nepvarianten ongedaan). ‘Misschien is een vierde deel overbodig’, denkt Francken, al weet hij dat Multatuli ook in de vijfde druk van 1881 weer het een en ander veranderd heeft. Het wordt, zoveel is duidelijk, ‘een enorm werk...’ constateert Francken.
Inderdaad. En het zou tot niets dienen, constateer ik.
‘Voor heruitgave pleit natuurlijk de aard van de tekstverschillen’, zegt Francken.
En waarom pleit de aard van de tekstverschillen daarvoor?
‘Omdat’, zegt Francken, ‘in 1962 de Multatuli-kenner G.W. Huygens, sprekend over de mogelijkheid van een proefschrift over de stijlverschillen in de Havelaaredities zichzelf prachtig getypeerd heeft in de bedachtzame woorden: “Helemaal nutteloos lijkt het me niet”.’
En waartoe wordt Francken aangespoord door deze ‘prachtige typering’ in ‘bedachtzame woorden’ van Dr. G.W. Huygens?
Doctorandus Francken - je gelooft je ogen niet, of, na al veel ervaring met de luiheid van Nederlandse literaire doctorandussen te hebben opgedaan, geloof je het voetstoots - Francken vindt in de ‘bedachtzame woorden’ van Huygens een argument om niet om een dissertatie over dit onderwerp te vragen!
Maar wat voor zin heeft het allerlei versies van Max Havelaar tekstueel te gaan herdrukken, versies die in elke bibliotheek kunnen worden opgevraagd? Zolang er geen studie is verricht die de verschillen tussen die versies aan het licht heeft gebracht en kritisch beschouwd en van deugdelijk verklarend commentaar voorzien? Geen enkele, natuurlijk.
En als de Franckenistische herdrukken van een dergelijk commentaar worden voorzien? Wat voor nut hebben al die tot de vierde druk toch corrupte of door de auteur toch niet meer benutte versies dan nog? 't Commentaar zou voldoende zijn, dus: de overbodig geachte dissertatie!. Ja, precies: een boek waarin alle varianten van 1859 (manuscript) tot en met 1881 (vijfde, laatste door de auteur geziene druk) overzichtelijk bijeengebracht zouden zijn.
Maar Francken past ervoor, kennelijk. Francken, die liever dan een dissertatie te schrijven de lange reis van Leiden naar Appingedam en terug onderneemt om een papiertje te bezichtigen van welks inhoud hij zich met minder tijd en kosten ook zou kunnen vergewissen door de Appingedammenaar te verzoeken hem een fotocopie van het desbetreffende document te sturen. (Zonder twijfel zal Francken ook die reis naar Appingedam niet zonder subsidie ondernemen.)
Vier Max Havelaar's dus, elk in een apart boekdeel - (het eerste deel nagenoeg zo groot als een Bos-Atlas). En elk deel toch in tenminste tweeduizend exemplaren gedrukt.
Wat moet de boekhandel daarmee aanvangen? En de lezer?
Hij kan ze met elkaar vergelijken, vindt Francken, ‘door de boeken boven elkaar te leggen, ze moeten dus goed openvallen’.
Als ze niet goed openvallen, is het dus allemaal voor niets geweest en de subsidie weer in het water gegooid. En ook, vind ik, als de lezer niet beschikt over een goed verlichte tafel die minstens 1 meter 10 breed is. 't Leesgenot zal staande moeten worden gesmaakt, nog iets wat Francken niet schijnt te beseffen.
Francken, zich noemende en schrijvende ‘Multatuligek’, is van de elementairste kwesties, die door onderlinge vergelijking van de diverse Havelaars worden opgeroepen, niet volledig op de hoogte.
Voorbeeld:
In 1868 verscheen de Engelse vertaling van ‘Baron’ (in werkelijkheid jonkheer) Alphonse Nahuÿs.
Nahuijs beweerde dat zijn vertaling naar het oorspronkelijke manuscript was vervaardigd. Dit was onwaar: hij had het niet en Multatuli had het niet. Het was, nadat het bij Van Lennep terecht was gekomen en door deze schrijver bewerkt, zoekgeraakt (wat het blijven zou tot 1910).
Hoogstwaarschijnlijk heeft Nahuijs een door Multatuli hier en daar met de hand verbeterd exemplaar van eerste, tweede, of derde druk (de tweede druk en de derde druk zijn naar de eerste druk gemaakt, wat niet inhoudt dat ze daaraan identiek zijn) in handen gehad. Misschien heeft hij Multatuli's pretentie de oorspronkelijke versie te hebben hersteld, geloofd, misschien ook niet.
Hoe dan ook, het oorspronkelijke manuscript had hij niet.
Van Lennep had daarin onder meer de eigennamen verminkt. Er staat dus in de drukken 1, 2 en 3: R....B...ng in plaats van Rangkas Betoeng, er staat B....K...el in plaats van Bantam-Kidoel, en zo meer.
Die namen werden in de Engelse vertaling voor het eerst voluit leesbaar.
Enige desbetreffende briefwisseling tussen Multatuli en Nahuijs is niet bekend. Maar toch mag aangenomen worden dat waar de Engelse vertaling op significante wijze afwijkt van de eerste, tweede en derde niet door Multatuli gecorrigeerde drukken, de basis van die Engelse verschillen door Multatuli is gelegd.
Aan Francken's offsetbibliotheekje in vier de-