Menno ter Braaks inleidende artikel in de Radiobode van 21 november 1930:
Het werk van Alie van Wijhe-Smeding is van zeer ongelijke kwaliteit. De goede kwaliteiten komen ongetwijfeld het duidelijkst uit in haar beste boek Tijne van Hilletje, terwijl haar ernstigste fout, gemis aan zelfkritiek, zich even duidelijk manifesteert in de roman, die destijds tot levendige gedachtenwisseling aanleiding gaf, De Zondaar.
Helaas betekent dit nieuwe boek geen aanwinst in haar oeuvre. Het behandelt het leven van een domineesvrouw in het dorp Blankenheim, aan de zijde van een predikant, wiens tweede echtgenoot zij is. Naar titel, gegeven en stijl zou dit lijvige werk, zoals het voor ons ligt, vertaald kunnen zijn uit een der Scandinavische talen, waaraan wij zoveel idealistische predikantenfiguren te danken hebben. Men mag er zich echter over verwonderen, dat een schrijfster van naam, die toch herhaaldelijk getoond heeft, niet bang te zijn voor de opinie van het publiek, langs deze weg een idealisme tracht te herwinnen, dat zij b.v. in De Zondaar moest laten vallen. Idealisme behoort gebaseerd te zijn op het doorzien, niet op het provinciaal stofferen van de werkelijkheid; dat mevr. Wijhe-Smeding zich hieraan in haar laatste boek schuldig maakt, zal men dan ook moeten toeschrijven aan haar gebrek aan zelfkritiek. Over het provincialisme en de retoriek, die dit talent bedreigen, zoals zij de Nederlandse literatuur meermalen bedreigd hebben, hoop ik a.s. zondag iets meer te kunnen zeggen.
De tekst van zijn radiocauserie van 23 november 1930 staat niet in zijn Verzameld Werk, maar is indertijd wel opgenomen in De Stem, 1931, blz. 62 e.v.: