| |
| |
| |
Inleiding.
Het handschrift dezer Nederlandsche Geschiedenis behoorde den eerweerden Heer kanonik Carton toe; hy was met deszelfs uitgave belast. Toen de dood dezen geleerden aen zyne vrienden ontrukte, waren er nauwelijks eenige vellen druks van de pers gekomen. Het overige der uitgaef werd my door het besturend komiteit der Vlaemsche Bibliophilen toevertrouwd.
Het oorspronkelijk handschrift werd besloten in zes deelen. Zoo als de lezer op het einde dezes boeks bemerken zal, wordt hier het tweede boek van het Handschrift uitgegeven, en bevat het verhael der gebeurtenissen van het jaer 1572 tot einde 1583.
Het eerste boek, dat verloren is, behelsde ongetwyfeld het tijdvak van vóór 1566 tot 1572; het derde en
| |
| |
het vierde, die wederom ontbreken, behelsden de geschiedenis van de jaren 1584-85-86, tot 10 november 1587.
Het vijfde en zesde boek des Handschrifts bezitten wy; zy zullen het tweede deel onzer uitgave uitmaken.
Betreurenswaerdig is het dat een deel, ja, een groot deel van zoo een kostelijk werk misschien voor altijd verloren is. Deszelfs schryver, ooggetuige van hetgene hy beschrijft, is zeer nauwkeurig, en, wat Yperen en Vlaenderen aengaet, zeer volledig. Het is vooral jammer dat het einde van het beleg en de overgave der stad Yperen aen den hertog van Parma, weggelaten zijn. Wy zullen, in eene korte schets, hetgene in deze stad gebeurd is tot op het einde des belegs van 1583-84, hier vervolgen, en zoo de belangvolle bladzyden van het verlorene handschrift eenigzins volledigen.
Wie de schryver was van dit werk is gekend; hy noemt zich verscheidene malen. Hy spreekt aldus van zich zelven, op bladzyde 269 van dit eerste deel: ‘De schrijfver van dezen, Augustijn van Hermelghem, was doen geschoten op het lijf, maer niet zeer gequetst.’ (25 november 1583). Nergens vinden wy zynen naem in de Ypersche geschiedenis; hy was ongetwyfeld een deftig burger, die toch niet ongeletterd was, en die de nieuwgezinden, zoo als zyne schriften het bewyzen, geenzins was toegedaen.
| |
| |
Van Hermelghems schriften vind ik niet aengehaeld in de menigvuldige kronijkschryvers van Yperen, die allen elkanders werken hebben geraedpleegd. Noch de geneesheer De Rave, tijdgenoot van Hermelghem, noch meester Ramaut, die De Raves kronijk voortzette, noch De Fen, die zoo veel heeft geschreven, noch priester Van der Meulen, die de westvlaendersche geschiedenissen ineensmolt, duiden onzen Van Hermelghem aen. Deze overtreft alle de anderen, omdat hy in een tijdstip van ongeveer eene halve eeuw, dag op dag heeft aengestipt wat er in Vlaenderen, en namelijk in Yperen, voorviel.
Ten jare 1844, liet ik in de Annales de la société d'émulation van Brugge eene geschiedenis drukken van hetgene te Yperen gebeurde ten tyde der eerste beeldenbraek der Geuzen. Dit stuk zonder naem van schryver voert voor opschrift: Cort verhael van 't gonne binnen de stad van Yperen en daer ontrent ghepasseert is de religie aengaende, tzedert juny 1566 tot ontrent half ougst 1567, confirmerende in eenige poincten den heesch van den procureur general jegens den grave Egmont; het is duidelijk door eenen anderen schryver opgesteld dan het HS. van Van Hermelghem: trant en spelling verschillen.
Dit eerste boekdeel eindigt met laetsten decem- | |
| |
ber des jaers 1583. Het beleg van Yperen, begonnen in oogstmaend van dit jaer, eindigde maer in april 1584. Wy laten hier eenen algemeenen oogslag op dit beleg volgen om den lezer het begrip en den samenhang onzer Nederlandsche Geschiedenis te vergemakkelyken.
Na het innemen van Dixmude, op het einde van july 1583, stuerde prins Alexander Farnese een deel zijns legers op Yperen; de voorwachten verschenen voor deze stad den 3en van oogstmaend (zie bladz. 228). Hy wilde, door het innemen van Westvlaender's hoofdstad, den invloed der nieuwgezindheid in deze streken ten gronde toe vernielen.
De prins van Parma voorzag dat het beleg langdurig en hardnekkig zou wezen; de bezetting was talrijk, de bevolking was aengegroeid door den toeloop van de kettersgezinden der omstreken, en Marquette, gekend door zyne dapperheid en zyne manmoedigheid, was aen het hoofd der staetstroepen binnen de stad.
Meester zijnde over het platte land besloot de prins de stad door den hongersnood te dwingen en deed ze nauwkeurig insluiten. Hy deed eene schans oprigten aen den noordkant, beheerschende aldus de stad en den weg, die naer Brugge leidde, eenigste punt van waer de belegerden konden hulp verkrygen. Het bevel over het belegerende heir werd Antoon de Grenet,
| |
| |
heer van Werpe, thands bevelhebber over de stad Kortrijk, toevertrouwd. Deze sterkte werd gewapend met acht stukken grof geschut, en voorzien van zes honderd voetknechten en twee honderd ruiters, meest allen Walen.
Andere verschansingen werden ook op verschillige uitgangen der stad aengelegd, ten einde den uitval der belegerden en den invoer van levensmiddelen te beletten. Men weet niet hoe hoog het gansche leger van Parma vóór Yperen beliep; het werd gelijk gesteld aen dat der stad, en het overige, onder de bevelen van Montigny en Roubaix, vertrok naer Gent en naer het Brugsche Vrye.
Toen de belegeraers stand hadden genomen, zonden zy naer Marquette, om te handelen nopens de overgave der stad. Het antwoord was dat de stad wel voorzien was van kruid en lood en dat men eer bereid was te sterven dan zich over te geven. 's Konings leger had stand genomen op zes plaetsen om aldus de stad af te zonderen van allen toegang. De Bruggelingen voorzagen nochtans de plaets van leeftogt en krijgsmunitien (zie bl. 232), doch de hongersnood deed zich welhaest gevoelen. Men had reeds de kloosterlingen en de inwooners, die den godsdienst hunner voorvaderen waren getrouw gebleven, uit de stad gezonden.
| |
| |
Het gebrek aen levensmiddelen groeide aen, de bezetting had verscheidene vruchtelooze uitvallen gedaen, wanneer de honger eene besmettelyke ziekte veroorzaekte, die vele menschen ten grave dede dalen. Verscheidene konvooijen, uit Brugge met voorraed voor Yperen bestemd, vielen in handen der koningsgezinden. De Bruggelingen door prins de Chimay, hunnen opperbevelhebber, aengeraden, poogden eenen laetsten keer de Yperlingen ter hulp te komen. Zy namen ten dien einde alle de peerden in beslag, die zy krygen konden en wel honderd wagens, welke zy op de Houtmerkt laedden met boter, kaes, zout, keersen, vleesch, visch, wijn en vier honderd hoeden koorn. Twintig mannen werden uit ieder kompagnie gekozen tot geleiders van dit konvooi. Zy trokken des nachts uit, den 14 februarij, ten getalle van twee honderd vijftig ruiters en vijf honderd voetgangers. De bewindhebber Antoon Grenet besprong, met hulp der bezetting van Dixmude en der lansiers van Karel de Luna, dit geleide; er werd dapper gevochten, doch de staten-troepen werden teenemael verslagen. Zy lieten ter plaets ongeveer vijf honderd mannen en zestig wagens geladen met voorraed.
De vruchtelooze poogingen der Bruggelingen, om Yperen ter hulpe te komen, bracht deze stad tot het uiterste. Het beleg had omtrent acht maenden geduerd,
| |
| |
de belegerden hadden uit honger peerden- en hondenvleesch geëten, toen eindelijk de bevelhebber en de wethouders besloten de stad aen den Prins van Parma over te leveren. Ten dien einde werden vier der byzonderste inwooners, Nicolaes Uutenhove, heer van Wymerghem, hoogbaliu der stad, Karel Van den Rijne, burgemeester, Jan Keingiaert, raed-pensionnaris, en Walrave Godschalck, naer de sterkte gezonden, alwaer de heer van Werpe zijn hoofd-kwartier hield. Dit geschiedde op 7e april, en den 10e werd de overgave der stad, te Dornijk, door den prins van Parma geteekend.
De voorwaerden dezer overgave waren redelijk voordeelig aen de belegerden; er was besproken dat de vremde soldaten de stad mochten uittrekken met hunne wapens en de inlandsche met hunne zweerden; dat de stad zou betalen honderd duizend guldens; dat vier der byzonderste burgers zouden als gyzelaers gesteld worden in handen van den hertog (zy werden naderhand afgekocht voor twintig duizend guldens); dat de stad hare voorrechten zou behouden, maer de oefening der hervormde godsdienst moest eindigen; dat de bevelhebber Marquette, met twee zyner kapiteinen, krijgsgevangen zouden blyven, om later afgekocht of uitgewisseld te worden, mits den eed doende de wapens gedurende zes
| |
| |
maenden na hunne slaking, tegen den koning niet meer te dragen.
Den 12n april verlieten de staten-soldaten de stad, en denzelven dag, 's namiddags ten twee uren, trok Antoon Grenet, heer van Werpe, de poorten binnen met vier regimenten Italiaensche soldaten in dienst van Spanje. 's Anderendaegs deed de prins van Parma zyne zegevierende intrede; hy stelde de magistraten af, die de nieuwe godsdienst waren aengekleefd.
Aldus eindigde dit vermaerd beleg van Yperen, dat mag aenzien worden als het voorteeken der overgave van de andere steden.
Op het einde van het tweede boekdeel dezer geschiedenis zullen tafelen gevoegd worden van den inhoud, alsook de namen en plaetsen in het werk vermeld, en eenige aenmerkingen betrekkelijk de oude of verbasterde woorden, nog in gebruik te Yperen en elders schier onbekend.
f. van de putte,
lid der vlaemsche bibliophilen. |
|