Bij mijn weten heeft niemand het nog ondernomen de fouten, omissies en overbodigheden in die bij elk deel terugkomende ‘Alphabetische lijsten van Verklaringen’, die geen plaatsen waar de verklaringen op slaan, vermeldt, eens stelselmatig op te sporen. Ook ik zal dit nalaten, het is toch mosterd na de maaltijd.
Ik doe maar een greep: Je kunt b.v. (deel iii) wel vinden dat ‘insolent’ onbeschaamd betekent, maar overal in Multatuli's geschriften staan gehele Franse teksten en die worden niet vertaald. De aantekenaar weet dat Franz Junghuhn een ‘Indisch plantkundige’ was en ook nog ‘Een der voorlopers van de vrijdenkersvereniging ‘De Dageraad’, maar dat is alles.
Prud'homme op blz. 250 passeert hij stilzwijgend.
Enzovoorts, enzovoorts.
Geheel vergeefs zoeken we in de Verklaringen van Deel iv naar toelichting bij de in de tekst voorkomende eigennamen Begaimana, Diderot, Harting, Holbach, Horatius, Rappo, Rousseau, Terech, Tetzel, Tobat, Traupmann (gebruikelijker spelling: Troppmann, WFH) De Vletter, Voltaire, Madame de Warens.
Enfin, na deel vii leken de gedrukte Werken uitgeput en sindsdien zijn we van deze ‘verklaringen’ verlost.
Met deel viii begon de publikatie van de brieven en documenten. De samenstellers hebben toen klaarblijkelijk bij zichzelf gezegd: lezers die het tot hier gebracht hebben en ook nog dit deel en de volgende delen willen gaan lezen, dat moeten ondertussen dank zij al onze verklaringen wel zulke knappe bollen geworden zijn, dat ze er hun hand niet voor omdraaien om in een woordenboek op te zoeken dat een ‘augur’ een vogelwichelaar is, zoals we vroeger nog uiteenzetten, en dat ‘à jeun’ (Fr.) nuchter betekent. Dus weg daarmee. Het werden voortaan ‘Biografische Aantekeningen’ zonder meer, die dan wel (zie viii, 688) verzuimen te vertellen dat J.C.W. baron van Heeckeren tot Waliën op 6 aug. 1846 trouwde met Henriëtte bsse van Wijnbergen, waardoor hij Multatuli's zwager werd en die ons in het ongewisse laten wie Phitsinger en Permentier (door Multatuli genoemd op blz. 643) wel mogen zijn geweest. Had de schrijver van deze Biografische Aantekeningen nu maar ook namen als deze opgenomen en er (als 't niet anders kon) eerlijk bij verteld dat hij ze niet wist thuis te brengen, dat zou nog wat geweest zijn, dan wisten we tenminste of hij slordig dan wel onwetend moest worden genoemd. Maar niks hoor. Zo ook vernemen we niet het sterfjaar van Ruloffs en in deel ix blz. 702 wordt ons verheimelijkt dat Engelbertus de Waal ooit minister van Koloniën is geweest, belangrijk feit, dat nota bene wel genoemd was in de ‘Alphabetische Lijst van Verklaringen’ bij deel i. Maar daar wordt niet naar verwezen.
Of ik dan zo dol op verwijzingen ben? Nee. Net als iedereen heb ook ik er een hekel aan de lectuur van een boek te moeten onderbreken om van alles en nog wat in andere boeken na te kijken. Maar helaas, de ‘Biografische Aantekeningen’ van deel viii en volgende delen staan vol verwijzingen naar de oudere. Dit is wel begrijpelijk. Heel wat namen komen uiteraard op allerlei plaatsen bij Multatuli terug. In ieder deel opnieuw van A tot Z hun doopceel te lichten, werd klaarblijkelijk te gek gevonden. Dat is het natuurlijk ook.
Logisch, wetenschappelijk en praktisch voor de lezer zou het zijn geweest na het voltooien van de hele serie boeken, voor eens en voor altijd een allesverklarend register te maken, niet vermelding van de bladzijden waar de behandelde trefwoorden en eigennamen ter sprake komen.
Verklaring van vreemde woorden was overigens waar het Maleise woorden betrof, geenszins een overbodige schoolmeesterij. Deel viii heeft dan ook nog wel zo'n lijstje en ook deel ix heeft er een, waarin je helaas tevergeefs zoekt wat een ‘koelie toendan’ (l.c. blz. 482) wel mag zijn.
Te beginnen bij deel x is er ook met deze traditie radicaal gebroken: geen enkele verklaring van vreemde woorden meer in een lijstje. En zo zullen de lezers van deel xi, voor zover van Indische achtergronden verstoken, zich wel vruchteloos afvragen waarom Stéphanie Omboni het troetelnaampje ‘Loetjoe’ draagt (Maleis: geestig). Een woord dat niet zomaar in elk lexicon wordt aangetroffen.
Zou het, bij ontstentenis van een woordenlijst achterin dan geen aanbeveling hebben verdiend gewoon maar in dit en dergelijke gevallen een korte verklaring of voetnoot onder te brengen bij de tekst die de documenten beschrijft?
Waarom niet?
Want neem nu bij voorbeeld eens Alcibiades, Winkelried en de Carbonari. Ze staan in een brief van Multatuli aan Mimi op blz. 167. Keurig legt Garmt Stuiveling daar in de buurt uit wie dat wel waren: Alcibiades, Winkelried en de Carbonari - gewoon omdat Henri A. Ett ze in zijn Biografische Aantekeningen weggelaten heeft, wat geheel in strijd is met de ‘literairhistorische opdracht’ die hem ‘van rijkswege’ was verleend.
Overal vind je in dit boek verklaringen die eigenlijk in de Biografische Aantekeningen hadden moeten voorkomen, maar daar niet zijn. Toch, baas boven baas, op p. iii vertelt