George Lodewijk Funke (1836-1885); Multatuli's voornaamste uitgever; een bloemlezing uit hun briefwisseling werd in 1947 gepubliceerd door Funke's kleinzoon Dr. G.L. Funke.
rechten die Multatuli aan kleine zogenaamd idealistische scharrelaars als d'Ablaing van Giessenburg en Van Helden had verkwist, werden door Funke geleidelijk opgekocht. Nieuwe, aantrekkelijk uitgevoerde herdrukken kwamen in de handel, meestal door Multatuli herzien en uitgebreid met noten, zo onder andere de eerste niet-gecensureerde uitgave van
Max Havelaar. De verkoop steeg natuurlijk.
Waren de oude schulden er niet geweest, dan zou Multatuli zich bijna een rijk man hebben kunnen voelen. Nog eens: Vrije Arbeid, Specialiteiten, Brief aan de Koning, Vorstenschool, Millioenenstudiën, Ideën iv en Ideën V werden in deze jaren gedrukt.
Onder invloed van Funke werd Multatuli soms haast een ander mens, praktischer, redelijker, minder vernederd en daardoor minder wanhopig. Het geld dat hij van Funke kreeg, had hij verdiend, hij was als schrijver dan toch iets waard. Maar Funke - de man moet een geniale psychologische intuïtie bezeten hebben - zorgde ervoor dat een gedeelte van dat eerlijk verdiende honorarium de gedaante van een schenking kreeg. Zoals er wel uitgevers zijn die hun dichters gedeeltelijk in jenever uitbetalen, zo betaalde Funke zijn pathologische bedelaar gedeeltelijk in de vorm van aalmoezen. Dit stelde Multatuli buitengewoon op prijs. Eindelijk iemand die van hem hield...
Toch was het nooit genoeg, noch financieel, noch moreel. Ook nu zou hij blijven zeggen: ‘Ik ben geen schrijver. - Schrijven is erger dan hoererij.’ (Vandaar dat hij wel giften wilde ontvangen, maar zo ongaarne geld met schrijven verdiende?)
Het ligt natuurlijk voor de hand dergelijke uitlatingen van iemand die, blijkens zijn doorgaans vernietigend oordeel over andere auteurs, dat door het oordeel van de geschiedenis volledig onderschreven is, heel goed besefte de grootste schrijver van zijn tijd te zijn, te beschouwen als een koketterie, als een uitnodiging tot de repliek: ‘Och kom, meneer, dat kunt u niet menen!’
Maar het was geen koketterie. Het was, hoe vreemd het ook mag klinken, de waarheid.
In vergelijking met Dickens of Victor Hugo, wier vorstelijke inkomens hij wel eens mismoedig met het zijne vergeleek, was hij inderdaad geen schrijver. Niet