| |
| |
| |
5. Henk J. Meier Interview met een mandarijnenjager
[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Ratio 1, 1964 nr. 5-6, juni-juli]
We zitten in een ruime, met boeken, paperassen en mappen volgebouwde werkkamer in
Groningen: Spilsluizen 17a, de woning van W. F. Hermans. Aan de muur een levensgrote
plaat van een infanterist uit de vorige eeuw. Een spiegelbeeld van de auteur?
- Bent u in uw studententijd gaan schrijven?
- Nee, in 1938 als schooljongetje... met een verhaal had ik de opstellenwedstrijd van de gymnasiale
schoolclub gewonnen. Ik heb het toen naar allerlei literaire bladen gestuurd, die het allemaal
terugstuurden en tenslotte heeft het Algemeen Handelsblad het geplaatst, in het ‘Bijvoegsel’
van 6 april 1940. Daar kreeg ik zestien gulden voor. Voor de opstellenwedstrijd had ik de
Kunstgeschiedenis van Nederland als prijs gekregen... toen ik de volgende morgen op school
kwam, kwamen alle leraren kijken. Ik zeer trots. Sommigen maakten neerbuigende opmerkingen,
anderen niet...
- Heeft het literatuuronderwijs enige invloed gehad?
- Nou praktisch niet. Eerder een soort anti-invloed. Ik heb namelijk bèta gedaan. Vooral omdat ik
literatuur zo iets vreselijks vond. Talen vond ik heel erg op het gym. Héél erg, ik vond het iets
verschrikkelijks. Homerus leren, ik vond het iets ontzettend taais. Dat kwam misschien ook wel
omdat ik een taaie leraar had.
- Denkt u dat het tegenwoordig beter gaat?
- Voor Nederlands zou ik het niet weten. Ik beklaag vaak mensen die Nederlands studeren, een
literatuur bestuderen waarin eigenlijk alle studie beperkt moet blijven tot filologie; werkelijke
literatuur hebben wij niet. Ik bedoel: als een Fransman of een Engels- | |
| |
man oude literatuur
bestudeert, dan vindt hij heel veel teksten waarin de ideeën ook nu nog interessant zijn, ook al zijn
ze twee- tot driehonderd jaar oud. Die heb je bij ons niet. Zelfs de teksten van zo'n twintig, veertig
jaar oud zijn bij ons al hopeloos verouderd. Als je zo het tweede deel van die brieven van
Du Perron en Ter Braak leest, dan is dat zó hopeloos verouderd.
Mensen die - eh - wel verschrikkelijk internationaal wilden doen, maar dan lees je bijvoorbeeld
pagina's lange brieven waarin gepraat wordt over ‘of E. A. Poe een tien maal beter schrijver was
dan Ortega y Gasset’. Ik bedoel, dat zijn van die nonsens-problemen en daar werd eindeloos
over geouwehoerd.
- Nuttig te vragen waarom u dan tóch doorgaat met de ontluistering van Ter Braak en Du
Perron?
- Ik ga daar niet tòch mee door. Ik heb dat een tijd gedaan en ben ook van plan om ermee op te
houden. Het is niet iets om een levenstaak van te maken. Maar ik heb het wel eens een keer willen
zeggen. Vooral ook omdat er persoonlijke redenen zijn. De voornaamste persoonlijke reden was
wel dat ik - in de tijd dat ik begon te schrijven - door allerlei critici werd doodgeslagen. Als ik een
polemiek schreef, dan was dat onbehoorlijk. Néé, dan moest je eens kijken: Ter Braak en Du
Perron - díe deden het zo netjes. Ik moet me losmaken van de vooroordelen die op niets gebaseerd
zijn, waar je onder platgedrukt wordt.
- Maar nu zit in de komende roman toch weer een sleutel naar Ter Braak via de figuur van
Otto Verbeek...?
- Je kunt het eigenlijk nauwelijks ‘komende roman’ noemen, want het is een boek waarin
allerlei oudere stukken staan, die gedeeltelijk in de tijd spelen waarin ik mij daar wel mee bezig
hield. Het grote medelijden is helemaal niet bedoeld om een sleutelroman te zijn, om tegen Ter
Braak te ageren. Maar ik heb Otto Verbeek in dat verhaal bedoeld als het voorbeeld van iemand
die in Nederland voor een groot denker doorgaat en inderdaad lijkt hij een beetje op Ter Braak.
Maar ik moest uitgaan van iets dat bestond. Ik moest van een bestaand historisch voorbeeld uitgaan.
- Het is dus getekend naar het voorbeeld van Ter Braak, maar het is geen
| |
| |
beschrijving
van Ter Braak. Wanneer begon u serieus te schríjven (met de nadruk op schrijven)?
- In '44 of nee '43 heb ik al novellen geschreven. Ik heb tot april 1943 gestudeerd; toen gingen de
universiteiten dicht, vanwege de Duitsers. Ik kreeg dus veel vrije tijd. In de zomer van '43 heb ik
Conserve geschreven, dat is eigenlijk mijn eerste roman geweest. In die tijd schreef ik ongeveer
eens in het half jaar een verhaal, maar toen ik met m'n studie ophield, ging ik veel meer schrijven.
Die novellen heb ik aan Meulenhoff aangeboden, die had ze ook aangenomen, maar kon ze niet
publiceren vanwege de bezetting. Na de oorlog zijn ze gepubliceerd in Moedwil en misverstand -
de verhalen daarin zijn dus deels ouder dan Conserve. De laatste twee jaar van de
oorlog heb ik dus veel geschreven, maar in het najaar van 1945 liet ik me weer inschrijven als
student. Toen begon al die kopij die ik opgespaard had te verschijnen in Criterium, ik werd
gevraagd om in weekbladen te schrijven en ik was in de atva gaan wonen. Ik heb toen nog wel
een beetje gestudeerd, tentamen gedaan, maar ik schreef erg veel, ging reizen maken, deed allerlei
andere dingen en schreef en toen heb ik eigenlijk aan die studie tot eind '49 niets meer gedaan.
Toen heb ik een reis naar Canada gemaakt als controleur van een houtfirma. Dan had je soms drie à
vier weken niets te doen, als er geen schip aankwam.
- Wat studeerde u?
- Fysische geografie. Toen ik ongeveer dertien jaar was, kreeg ik een enorme belangstelling voor
stenen, die wilde ik verzamelen. In die jaren '49-'50 heb ik van alles en nog wat gepubliceerd en
daar kon ik dus een beetje van leven. Ik haalde er zo'n honderd of tweehonderd gulden per maand
mee op. De tranen der acacia's begon in 1946 te verschijnen. Het is nauwelijks meer
voor te stellen wat een kabaal erover geweest is. Iedereen zei: dat is pornografie. Ik had dus de
grootste moeite om een uitgever te vinden en werd daar op het laatst zo down van, bovendien had
ik een zeer slecht geweten dat ik die studie niet afgemaakt had, dat ik in 1950 toen die studie heb
afgemaakt, voornamelijk vanuit het slechte geweten. Want zodra ik het doctoraal gedaan had, ben
ik eigenlijk niets | |
| |
meer gaan doen; ik heb het niet geëxploiteerd, ben doorgegaan met schrijven
en toen kwam die geschiedenis met Ik heb altijd gelijk. Het proces was nog niet het
ergste, want ik werd tenslotte vrijgesproken, maar wat erger was, dat ik het gevoel kreeg - en dat
kun je goed begrijpen als je de kranteknipsels leest - dat toch heel Nederland, ook de zogenaamde
progressieven, mij ongelijk gaven. Het was een slecht boek, zeiden ze, Hermans had de reclame van
het proces niet verdiend, het was een rotboek enzovoort. Toen heb ik wel ontzettend de pest in
gekregen. Bovendien ging het mij financieel ook niet goed en toen heb ik gedacht: ik houd er mee
op en ik ga helemaal verder met mijn studie. Ik heb een baan gekregen als assistent en ben gaan
promoveren.
- Dat was dus een financieel alter-ego...?
- Een alter-ego niet. Ik bedoel: au fond was ik wel van mening dat een schrijver eigenlijk alleen
moet schrijven. Maar ik heb toen begrepen dat als je in Nederland wilt schrijven wat je werkelijk
denkt, dan pleeg je zelfmoord. Dat kan niet, hè!
Er zijn in Nederland mensen die van schrijven leven, maar het hangt er van af wat voor soort
schrijver je bent. Als je op een agressieve manier schrijft, kun je op die manier niet blijven
doorschrijven. Je moet allerlei dingen doen, kranten aflopen, zanikken mag ik alstublieft voor drie
tientjes een stukkie in de krant schrijven. Dan worden er achter je rug om nog stukken uit geschrapt;
enfin, een enorme hoop ellende. Sommige mensen kunnen dat verdragen, maar ik niet en ik betreur
geen ogenblik dat ik niet van schrijven hoef te leven, want ik zou niet weten waar ik aan toe was. Ik
bedoel: ik zou een heel ander schrijver moeten zijn; dan kon ik niet schrijven zoals ik nù schrijf.
- Hoe schrijft u nu?
- Er is geen vaste methode voor. Ik vind als je een boek of een roman schrijft, dat je niet zoals
sommige schrijvers op inspiratie moet gaan wachten, dan komt er nooit wat van terecht. Als je een
boek maakt, moet je er iedere dag twee of drie pagina's aan schrijven, zin of geen zin. Als het niet
goed uitvalt, verscheur het dan desnoods maar schrijf ze. Schrijf liever drie slechte pagina's, die je
| |
| |
later verscheurt, dan niks. Als je niets schrijft, is het eind ervan zoek. Ik heb tijdens de drie jaar
dat ik met het proces Van Oorschot bezig ben geweest, te veel afleiding gehad. Ik heb wel zes
dingen tegelijk op stapel staan, wat ik zelf principieel fout vind, maar het is nu eenmaal zo gebeurd
en ik hoop het komend jaar de rust te hebben om de dingen allemaal systematisch af te werken.
Dat heb ik vroeger altijd gedaan, een ding tegelijk schrijven, maar dat is de laatste twee jaren
gesleten. Het is een kwestie van afmaken. Ik zie nu bij mezelf dat ik een hoop dingen heb liggen die
niet helemaal af zijn, niet helemaal goed zijn. Dan moet ik op een bepaald ogenblik orde op zaken
gaan stellen, anders kom ik er niet uit.
- Waarom schrijft u agressief?
- Je hebt schrijvers als Du Perron en Ter Braak, die schreven voor
vrienden. Ten eerste heb ik geen vrienden, ten tweede heb je vrienden niets te vertellen; vrienden
begrijpen elkaar met een half woord. Dat merk je ook duidelijk uit de correspondentie van Ter
Braak, daar staan een heleboel woorden in maar die betekenen allemaal niets. Wat mij dus voor
ogen zweeft, is iets te schrijven dat op zichzelf staat, dat theoretisch gesproken door de grootste
imbeciel of zelfs iemand die je vijandig is niet misverstaan kan worden. Dat is wat volgens mij een
schrijver moet nastreven.
Aan de ene kant zien we dat Du Perron en Ter Braak bv. Van Schendel opblazen,
stellen op internationaal niveau; aan de andere kant hebben ze altijd geweldige bezwaren gehad
tegen Theun de Vries. Maar waar berust dat nu eigenlijk op? Van Schendel was
wel een beste, brave man. Ik houd ook niet van de boeken van Theun de Vries. Maar is Van
Schendel nu zo geweldig veel beter? Nee, helemaal niet.
- En de critici?
De critici nemen in het algemeen wráák. Ik bedoel, ik heb mappen vol met knipsels: negen van de
tien boekbesprekingen zijn wraaknemingen, de tiende recensent heeft misschien gedacht: ik moet
niet de indruk wekken... En is misschien wel oprecht van plan geweest geen wraak te nemen, maar
is toch wel zo geladen dat hij niet goed begrepen heeft wat er in het boek staat. Als ik eens een | |
| |
heel duidelijk voorbeeld mag geven. U heeft de naam Fens wel eens gehoord?
Kees Fens, heeft een zeer lovend artikel geschreven in Merlyn over mijn boek
Het behouden huis. Hij heeft Mandarijnen op zwavelzuur in de
Maasbode bekritiseerd. Ik bedoel je kan je niet voorstellen dat iemand als Fens, die dus blijkens
zijn artikel over Het behouden huis een geweldige bewondering voor me heeft, op die manier over
een ander boek van me schrijft, zelfs al zou dat boek een beetje minder goed zijn, hè. Maar dat niet
alleen, bovendien denkt Fens dat alles wat die hondsdolle dwerg van Bok (Belg. gestenc. lit.
tijdschr., red. Ratio) beweert, waar is. Daar maakt Fens zichzelf belachelijk mee. Zo blijkt dat
Fens niets van literatuurgeschiedenis afweet. En ten tweede en dat is typerend: tien jaar geleden
zouden ze in De Tijd-Maasbode gezegd hebben dat het boek anti-papistisch was. Maar over alles
wat er over katholicisme in staat nù, bij Fens geen wóórd. Dus je krijgt de indruk: Fens schrijft in de
Maasbode wel tégen Hermans, maar het aspect van het anti-papisme wordt weggelaten. Dat was
vroeger niet zo.
- Is dat niet dodelijk voor u?
- Ik geloof niet dat het dodelijk is, want het is wel grappig dat ik het kan opmerken en in een
interview als dit nog even aan de kaak kan stellen. Zo'n man als Fens heeft dus twee
schrijfmachines: een roomse schrijfmachine en een Merlyn-schrijfmachine. Dit is een heel oude en
veel gebruikte journalistieke bestrijdingswijze; een vorm van doodzwijgen. Dat is alle mogelijke
schrijvers overkomen, sinds de drukpers bestaat. En bovendien is het de geijkte tactiek eigenlijk
altijd van alle theologen geweest; het is een typisch theologische tactiek.
Nu eens een ander gebied waarmee ik me heb beziggehouden. Laat ik zeggen zo'n vak als de
geologie. Die vakken zijn in de 17de en 18de eeuw op streek gekomen. Eigenlijk vrij recente
vakken. Geologie eigenlijk pas aan het eind van de 18de eeuw. De vondsten van de geologie waren
helemaal in strijd met het Mozaïsche scheppingsverhaal; het oude testament etc.... Dus de eerste
stap is geweest: de theologen begonnen onderzoekers die dat beweerden te | |
| |
vervolgen,
proberen ze te stoppen of ze van de Universiteiten te smijten. Toen dat niet meer hielp, kreeg je
mensen die de kool en de geit wilden sparen, die dus nonsensikale verhalen gingen ophangen om de
onverenigbare dingen met elkaar te verenigen.
En nu is de toestand dat mensen die aan de ene kant orthodox gelovig zijn, aan de andere kant, als
ze in een wetenschappelijke strijdvraag zitten, zonder enig bezwaar gewoon wetenschappelijke
argumenten gebruiken die op hun eigen geloof toegepast dat gewoon de bodem zouden inslaan en
dat doet het christendom speciaal. Ik bedoel iemand als Nietzsche, een man die dus vehement
atheïst was, wordt nu door alle mogelijke dominees gelezen en gepreekt. Maar zelfs Freud, Freud is
volkomen onverenigbaar met welke vorm van godsdienst ook. Maar wat zie je: je hebt vrome
rooms-katholieke hoogleraren in de psychiatrie, die zonder enig bezwaar over Freud staan te
oreren. Als je een boek over Freud schrijft krijg je geen enkele moeilijkheid meer. Jung was meer
een compromisfiguur, dat ging nog, maar nu hè, zo gaat het met alles. We worden allemaal
ingekapseld met drogredenen, dat er aan de ene kant wetenschappelijk denken zou bestaan en aan
de andere kant theologisch denken. Dat er twee verschillende soorten denken zouden zijn. Dit zijn
natuurlijk trucjes. Zo kinderachtig, te kinderachtig om over te praten, maar het gaat er toch allemaal
in als gods woord in een ouderling. Over 100 jaar worden mijn romans ook van de kansel
voorgelezen, daar ben ik van overtuigd. Daar is niets aan te doen.
- En Mandarijnen?
- Ik geloof dat in wezen een boek als Mandarijnen op zwavelzuur een taalkritiek is.
Het houdt zich bezig met het verval van termen, het verval van taal. Het gewone taalgebruik dat je
krijgt wanneer men in bv. van elkaar overgenomen termen gaat praten. Of termen gaat gebruiken
omdat ze in de mode zijn, of om bij een bepaald publiek in het gevlij te komen, of om carrière te
maken. Terwijl iemand die geen Mandarijn is, zich bij alles wat hij zegt of gaat zeggen probeert af te
vragen: wat zeg ik nu, wat gaat het betekenen.
| |
| |
Een Mandarijn is een man die een geweldige hoeveelheid vermolmde woorden, vermolmde
begrippen afscheidt en daarbij op een of andere secundaire manier carrière maakt, daarmee een
aanzien gaat verwerven, vaak misschien ook wel een hoop geld gaat verdienen. Dan krijg je een
type van bepaalde journalisten, bepaalde heilige koeien, die gaan rondlopen, die - laat ik zeggen -
Nietzsche hebben gelezen, dat dan even gaan navertellen.
- Lopen er veel heilige koeien in Nederland rond?
- Ontzettend veel. Ik geloof dat juist omdat onze eigen koeien niet heilig zijn, omdat we die opeten
in tegenstelling tot de Indiërs, daarom juist is alles wat geen koe is in Nederland heilig. Je moet wel
een koe zijn in Nederland om niet heilig te zijn!
|
|