17
Multatuli en Mimi blijven nu voorgoed in Duitsland. Het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog verdrijft ze uit Mainz naar het dorp Gustavsburg. Ze hebben het bijzonder arm.
De krant ‘Het Noorden’ staakt de publikatie van zijn Miljoenenstudiën omdat de lezers er niets van begrijpen, het blad ‘Nederland’ kan zijn Divagatiën over een zeker soort Liberalismus niet behoorlijk betalen, zijn uitgever Van Helden is platzak.
Er wordt een bedelbrief gestuurd aan Mr. Herman des Amorie van der Hoeven, die met Indisch verlof in Den Haag verblijft.
Nee, schrijft Van der Hoeven op 17 september 1870, ik kan u niet helpen.
Maar vijf dagen later heeft hij zich bedacht: ‘Waardste Dekker, Hierbij vijf en dertig Thalers (5 Thaler = ƒ7,50, WFH); schrijf mij s.v.p. niet dat ge ze ontvangen hebt (ik zal u bij gelegenheid wel eens zeggen waarom) maar schrijf mij toch over iets anders, dan ben ik over het terechtkomen van mijn brief gerust. (...) Het is miserabel dat men u geen post van bibliothecaris of zoiets geven kan - een inkomen genoeg om van te leven en vrijheid om te werken zoveel gij wilt. In Frankrijk bestaan zulke posten voor letterkundigen die 't nodig hebben. En dáár kan een schrijver van zijn arbeid leven. Maar hier is 't onmogelijk.
Arme Dekker, ik heb innig medelijden met u. Sinds onze laatste samenkomst te Wiesbaden denk ik dikwijls met smart aan u. Beproef eens hulp te zoeken bij onze Heer Jezus Christus, die gezegd heeft: “Komt tot mij, gij allen die vermoeid en beladen zijt.” Waarlijk, Hij zal u helpen.’
Toch ging ook Van der Hoeven zelf verder hem te helpen. Niet alleen uit zijn eigen beurs. Hij sloeg bovendien een meer en meer gebruikelijke weg in, die weliswaar steeds noodlottig was gebleken: hij stichtte een Multatuli-commissie.
Het comité bestond deze keer uit de heren Van Gennep, prof. Quack (de bekende auteur van een dik boek over de socialisten), prof. Kern (oriëntalist die de door Logan in 1850 bedachte naam Indonesië importeerde), de heer Wertheim (bankier) en ir. Stieltjes (beroemd kanalengraver).
De oproep van deze heren (zie hiervoor Ideën 1034 en 1035) werd door Multatuli beledigend geacht. De Multatuli-commissie had hem voorgesteld ‘als 'n bedelaar die