21 november 1930: Ter Braak aan Ritter:
Zeer geachte Heer Ritter
Uw expressebrief kwam zooeven in mijn bezit. Ik stel het ten zeerste op prijs, zooals ik u reeds telefonisch mededeelde, dat U zich in dezen op een zoo volkomen onafhankelijk en objectief standpunt hebt geplaatst. Ik had de bespreking voor het ‘incident’ reeds op een pagina na af en zal die natuurlijk onveranderd voordragen.
Over de geste van mevr. van Wijhe-Smeding wil ik verder niet oordeelen. Alleen meen ik, dat het van haar ongepast is geweest, zich tot mij te wenden alsof zulks geschiedde in opdracht van U, zoodat ik daardoor den indruk moest krijgen, dat U haar poging tot beïnvloeding der critiek kondt onderschrijven. Nu ik weet, dat zulks allerminst het geval is, acht ik haar houding toch minstens incorrect, en ik zal haar dit nog even schrijven. Mij persoonlijk heeft dit optreden van de schrijfster versterkt in de opinie, dat ik geen ongelijk heb, haar intieme omgang met God op een stevig minderwaardigheidscomplex te schuiven, al zal ik dat niet in deze termen voor de microfoon zeggen. Hoe zou iemand, die werkelijk met God in het reine was, zich in 's hemelsnaam iets van een radiocritiek aantrekken.
Intusschen, Uw positieve houding in dit conflict heeft mij op aangename wijze bevestigd in mijn meening omtrent Uw critische onafhankelijkheid. Met beleefde groeten, met de meeste hoogachting, Menno ter Braak.