| |
| |
| |
Hoofdstuk IV Versnelde erosie
Primitieve bodems
Zolang er planten bestaan, moeten er bodems zijn geweest. Zelfs de primitiefste vormen van plantengroei zijn al in staat iets als een bodem te vormen. Het eerst komen de bacteriën, die zelfs op onverweerd gesteente soms overvloedig gedijen. In streken waar door ongunstige omstandigheden alleen de eenvoudigste vormen van plantengroei, vertegenwoordigd door algen, zwammen en mossen, mogelijk zijn, valt ook al een begin van bodemvorming aan te tonen.
Algen zijn gevonden in lagen ouder dan het Primair, ouder dus dan zeg 500 miljoen jaren. Iets hoger ontwikkelde planten, de sporeplanten (varens, wolfsklauwen) zijn, al minstens 300 miljoen jaar oud.
Al die tijd hebben er dus ook bodems bestaan. Al die tijd is de erosie werkzaam geweest. Bodemvorming kan men opvatten als een rustpoos in de erosie maar meer dan een pauze is het niet. Gehele gebergten en continenten zijn verdwenen, ook zonder dat hun verdwijning aan overstroming door de zee te wijten is. Voortdurend zijn er dus bodems door erosie verdwenen.
Het optreden van de mens heeft het proces in het algemeen belangrijk versneld.
Hoewel gedurende de hele beschavingsgeschiedenis de door de mens veroorzaakte erosie een grote omvang heeft gehad, is dit pas een probleem geworden sinds de bodem schaars is geworden. De eenvoudigste vorm van bodemexploitatie is deze: men kapt of verbrandt een stuk bos, bebouwt het perceel, verlaat het als het geen behoorlijke opbrengst meer geeft en neemt nieuwe maagdelijke grond in gebruik. Om de erosieverschijnselen bekommert men zich weinig.
Maar, nu in onze tijd de maagdelijke grond niet meer voor de eerstkomende beschikbaar ligt, is het zaak erosieverschijnselen op de grond die men in gebruik heeft, spoedig te onderkennen.
| |
Erosieverschijnselen
Bodemerosie treedt meestal op in fasen. Deze fasen kunnen snel
| |
| |
na elkaar optreden, of langzamer. Het begin kan haast onmerkbaar zijn, maar de volgende stadia kunnen met verbluffende snelheid op elkaar volgen.
Aan de eigenlijke erosie is meestal een vorm van bodembederf voorafgegaan.
| |
Druppelerosie
Tijdens een zware regenbui doen op kale stukken land of land dat met wijd uit elkaar staand gewas beplant is, de neerslaande regendruppels fijne bodemdelen in het rond spatten. Men heeft berekend dat op die manier wel meer dan 1 cm van de bovenste laag aan deze verwoestende rondedans kan deelnemen. Vooral zware heftige regens verwekken dit verschijnsel, in tegenstelling tot langdurige motregens (klimaatsfactor!). Het verschijnsel is op zijn krachtigst 2 à 3 minuten nadat de bui begonnen is. Op zeer uitgedroogde bodem zal dan een waterlaagje staan, dat in modder verandert. De bodem kan dichtgeslagen (verslempt) worden, d.w.z. dat het water niet in de grond sijpelt maar staan blijft en in de richting van de grootste helling (indien het terrein helt) afvloeit.
Bepaalde bodemsoorten neigen sterk tot deze verslemping. Begroeiing is, als steeds, de beste bescherming hiertegen. De bladeren, stengels en takken van de planten zullen de kracht van de regendruppels breken en zelfs grotendeels verhinderen dat zij de grond onmiddellijk treffen. Bovendien zullen de planten de vorming van plassen tegengaan.
Is het niet mogelijk het land met planten bedekt te houden, dan dient men ervoor te zorgen dat de grond oneffen is (ploegen, niet eggen).
Regendruppelerosie wordt ook zeer verminderd door het spannen van een of ander weefsel boven de grond, maar dit is natuurlijk een kostbare onderneming.
| |
Oppervlakte-erosie
Oppervlakte-erosie (Eng. sheeterosion) kan zeer verraderlijk zijn en is niet altijd gemakkelijk te herkennen. De bouwvoor, dat is dus de A-horizon van het bodemprofiel, wordt aanvankelijk pleksgewijze
| |
| |
en ten slotte geheel verwijderd. Oorzaak is hetzij de wind, hetzij afspoelend regenwater.
Oppervlakte-erosie verraadt zich door het optreden van lichtergekleurde plekken in het land. Dat zijn dus plaatsen waar de uitgeloogde A2-horizon blootgekomen is.
Oppervlakte-erosie door afvloeiend regenwater (Eng. run-off) zal vooral plaatsvinden op land dat min of meer helt. In een vlak land als Nederland zal menigeen niet beseffen dat in vele andere gebieden de landerijen meestal niet horizontaal liggen.
De afgespoelde fijne delen verzamelen zich als slik in kuilen en greppels aan de lage zijde van de helling. Omdat het adsorbtiecomplex dat van zoveel gewicht is voor de plant, op die manier langzaam maar zeker verdwijnt, zullen de oogstopbrengsten verminderen. Als men eenmaal voor het gevaar gewaarschuwd is, kan het geconstateerd worden door platte stenen in de aarde te leggen. Aan de hoge kant van de helling worden deze stenen na verloop van tijd uitgeprepareerd, aan hun lage kant verzamelt zich slik. Dit gebeurt eveneens als de grond van nature al stenen bevat. Deze komen dan vanzelf boven. De boeren zeggen: er groeien stenen in het land.
De mate waarin oppervlakte-erosie plaatsvindt hangt af van de hoeveelheid afstromend water, van de snelheid waarmee het stroomt, dus van de helling van het terrein en van de weerstand die de grond biedt. Deze laatste is vooral afhankelijk van de structuur van de grond. De kruimels kunnen sterker of zwakker zijn en dit hangt weer af van het bindende element: humusgehalte en minerale colloïden, dus het slibgehalte. Nu is het slibgehalte niet zo gemakkelijk te veranderen, maar het humusgehalte wel: door het toevoegen van organische mest of het onderploegen van voor groenbemesting verbouwd gewas. Een goede bodemstructuur zal bovendien de hoeveelheid afvloeiend water verminderen, doordat de grond niet verslempt en de neerslag voor een groot deel in de grond zakt.
| |
Vlakslooterosie
Oppervlakte-erosie kan gemakkelijk overgaan in rillerosion, een verschijnsel waar geen Nederlands woord voor bestaat omdat het in
| |
| |
ons land praktisch niet voorkomt, maar een Zuid-Afrikaanse term is er wel: vlakslooterosie. Waarom zouden wij die term niet gebruiken, al heeft het verschijnsel niets te maken met dat wat wij een sloot noemen?
Vlakslooterosie ontstaat als het water kan samenkomen in lage gedeelten. Over een aanzienlijk oppervlak ontstaan vrij dicht bij elkaar geultjes (Zd.-Afr. slootjes). Er vormt zich een rivierstelsel op kleine schaal! Het water, geconcentreerd in stroompjes, vloeit sneller en zal dalletjes uitslijpen die voortdurend breder en groter worden. In sommige streken heeft men de slechte gewoonte de ploegvoren op een helling van boven naar beneden te trekken. Waar dit gebeurt heeft vlakslooterosie gemakkelijk spel.
Als vlakslooterosie op meer natuurlijke wijze ontstaat, bezitten de geultjes aanvankelijk een diepte van 3 cm en ze zijn 4 à 5 cm breed. Zij kunnen zich verplaatsen, soms tijdens een enkele regenbui. Het is alsof de helling wordt afgekrabd met een enorme hark. De bodemdelen verzamelen zich aan de voet van de helling en komen tenslotte in de grote rivieren terecht. Ploegen en eggen doet de ‘slootjes’ verdwijnen, maar bij de volgende regenbui ontstaan ze opnieuw. Het is een vorm van erosie die vooral optreedt daar waar de regen in heftige buien valt, de helling vrij aanzienlijk is en het bodemprofiel zodanig, dat de bovenste horizon los is, terwijl zich daaronder een harde of slecht doorlatende laag of horizon bevindt.
Indien men geen afdoende maatregelen treft, zullen de geultjes tenslotte de afmetingen van ware beken gaan aannemen.
| |
Geulerosie
Wanneer de slootjes zo groot geworden zijn dat landbouwwerktuigen er niet meer overheen kunnen komen, is er sprake van gullyerosion. Voor deze vorm van erosie heeft zich in onze taal het woord geulerosie ingeburgerd. Aangezien een geul kleiner is dan een sloot, wordt daardoor eigenlijk een verkeerde voorstelling gewekt. Helaas. De Afrikaanse term ‘slooterosie’ is voor ons gevoel eveneens weinig beeldend.
De geulen in kwestie kunnen enorme afmetingen aannemen in soms zeer korte tijd. Zij kunnen ontstaan zonder dat de eerder ge- | |
| |
noemde fasen eerst opgetreden zijn. Een voetpad, een traktorspoor, een veepad kan het begin betekenen. Klassiek is het voorbeeld van de twee boeren in Floyd County (Georgia) die in 1872 een greppel groeven om hun landerijen van elkaar te scheiden. De greppel was na 60 jaar uitgegroeid tot een kloofdal van 20 meter diep en enige honderden meters lang. Beroemd is ook de 35 m diepe geul die ontstond op een plaats waar geregeld regen van een dak druppelde.
Geulen voeren gewoonlijk alleen water tijdens of kort na een bui, of na het smelten van de sneeuw. Maar hetzelfde geldt voor veel rivieren en juist dikwijls in de streken waar dit soort erosie voorkomt, nl. waar de regen vooral in één bepaald seizoen valt.
De dwarsdoorsnede van een geul kan twee vormen hebben, een V-vorm en een U-vorm. De V-vorm treedt op in het beginstadium. Later wijken de wanden van de geul verder uiteen en ontstaat de U-vorm.
In bodems die veel stenen bevatten (lithosols) zijn de geulen meestal smaller dan in zonale bodems. Geulen kunnen gemakkelijk breed worden en de U-vorm aannemen als verschillende lagen, een harde op een iets zachtere, boven elkaar liggen. Het stromende water zal dan de dalwanden ondergraven, die daarna loodrecht afkalven, precies zoals dit in het groot geschiedt. Bodems waaronder löss ligt, watervoerend zand, diep verweerd gesteente of andere niet samengekitte lagen, zijn er zeer gevoelig voor. Soms bereikt de geul vast gesteente en neemt dan weer de V-vorm aan. Geulen breiden zich niet alleen in de diepte en naar beneden uit. Zij kunnen zich door terugsnijdende erosie verlengen, zij kunnen zich vertakken, zodat zij tenslotte een miniatuur-berglandschap kunnen uiteroderen, dat van het niet door erosie aangetaste land gescheiden is door een steilwand. (Zie foto's 11 a en 11 b.) In het niet aangetaste gebied wordt hierdoor een daling van de grondwaterspiegel bewerkt, waardoor het moeilijker tegen erosie is te beschermen. De lokale erosiebasis is eveneens gedaald. Bescherming van het niet aangetaste land wordt steeds moeilijker, zoniet onmogelijk, als men niet de ontwikkeling van de geul zelf tot staan brengt.
| |
| |
| |
Transport en bloc
Geulerosie kan, maar hoeft niet de voorbereiding te zijn voor het optreden van aardverschuivingen, aardlawines, enz.
Deze menigmaal catastrofaal verlopende gebeurtenissen krijgen soms in enkele minuten hun beslag. Maar het kan ook langzamer in zijn werk gaan. De scheiding tussen bodemerosie en denudatie is moeilijk te trekken, ook al omdat menigmaal delen van de aardkorst die niet tot de bodem behoren, aan de bewegingen deelnemen. Hetzelfde geldt voor de in periglaciale gebieden optredende solifluctie en de zeer trage vorm daarvan, de creep. Creep kan overal optreden waar de helling steil genoeg is.
Aardverschuivingen worden niet in hoofdzaak door afstromend water veroorzaakt. Zij vinden plaats op zeer steile hellingen en dikwijls bevordert de aard van de ondergrond het afglijdingsproces. Een kleilaag op enige diepte kan met water doordrenkt raken en een soort glijbaan gaan vormen. Of de bodem rust onmiddellijk op het vaste gesteente en glijdt af na geheel met water verzadigd te zijn. De bodem schuift dan naar beneden in grote samenhangende schollen en laat een halvemaanvormig litteken achter (slumping). Latere bewegingen en afspoeling vergroten deze kuil.
Het verschijnsel is vooral bekend uit Noord-Afrika, maar Noord-Afrika is niet het enige gebied waar het voorkomt, al hebben in het bijzonder subtropische gebieden met regentijd in de winter en droge tijd in de zomer, er onder te lijden.
De afgegleden brokken oefenen druk uit op lager gelegen delen van de bodem. Bij slumping kan zodoende de zone van de flowage zich voortdurend uitbreiden. De grond wordt doortrokken met spleten.
Spleten, in kleiige gebieden ontstaan door verregaande droogte, worden als de regen valt uitgeschuurd, de regen kan zelfs tunnels uitgraven die later instorten tot geulen (tunnelerosie).
Creep is een onderdeel van de algemene denudatie. Het treedt overal ter wereld op, maar in gunstige, erosiebestendige gebieden waarschijnlijk zo langzaam dat de bodemvorming het verlies aan teelaarde kan bijhouden. Creep wordt bevorderd door bevriezen en
| |
| |
ontdooien, door uitzetting bij warmte en afkoelen bij koude. De stammen van op hellingen groeiende bomen zijn bij de wortel gekromd, onder invloed van de creep.
Er bestaat evenwel reden dit in sommige gevallen te betwijfelen. Zou niet op een helling zonder enige creep, de stam onderaan gekromd zijn, doordat de kiem van de boom de kortste weg naar de buitenlucht gezocht heeft en deze kortste weg loodrecht op de helling staat, dus niet vertikaal is?
| |
Winderosie
Winderosie is het erosieve proces dat de emoties van het grote publiek het sterkst weet op te wekken. Het ‘verstuiven van vruchtbare bodem’ is een bekende zinswending in redevoeringen en kranten; voor de meeste leken staat ‘erosie’ gelijk met winderosie zonder meer.
Toch heeft in het algemeen de erosie door water een veel grotere omvang.
Winderosie kan in combinatie met een der andere vormen van erosie optreden; hetzelfde land kan bij droogte of in de droge tijd van winderosie te lijden hebben, bij regen of in het natte seizoen van oppervlakte-, vlaksloot- of geulerosie. Dit te eerder, doordat b.v. geulerosie de grondwaterspiegel verlaagt, de grond zodoende gemakkelijker uitdroogt en de wind er sterker vat op krijgt.
Winderosie valt te vrezen op brede open vlaktes, in aride en semiaride klimaten, maar ook elders bij langdurige droogte (b.v. in Nederland in de uitzonderlijke droge zomer van 1959) bij afwezige of schrale plantengroei, bij een losse bodemstructuur. Indien door watererosie de bodemcolloïden verdwenen zijn, zal de betekenis van de winderosie toenemen, doordat de grond zandiger is geworden.
Winderosie kan horizontale en hellende terreinen in even sterke mate aangrijpen, is soms zelfs op horizontale terreinen, die immers geen hoogten en laagten bezitten, sterker doordat de wind minder weerstand ontmoet.
De grond wordt door de wind vervoerd op drie manieren, afhankelijk van de grootte der te vervoeren deeltjes.
| |
| |
12. Uitspoelingsgeul (gully). Hay Creek, Minnesota. (Foto American Forests)
| |
| |
13. Afzetting van zand en grint dat na een lichte voorjaarsregen van de heuvels is afgespoeld. Hay Creek, Minnesota. (Foto American Forests)
| |
| |
14a. Winderosie. (Foto USIS)
14b. Zuid-Afrika. Winderosie en accumulatie. (Foto Grondbewaringsdienst, Pretoria)
| |
| |
15. Zuid-Afrika. Door erosie met ondergang bedreigde bomen. (Foto Grondbewaringsdienst, Pretoria)
| |
| |
1) | De kleinste deeltjes worden opgenomen zonder in lange tijd weer op de bodem te komen. Het stofzand kan zodoende grote hoogten bereiken en verre afstanden afleggen, soms duizenden kilometers. |
| |
2) | De partikels bewegen zich voort in een reeks van sprongetjes (saltaties). De lengte van de sprong is vier à vijf maal groter dan zijn hoogte. |
| |
3) | Het materiaal wordt over de grond voortgerold. |
De grootte van de deeltjes die aan deze bewegingen deelnemen is afhankelijk van de windsnelheid. Wanneer de snelheid afneemt, zullen het eerst de grotere delen tot stilstand resp. neerslaan komen. Dit zal ook gebeuren daar waar de wind plaatselijk wordt afgeremd: bij heggen, bosjes en bossen, schuttingen, huizen, heuvels. Daarvóór (maar soms nog meer daarachter) hoopt het materiaal zich op.
De richting waaruit de wind waait en zijn sterkte zijn veranderlijk. De wind zal zijn materiaal daardoor op een vrij willekeurige manier deponeren. In een gebied dat door winderosie geteisterd wordt is het dikwijls moeilijk te zeggen wat de meeste schade veroorzaakt: de uitblazing door de wind of het vervoerde zand en stofzand dat waardevolle grond bedelft. (zie foto's 14 a en 14 b.)
Gaat winderosie lange tijd door, dan kunnen dicht bij de plaats waar de erosie plaatsvindt duinen ontstaan. De fijnste bodemdelen blijven als suspensie in de lucht en zullen tenslotte letterlijk aan het andere eind van de wereld terechtkomen. De beroemde Amerikaanse stofstorm van 12 mei 1934 erodeerde 200 à 300 miljoen ton bodemdelen. Op sommige plaatsen kwam 100 ton stof per vierkante mijl naar beneden.
Er kunnen ook geulen ontstaan door winderosie.
De door water ontstane geulen lopen van boven naar beneden, staan dus min of meer loodrecht op de hoogtelijnen. Windgeulen hoeven niet loodrecht op de hoogtelijnen te staan.
| |
| |
Bewegingstypen bij verstuivende bodemdeeltjes
bewegingstype |
diameter deeltjes in mikrons |
|
gewichtspercentage van totale massa |
|
kwartskorrels |
kruimels |
|
|
beweging als suspensie |
100 |
180 |
3-38 |
beweging met sprongen |
100- 500 |
180- 200 |
55-72 |
rollende beweging |
500-1000 |
1200-1500 |
7-25 |
|
|
|
(Uit: Rapport Studiegroep) |
Winderosie treedt ook in Nederland op, stofstormen worden ook in ons land waargenomen, zij het in veel geringere mate dan in de centrale staten van Noord-Amerika, Zuid-Afrika, het zuiden van Rusland, China, of Australië.
Van de drie voornaamste factoren die verstuiving doen optreden: klimaat, vlak relief, structuur van de bouwvoor, is in ons land de laatste wel de hoofdschuldige.
Toch, hoewel ons klimaat vochtig is, betekent dit niet dat bepaalde gronden niet te droog kunnen worden. Ook biedt ons relief weinig weerstand aan de wind. Kleigronden blijken goed bestand te zijn tegen winderosie. Maar vooral lichte gronden, met name lichte zandgrond in Noord-Limburg en humeuze zanden in Drente kunnen er minder goed tegen. Bij droogte en sterke wind, worden de kleinste humusdelen opgenomen in de lucht en verplaatst.
De grond wordt daardoor armer aan humus.
Juist deze humusverarming maakt dat de bouwvoor de kleinste bodemdelen niet meer kan vasthouden. Het proces is bevorderd door het steeds toenemende gebruik van kunstmest. Het opbrengen van kunstmest, die de organische bestanddelen niet aanvult, heeft de humusverarming ingeleid. Gronden die voldoende stalmest krijgen hebben geen last van winderosie, doordat de micro-organismen die in organisch afval voorkomen, slijmachtige stoffen produceren die korrels en kruimels aan elkaar doen kleven. Bij achterwege blijven van voldoende organische mest, treedt structuurverval op met als gevolg: vergemakkelijking van de verstuiving, verarming aan colloïden, vermindering van de vruchtbaarheid, extra-arbeid aan dichtgewaaide greppels enzovoorts.
| |
| |
Doordat de boer minder dieren houdt dan vroeger is het overigens niet zo eenvoudig in het gebrek aan organische mest te voorzien.
| |
Erosieclassificatie
De Amerikaanse Soil Survey gebruikt de volgende erosieclassificatie.
Naar gelang een perceel meer of minder door erosie is aangetast, brengt men het onder in de desbetrefende klasse. Deze klassen zijn overigens geen hermetische eenheden. Want een bepaalde mate van erosie heeft een verschillende betekenis op verschillende bodems en in verschillende streken.
Een begin van erosie kan bijvoorbeeld lange tijd een begin blijven zonder zich verder te ontwikkelen, als de bodem goed weerstand aan erosie biedt en de helling van het terrein gering is. Maar in het tegengestelde geval zal lichtere erosie een heel andere betekenis hebben; te weten: het begin van een catastrofe.
Voor dus de bodemkundige een bepaald geval classificeert, dient hij te bedenken welke de betekenis is van de waargenomen erosie op dat bepaalde bodemtype. Ook moet hij bedenken dat erosie meestal gepaard gaat met andere vormen van bodemdegeneratie, die tot uitdrukking komen in lage opbrengsten. Dikwijls, ofschoon niet altijd, is lage vruchtbaarheid (slechte structuur, laag gehalte aan organische stof enz). immers de hoofdschuldige aan de erosie. Boeren die te kampen hebben met erosie, hebben meestal hun land op een of meer manieren verwaarloosd.
Bij erosie door water onderscheidt men de volgende graden:
Klasse 1: De bodem vertoont hier en daar ondiepe geultjes en scheuren, de A-horizon is plaatselijk dun, maar over het geheel genomen nog intact. Niet meer dan 25% van de A-horizon is verdwenen. Als de erosie niet verder is voortgeschreden dan tot dit stadium, kunnen grondbewerking en bodemgebruik nog gelijk zijn aan die op in het geheel niet geërodeerd land. Maar daar komt verandering in, als het een bijzonder dunne bodem betreft, of een
| |
| |
bodem met een ondoorlatende compacte laag in de ondergrond. In dat geval heeft geringe erosie een veel ernstiger betekenis.
Klasse 2: A-horizon zo dun dat de ploeg er doorheen komt. 25 à 75% van de oorspronkelijke bouwvoor is verdwenen. Smalle erosiegeulen aanwezig.
Klasse 3: De gehele bovenlaag is praktisch aan denudatie ten offer gevallen. Bouwvoor bestaat uit B-horizon of andere diepe horizons. Kleine geulen en een stuk of wat grote.
Klasse 4: Bodemprofiel geheel verwoest. Het hele land bestaat uit geulen, als een miniatuur berglandschap. In deze vorm niet meer voor cultuur vatbaar. Herstel van het land voor beweiding of als bouwland is moeilijk, maar mogelijk als de bodem er zich overigens toe leent en de erosie bij goed beheer in bedwang kan worden gehouden.
Op dezelfde wijze onderscheidt men klassen van winderosie en eolische accumulatie.
Klasse 1: De wind heeft zoveel van de A-horizon verwijderd, dat bij het ploegen delen van B-horizon of andere horizons in de bouwvoor komen.
Klasse 2: De wind heeft de A-horizon geheel verwijderd en een deel van de eronder liggende horizon.
Klasse 3: De gehele bodem is grotendeels weggestoven. Het land is voor gewone teelt niet meer bruikbaar zonder bijzondere herstelmaatregelen. Hier en daar zijn gaten uitgeblazen tot op het moedermateriaal. Daartussen heeft accumulatie van verstoven grond plaats.
Naar de mate waarin accumulatie heeft plaatsgevonden onderscheidt men wederom twee klassen:
Klasse 1a: Fijn materiaal kort geleden opgestoven tot maximaal 50 cm dik.
Klasse 2a: Opgestoven materiaal vormt heuveltjes of lage duinen en barkanen (sikkelduinen).
| |
| |
Fig. 6. Algemeen overzicht van de geërodeerde gebieden in de Verenigde Staten.
| |
| |
| |
Gevolgen van de erosie
Er zijn landen voor welke de erosie een dodelijk gevaar inhoudt. Erosie, vroeger beschouwd als een plaatselijke vorm van tegenspoed, is in onze tijd een wereldprobleem. Eertijds begreep men niet dat de erosie niet alleen plaatselijk bodems vernietigde, maar ook in staat is de gehele economie van een land uit te hollen.
Naar schatting is ruim een miljoen hectare bouw- en grasland in de Verenigde Staten ernstig door erosie aangetast, terwijl nog eens drie maal zoveel meer ernstig gevaar loopt. In de Unie van Zuid-Afrika schat men dat per jaar ongeveer driehonderd miljoen ton grond door erosie verloren gaat. Dit verlies gaat grotendeels ten koste van de vruchtbaarste gebieden. Het tempo waarin bodemvorming plaatsvindt is zeer veel langzamer dan dat van de erosie. De National Resources Board van de Verenigde Staten schat dat de natie, in de vorm van oogsten en veevoer, per jaar tweeëneenhalf miljoen ton fosfor (P2O5) aan de bodem onttrekt - en dat er bijna drie miljoen ton verloren gaat door erosie. Méér gaat verloren door erosie dan door oogsten! Het verlies aan fosfor is hier alleen een illustratie, de verliezen aan andere nuttige stoffen zijn overeenkomstig.
Hoe groot deze verliezen aan waardevolle stoffen op zichzelf al zijn, de secundaire gevolgen van de erosie zijn minstens even schadelijk.
Erosie onthoofdt het bodemprofiel. Dit is daardoor incompleet geworden, een natuurlijk evenwicht is verstoord. Als de A-horizons verwijderd zijn, kan men proberen landbouw te bedrijven op de B-horizon of zelfs de C-horizons. Het zal geen verbazing wekken dat dit grote moeilijkheden met zich meebrengt en geringe opbrengsten levert. B-horizons zijn arm aan humus, hebben een ongunstige structuur. Menigmaal zijn zij compact, hard en ondoorlatend. Eenmaal met veel moeite en kunstmest tot ontginning gebracht, tonen zij een grotere neiging aan erosie ten prooi te vallen dan A-horizons.
Wat gebeurt inmiddels met het weggespoelde of weggewaaide materiaal?
Het wordt elders afgezet. Bij oppervlakte-afspoeling kan het de
| |
| |
bouwvoor van naburige percelen bedekken. Het verandert beken in moddergoten waardoor onder de visstand grote sterfte optreedt. Hetzelfde gebeurt in plassen en meren. De weinige overgebleven vissen kunnen de in het water levende larven van sommige insekten niet meer in toom houden. Insektenplagen, eventueel epidemieën van door deze insekten verspreide smetstoffen teisteren plant, dier en mens.
Stuwmeren, ten koste van veel geld aangelegd, slibben dicht, verliezen hun functie van waterreservoir, waterregulateur en energievoortbrenger. Water voor irrigatie, industrie, elektriciteitsopwekking en drenking van mens en dier wordt schaarser. Te ernstiger is dit omdat erosie vooral optreedt onder klimaten die niet regenrijk zijn, in landen dus waar zonder bijzondere maatregelen geen grote bevolking kan huizen.
De grond die overblijft, droogt uit. Waar juist die bodemlagen verdwenen zijn, die het meest geschikt zijn regenwater op te nemen, zal een veel groter deel hiervan afstromen en zonder enig nut in de rivieren terecht komen. Dit heeft zowel overstromingen ten gevolge in het natte seizoen als een vermindering van de watervoorraad ondergronds. De spiegel van het grondwater daalt, putten lopen droog. Land dat nog niet aan erosie ten prooi gevallen is, wordt gemakkelijker aangetast, want de droogte beschadigt de structuur van de bodem. Ook de begroeiing gaat achteruit. Bijzonder droge jaren hebben ware rampen ten gevolge, uitzonderlijk natte maanden eveneens.
Ook wegen en spoorwegen kunnen de nadelige gevolgen van erosie ondervinden. Dijken en funderingen worden ondergraven. De greppels langs de wegen die meer water verwerken moeten dan waar zij voor berekend zijn, worden dieper en ten slotte gevaarlijk. In Texas bijvoorbeeld, beliep in een periode van 8 maanden, beginnend in september 1935, de erosieschade aan de wegen ruim anderhalf miljoen dollar.
|
|