bewonderend. ‘Wat veel!’
Heerlijk was het om zoals Linda te zijn, dacht ze. Zij zou wel nooit ergens een tien voor krijgen, al deed ze ook nog zo haar best. Telkens zou het immers geen weer voor haar zijn om naar school te gaan. Maar Paps zou wel blij zijn. Paps, die altijd zo'n belangstelling had voor Linda's hokje boven op zolder, waar ze knoeide met allerlei potjes en de oude reageerbuisjes uit de apotheek.
Het stonk er soms vreselijk en Huibertje verwachtte altijd, dat Linda het huis nog wel eens in de lucht zou laten springen.
‘Wil iemand nog thee?’ vroeg Joop en ze schudde eens aan de bruine pot.
‘Er is nog wel in.’
‘Geef mij,’ zei Jobs, ‘voor Nicolientje.’
‘Ja,’ echode Dobs‘,voor Nicolientje.’
‘Nee,’ besliste Linda. ‘Geen gemors. Nicolientje lust geen thee. Ga maar spelen, jongens.’
Jobs en Dobs trokken pruilend naar haar hoekje, vergaten daar het leed in belangstelling voor dingen, die ze sinds de vorige avond niet gezien hadden.
Linda en Joop kregen haar tassen, verdiepten zich in de lessen en fluisterden over het werk, dat ze altijd samen bespraken, al gingen ze ook op twee verschillende scholen.
Weer voelde Beugeltje zich uitgestoten. Ze speelde verdrietig met het kleine blinkende trommeltje, dat
| |
| |
Dobs haar met de groeten van Engelien in de handen gestopt had, totdat een luide slag op de gong beneden in de gang aankondigde, dat het eten op tafel stond.
Beugeltje zuchtte van verlichting, was het eerst bij de deur en het laatst onder aan de trap, want de anderen, zelfs de achtjarige Jobs en Dobs gleden haar langs de leuning voorbij. Iets wat Beugeltje weer even benijdenswaardig vond als alle genoegens, die ze om haar beentje niet delen kon.
In de eetkamer zaten Paps en moeder reeds aan tafel. Paps zag er moe en ongelukkig uit, moeder keek een beetje boos rond, speelde nerveus met mes en vork. Meteen voelde Beugeltje, dat er weer iets niet in orde was en tegelijkertijd ging haar hele hartje naar Paps uit.
Een beetje bedremmeld zochten de kinderen haar plaatsen. Linda, ontstemd, pruttelde in zichzelf over haar tien, waarvoor ze zo graag dadelijk belangstelling gehad had.
Dokter Ten Hemert sneed vlees en gaf het bord rond. ‘Jongens,’ zei hij hartelijk.
‘Ik dacht, dat Paps helemaal niks ging zeggen,’ zuchtte Jobs.
‘Niks ging zeggen,’ viel Dobs bij. ‘Paps, Jobs en ik hebben brokken gebakt bij Engelien. Ik en Jobs, Paps.’
‘Jobs en ik, moet je zeggen, Dobs. Eerst zei je het goed,’ onderwees Joop afwezig. Haar aandacht was bij de schaal, waar ze de groente in wist. Ze vermoedde iets van raapjes en de gedachte aan raapjes was voor Joop al voldoende om kippenvel te krijgen.
‘En het is gebakken,’ zei ze dan haastig, want moe- | |
| |
der lichtte het deksel op. Jasses, het waren raapjes! ‘Dobs mag het zeggen, zo ze wil,’ merkte Jobs vinnig op. ‘Hè, Paps?’
‘Welzeker,’ troostte Paps, luisterde dan belangstellend naar een onsamenhangend verhaal over Engelien, de tang en de brokken.
‘Heerlijk vies,’ merkte mevrouw Ten Hemert op en ze lachte een beetje spottend. Beugeltje keek naar haar. Zoals moeder daar zat, leek ze precies nog een heel jong meisje, net een ouder zusje van Joop of Linda.
Eigenlijk meer van Joop. Joop had precies zoiets over zich als moeder. Beugeltje kon het niet zo analyseren, maar het was iets, dat je schattig vond en waar je tegelijkertijd boos om werd. Zoals Joop nu weer opzag naar moeder met zo'n langzaam opheffen van haar lange wimpers en zo'n beetje half dromerig, half ondeugend lachte om dan opeens twee of drie raapjes op haar bord te leggen. En moeder glimlachte terug, gaf Jobs en Dobs, die ook niet van raapjes hielden, een gewone portie. De tweelingen verzetten zich niet. Daarvoor waren ze te philosophisch aangelegd. Het hielp immers toch niet, ze moesten nu eenmaal alles leren eten. Maar Joop had het toch weer overwonnen.
Alleen maar met dat leuke aanhalige kijken van haar en Beugeltje bedacht, hoe moeder het op die manier ook bijna altijd van Paps won.
‘Wat bestudeer je me weer, Noortje?’ informeerde moeder. ‘Kind, je kijkt zo critisch. Uit jou groeit zeker nog eens een niets ontziende, alles uit elkaar rafelende criticus.’
| |
| |
‘Kom vrouwtje, eet eens,’ zei Paps.
‘Och,’ deed Beugeltje onwillig. Flauw van moeder. En wat was nu eigenlijk een criticus?
‘Kom,’ herhaalde Paps en hij tikte behulpzaam het dopje van haar ei. Beugeltje had een afschuw van vlees en hoewel het eerst hevige scènes had gegeven, omdat moeder haar excentriek vond, had Paps aan deze excentriciteit direct toegegeven door een vlees vervangend voedsel voor te schrijven.
‘Paps,’ zei Linda, als eindelijk iedereen met zijn bord bezig was, zelfs het altijd met tegenzin etende Beugeltje. ‘Paps, ik heb een tien voor mijn scheikunde.’
‘ Wat een knappe dochter,’ lachte mevrouw Ten Hemert. ‘Dat is meer, dan ik met mijn gehele familie ooit heb kunnen bemachtigen!’
Linda haalde de schouders op, keek dan in gespannen verwachting naar haar vader.
‘Paps,’ zei Beugeltje. ‘Paps, Linda heeft een tien.’ Hè, soms kon Paps zo langzaam zijn om de dingen te begrijpen en heel dikwijls leek het net, alsof hij helemaal niet hoorde, wat je vertelde.
‘Ik heb wel tien brokken,’ zong Jobs en Dobs slikte haastig een dikke opgezamelde prop raapjes door om dan hijgend aan te vullen: ‘Van Engelien. Fijn!’ Paps lachte.
‘Nou, maar ik vind de tien van Linda veel fijner,’ zei hij vrolijk.
Linda's even teleurgesteld gezichtje klaarde op.
‘Ja Paps?’
Toen overtoog een diepe warme kleur haar voorhoofd en wangen tot in haar hals en fluisterde ze:
| |
| |
‘Paps en... en... een negen plus voor wiskunde en... en... de directeur heeft me gevraagd of ik al plannen had en...
Beugeltje's donkere, haast zwarte ogen keken bewonderend naar Linda. Dat van die negen en den directeur had ze boven niet eens gezegd.
‘Is die negen ook een repetitiecijfer?’ vroeg Jopie belangstellend.
‘Anders zou ze er niet zo'n drukte over maken,’ viel Beugeltje nors uit. Hè, waarom was Paps nou niet opgetogen?
‘Nora,’ bestrafte mevrouw Ten Hemert. Zo onhebbelijk, als dat kind zich af en toe toch uiten kon.
Maar Beugeltje stootte Paps aan.
‘Paps, hoort u niet?’ zei ze verontwaardigd. Ze had zo'n medelijden met Linda, die zo verlangd had het Paps te kunnen zeggen.
Paps lachte.
‘Stil maar, vrouwtje,’ zei hij. Hij begreep zijn Beugeltje zo best en daarom werd hij ook nooit ongeduldig tegen haar. ‘Ik ben wat blij met wat mijn oudste meisje me vertelt, maar ik moet toch eventjes nadenken of ik het kan volbrengen, wat ik haar ga beloven.’
‘Wat Paps?’ vroeg Linda ademloos.
‘Wat zou je willen, kind?’
Linda's blik gleed van Joop naar de tweelingen, bleef dan rusten op Beugeltje.
‘Dat zou toch niet kunnen,’ zei ze stil.
‘Zeg jij het maar,’ zei Paps hartelijk.
‘En dan kwam het nauw hoorbaar over Linda's lippen: ‘Delft.’
| |
| |
‘Ik had je dat willen beloven,’ zei de dokter kalm en tikte met zijn mes tegen Beugeltje's bord ten teken, dat ze door moest eten. Ondanks de raapjes hadden de tweelingen al een tweede portie verwerkt, maar op Beugeltje's bord stolde een onsmakelijk prakje. Eten leerde Beugeltje nooit!
‘O Paps, Paps,’ snikte Linda haast. ‘Denk je heus, dat het gaan zal en anders Paps, de directeur praatte van een beurs. Ik zou er stellig voor in aanmerking komen, zei hij, en hij zou ook nog eens met jou praten, Paps.’
‘Mooi,’ zei Paps. ‘Dan houden wij het op Delft. En nu we toch over de toekomst spreken, zou ik de plannen van mijn tweede dochter wel eens willen horen.’ ‘Och,’ zei Joop nadenkend, ‘als ik het gym afgelopen heb, zou ik het liefst maar worden zoals moeder.’
‘Voorwaar een benijdenswaardige positie,’ spotte moeder, zodat Beugeltje van schrik weer ophield haar mondje vol te stoppen en angstig naar Paps keek. Hè, waarom zei moeder dat nu? Het was nu zo vredig en rustig, Linda was zo blij en Paps scheen niet meer zo moe en terneergeslagen als toen ze binnenkwamen. En nu opeens door dat ene gezegdetje van moeder leek het net, alsof er iets heel akeligs zou gebeuren. Alleen Jobs en Dobs vervolgden onverstoorbaar haar conversatie over de nieuwe winterjurk van Nicolientje. De anderen keken bedrukt voor zich heen. En Jopie, wist Beugeltje, meende het toch goed. Ze wilde later een huishouden met een boel kinderen, een man zoals Paps of oom Jaap en dan worden zoals tante Nans. Dat was toch ook weer net zo goed te begrij- | |
| |
pen, als het naar Delft willen van Linda. Maar sommige dingen scheen je nooit te kunnen zeggen, als moeder er bij was. En Beugeltje met haar zo sterk voor indrukken vatbare zieltje, voelde plotseling een groot verdriet in Paps en om Paps. Een verdriet, dat ze niet begreep, maar dat op allen terugsloeg.
‘En wat denkt Noortje te worden?’ begon moeder opnieuw.
Beugeltje slikte haar etensprop door. Treurig overwoog ze wat er voor haar te doen viel. Stel je voor, tante Nans met zo'n been als zij! En was het niet om dat been, dat ze telkens niet naar school mocht? Hoe kon zij nu ooit iets leren?
Wild rinkelde ze opeens met de beugel aan het zieke voetje. Het deed haar pijn, maar wat gaf dat? ‘Ik ben immers het Beugeljong,’ zei ze ruw onverschillig.
‘Kom,’ zei moeder strak. ‘We zullen Maagje maar bellen.’
Maar Paps tikte op Beugeltje's bord en zei liefdevol: ‘Ze is mijn teugelloos Beugeltje.’
Beugeltje propte haar laatste hapje er in en was net klaar, toen Maagje bij haar kwam.
‘Wij,’ zei Jobs voldaan, ‘gaan een apotheek opzetten alleen van zoethout en drop. Waar Dobs?’
‘Ja,’ stemde Dobs gelaten toe.
En toen lachten ze allen, zelfs Maagje, die een grote schaal rijst met bessensap op tafel zette.
‘Paps,’ zei Joop even later. ‘Ik heb je nog niet kunnen vertellen, dat ik een acht voor latijn heb. Repetitiecijfer, Paps.’
En met een scheef kopje en een lange aanhalige
| |
| |
blik: ‘Weet jij een belovertje, Paps? Ik wel.’
Paps schoot in de lach.
‘Nu?’ zei hij en hij tikte tegen het bord van Beugeitje, die met twee balletjes rijst, vermengd met nog restjes ei en raapjes in haar wangen naar Joop staarde. ‘Slikken, vrouwtje.’
Beugeltje slikte, totdat ze de tranen in haar ogen kreeg. O, als Joop nou maar niet dat ene noemde, dat altijd weer verdriet bracht, omdat moeder het voor haar dochtertjes verlangde en Paps er tegen was.
‘Papsie,’ zong Joop. ‘Laat ik nou lid worden van de dansclub. Ze hebben er me al zovaak voor gevraagd.’
Even was het stil. Alleen moeder lachte. Een beetje kirrend plaagachtig klonk het, vond Beugeltje en verslagen gluurde ze van achter haar krullen, die ze naar voren geschud had, naar Paps. Toen haastig propte ze haar mondje vol en vergat te slikken. Het brandde zo achter haar ogen en haar keel voelde zo gezwollen, dat ze niet begreep, hoe ze ooit de bal rijst achter haar kiezen weg zou krijgen.
Als er tenminste iemand maar iets zei, want zelfs de tweelingen zwegen bedrukt om wat ze aanvoelden.
‘Nee Joop,’ zei Paps dan rustig. ‘Dat kan ik je niet toestaan. En kom daar nu niet weer op terug.’ ‘Hè Paps,’ pruilde Joop, ‘wat vind je nu eigenlijk aan dansen?’
‘Niets, als je het hier in de gang wilt doen.’
‘Ja met Linda. Die is net zo'n olifant.’
En Linda met haar negen voor wiskunde en haar
| |
| |
tien voor scheikunde, merkte in het minst niet beledigd over het ‘olifant’ kalm op: ‘Ja, maar je moet er ook zo bij denken en dan gaan telkens je benen in de knoop.’
‘Bij denken!’ schamperde Joop. ‘Moeder, moet je nu wel denken bij dansen?’
‘Nee Joop,’ viel Paps in. ‘Daar heeft Linda volmaakt ongelijk in. Hoe minder hersens je hebt, hoe beter, dat je danst.’
‘Och Joop,’ zei moeder koel, ‘vader is bang, dat je naar een dancing wilt.’
‘Ja,’ zei Paps ernstig, ‘daar ben ik bang voor. Bang om alles, wat er uit voortvloeit. Het spijt mij, Joop, dat ik je teleurstellen moet om iets, dat je nu nog niet begrijpen kunt, maar vertrouw jij Paps een beetje.’
‘Dàt doe ik wel,’ zei Joop lief en ze lachte even later het joligste van allemaal om Jobs, die weten wou, wat een ‘dansding’ was. Ze veronderstelde schoentjes en Dobs begreep niet, waarom Paps die niet aan Joop wilde geven.
Heel stil zat Beugeltje voor haar bordje. Ze voelde zich diep ongelukkig en het was haar onmogelijk om nog een hapje naar binnen te werken. Nu waren ze allemaal weer vrolijk, leek het of alleen zij, Beugeltje daar zat met een groot dof verdriet, dat zij niet omschrijven kon.
Toen gingen Linda en Joop naar boven om te werken, verdwenen de tweelingen blijkbaar vervuld van een of ander plannetje haastig uit de kamer. Alleen Beugeltje bleef aan tafel met Paps en moeder. Het maakte haar zenuwachtig en het gaf haar
| |
| |
een gevoel van zo grote vereenzaming, dat ze niet begreep, hoe zoiets mogelijk was met Paps naast haar. Was het dat onbestemde iets, dat in de kamer hing en dat weer sterker werd, nu de anderen weg waren? Beugeltje wist het niet. Ze roerde een beetje in haar bordje en probeerde te slikken met een hulpeloos gebaar van onmacht.
Dokter Ten Hemert keek naar het zielige in elkaar gedoken figuurtje. Hij zag het spitse bleke gezichtje nu zo angstig betrokken, de tere magere handjes en zuchtte.
Het kind leed onder dingen, die zelfs aan Linda nog gedeeltelijk voorbijgingen, dacht hij en in een diep medelijden met zijn kleine meisje lepelde hij haastig haar bord leeg. Beugeltje keek verbaasd op. Wat deed Paps nu? En tegelijkertijd was er iets van blijdschap in haar, dat ze tenminste van dat hatelijke eten bevrijd werd. Verlegen gluurde ze naar moeder, maar die lachte alweer.
‘Ik moet zeggen, dat het paedagogisch is,’ zei moeder en ze stak meteen een sigaret op. Beugeltje's gezichtje versmalde. Ze dacht aan tante Nans. Tante Nans rookte nooit en Paps had er zo'n hekel aan. Waarom deed moeder het dan?
‘Och,’ hoorde ze opeens Paps zeggen, ‘de beste paedagogie faalt soms.’
Het leek Beugeltje of Paps' stem zo vreemd klonk. Net, alsof het hem heel veel moeite kostte die woorden te zeggen.
Stil liet ze zich van haar stoel glijden en strompelde naar de deur. De kinderkamer leek haar eensklaps zo veilig en rustig toe. Toen zei Paps plot- | |
| |
seling: ‘Beugeltje, ik had gedacht, dat jij me vanavond wel eens poeders kon helpen vouwen.’
‘O Paps,’ zei het kind blij en haar gezichtje straalde plotseling van een diepe innerlijke vreugde.
|
|