Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname
(1718)–J.D. Herlein– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
XI. Hooft-deel.
| |
[pagina 184]
| |
Ga naar margenoot+Jambour-mire, zo groot als een Veld-hoen. Pegassou, deze is zo groot als een Duif. Piracuroba, mede in grote als de Duif, en alle deze drie zoorten goed om t' eten. Ga naar margenoot+Arat-vogel, wiens snavel en klauwen krom zijn, de veren boven al uit-muntende schoon, alzo dat men oordeelt geen schoonder bekend te zijn; zo dat de Scheppinge Gods hier ten hoogsten is te zien; zijnde anderhalf voet lang, deels hoog purpere en rode veren, deels Hemels-blauw voor 't geheel. Als deze Vogel in de Zon is, daar hy zig gaarne houd, zo kan men hem niet genoeg aanzien. Ga naar margenoot+Canide, heeft iets slegter vederen, dog die aan de hals zijn glimmen als goud, aan 't lijf en de steert schijnt hoog Hemels-blauw met goud, in aanzien als een opstaande pool van Fluweel; van deze Vogel zingen de Indianen mede in hare Liederen. Nestelende meest op de toppen der Bomen, ontrent de Dorpen meerder als in de Bosschen. Daar uit komt het dat de Indianen 's Jaars drie en vier malen deze Vogels plukken, makende uit deze veren Zijde, die ook hare lighamen wonderlijk daar mede verzieren. Ga naar margenoot+Toucau, is de aldervoornaamste Vogel onder alle de andere, deze is mede zo groot als een Duif, en heeft een steert als een Raaf, uitgenomen de borst die is Safferaan koleur, en heeft een bleek rode halsband van Natuur. Dit zelve gebruiken de Landaard mede tot zieraad als zy Danssen, noemende de zelve Dans-veren; de nebbe van deze Vogel is groter als de voorgaande, diergelijke weet men niet dat meer bekend is. Ga naar margenoot+Swarte Minog, deze hangen hare nesten aan de uiterste eindens van de takken der Bomen, uit vreze van de diefze Apen, dewelke de zelve anders vernielen zoude. | |
[pagina 185]
| |
Marganas of Papegaay, deze zijn zo gemeen als deGa naar margenoot+ Duiven, daarom worden die niet geagt, zijnde het vlees hard en zeer dorre. Ponau, is zo groot en van koleur als de Tortel-Ga naar margenoot+duif, de borst rood. Quampiam, deze is zo groot als een Krams-vogel,Ga naar margenoot+ heeft ook rode karmosijn veren. Gonambucho, daar over is mede iets verwonderens,Ga naar margenoot+ zijnde niet groter als een Leuwerik, zingende ook lieflijk en helder als een Nagtegaal, heeft witte glimmende veren; zittende gaarne op de opperste toppen van de Turksche Tarwe of Milie. Ajourons of Papegaay, de kop is rood, geel enGa naar margenoot+ violet, de vleugels aan 't einde purper, de steert heel lang, anders zijn die aan het lijf groen; deze komen weinig in Europa. Zy zijn zeer opmerkende dat zy niet alleen de spraak verstaan, maar leren zingen en danssen, doende wat men haar gebied; zijnde ook van de Indianen bezonder geagt, en beswaarlijk van haar te bekomen. Tovis, mede een Papegaay, deze is zo lang alsGa naar margenoot+ een Snip, heeft een lange steert met Safferaan verwige veren, anders is hy in 't geheel groen over 't lijf. Bijen-vogel, twederlei groot en kleine, in schoonteGa naar margenoot+ bezonder aangenaam, wezende niet magtiger als een grote Torre of Hommel; deze zig in de Bosschen hier en daar omdraaijende, vertoont zulk een menigte van schoonste levende koleuren, dat het onmogelijk is om 'er genoeg van te schrijven, halende hare voedzel van de Bloemen. Dodotono of Vleder-muis, een naam welke haar ge-Ga naar margenoot+geven is ten aanzien harer een-voudigheid; een Vogel dewelke, ter oorzaak van zijn gestalte en zeltzaamheid, eene Phenix zoude mogen genaamt worden; het lighaam is rond en in alles vet, veroorzaakt door | |
[pagina 186]
| |
haar eigen traagheid en gang; weinig zijn 'er die minder als vijftig ponden wegen; beter om aan te zien als te gebruiken. Haar gedaante is swaarmoedigheid als gevoelig van het onregt der natuur haar aangedaan, zo een groot lighaam te voeren, om gedreven te worden door zulke kleine vleugelen, dat ze nauwlijks waard zijn de naam te voeren, als niet vermogen het lighaam van de grond op te heffen; het hoofd is ook verscheide in gedaante, aan d' eene zijde gehuift met swarte veren, en aan d' andere zijde volkomen naakt, alleenig met een zeer dunne doorschijnende (als wol) vlies; hebbende onder 't lijf ligt groene veren; haar oogen zijn rond en klein, blinkende gelijk Diamanten, d' andere vederen op 't boven lighaam zijn van 't alderfijnste Dons, haar steert is als een spits uitstaande knevel-baard eens Mans, de beenen dik, swart en sterk, hare klauwen en sporen scherp. Ga naar margenoot+Hallebranches, de zelve Vogels leggen hare Eijeren in 't zand en begraven die in het zelve, zo dat het moeite heeft die te vinden, dog de wind waaijende komt men de zelve wederom te ontdekken, deze Eijeren zijn zeer goed om t' eten, en met de vederen drijven zy handeling. Ga naar margenoot+Cormorans of Struis-vogels, deze eten Serpenten; van deze Vogels houd altoos een der zelver de wagt op dat zy niet mogten verrast worden; houden haar altoos aan de Zee-kust. Zijnde zo groot, dat, wanneer eenige daar van by malkanderen zijn en men verre van daan was, men zoude denken het een Compagnie Soldaten te zijn; de vederen zijn scharlake verwe, zo door geen konst na te bootzen, gevende zodanig een glans van haar, dat zy in schijn van glans meest de oogen verduisteren door 't flikkeren. De Indianen houden in grote waarde een zonder- | |
[pagina 187]
| |
ling Vogel, die zy zelfs geen leed doen, maar straffen den gene die hem kwaad bedrijf; zijnde zo groot als een Duif, heeft as grauwe veren en een klagende treurende stem, men hoort deze meest by de nagt en 's daags niet veel. En hebben een gelove en zeker vertrouwen, aan deze, zo dat de verstorvene Vrienden de zelve tot haar zenden, als mede dat zy haar lieden geluk by brengen, en dat zy haar een goede moet geeft om hare Vyanden in den Oorlog sterker aan te vallen; zy houden ook als zy op hare beduidinge agt geven, dat zy hare Vyanden in dit leven overwinnen zullen, en na hare dood hare zielen over 't gebergte zal vliegen, en met hare Ouderen als dan in veel vreugde leven. Men vind een klein Vogeltje wat groter als een Cijsken, diens naam my onbekend is; men zeide my dat het nooit van Zee en ging, nogte aan Land kwam, en dat wanneer het Wijfjen d' Eijeren wilde leggen, 't zelve uit het gezigt om hoge vloog en alzo zijn Eijeren leide, namentlijk; eene t' elken maal, en dat dit Ey, terwijl het aldus door de lugt nederdaalde; eer het in Zee viel door de hitte van de lugt word uitgebroerd, en daar na door de Zee het Schepzel gevoed word, dat ongemeen in de Natuur te bezeffen is. Een swarte Zee-vogel met lange vleugels, by deGa naar margenoot+ Zee-lieden het Duivels-vogel genoemt, alzo 't eerder een waarschouwinge van God is, dat nooit gezien word, dan op het aanstaan van Onweer. Tuppin-unbastonis, is zo groot als een Spreeuw, deGa naar margenoot+ steert is lang met Safseraan-verwige vederen, anders zijnze gans groen. Araracanga, deze zijn zo groot als onze Ravens,Ga naar margenoot+ hebben een grote boven platte en brede kop, schone Hemels-blauwe oogen met een swartagtige oog-ap- | |
[pagina 188]
| |
pel, en uitwendig een wit oog-lid, ook zijn de kinne-bakken en 't onderste deel des snavel wit, 't welk krom van gestalte groot, bovenwaarts witagtig, onderwaarts swart, de boven snavel is ontrent drie vingeren lang, diep en breed; hare voeten en beenen zijn swart, 't gansche hoofd, den hals, de borst, 't lijf, 't bovenste der beenen, en 't onderste des staarts desgelijks; 't begin harer vleugelen opwaarts geven een lieflijke rode glans van zig, 't overige der vederen tot de helft der vleugelen is groen; 't laaste halve deel, tot aan 't einde der pennen, is gesmukt met Hemels-blauw; 't einde van de rug na by de steert, gelijk ook de steert zelfs, bestaat uit ligt-blauwe pluimen, daar evenwel eenige bruine doorlopen, de lengte dezes steert is van ontrent tien vingeren en strekt zig onder de vleugelen zeer wijd uit. Ga naar margenoot+Ararauna, is de voorgaande in gedaante dog niet in verwe gelijk, toond een swarte bek, blauwagtige grauwe oogen en swarte oog appels, de witte huit by d' oogen werd geborduurt met swarte pluimen, gelijk als op 't konstigste met de naalde gestikt; de beenen en voeten zijn swart bruin, 't hoofd heeft voor boven de snavel een kuifje van groene vederen, onder de onder-snavel aan de keel staan swarte vederen, 't overige van de keel, de zijden van hals, de gansche borst, en 't onderste deel des lijfs, zijn bedekt met gele pluimen; aan 't laaste deel des hoofds en hals, desgelijks over de gansche rug en 't buitenste der vleugelen, spelen Hemels-blauwe vederen; aan de uiterste spits der vlerken met geel door-mengt; de steert bestaat uit lange heb der blauwe pennen, door vlamd van eenige gele, in 't gemeen zijn de blauwe onderwaarts swart, en trekken ook eenigzins deze swartigheid van zig na de zijde toe. Ga naar margenoot+Tuiete, deze is de grote der Leuweriken gelijk, | |
[pagina 189]
| |
en over al groenagtig, behalven aan den aanvang der vleugelen zijnde zierelijk blauw, gelijk ook 't begin van al de slag-vederen. Tuipara, deze is insgelijks zo groot als een Leu-Ga naar margenoot+werik, over al bleek groen, kort van steert, zo dat de zelve te gelijk met de vleugelen ophoud, de snavel is incarnaat, de beenen grijs-grauw; daar de bek begint, regt voor de stern, ziet men een Vermillioen verwige vlek in de gedaante eens halven Maans, byna als een kroon welke beneden waarts word gezien, maar midden op yder vleugel een rood-gele of oranje verwige. Anarca, heeft eene swart-bruine kromme snavel,Ga naar margenoot+ boven op 't hoofd lever-verwige vederen, aan de zijde nevens de oogen bruine, aan de krop as-verwige, aan de boven-hals en de zijde groene, aan de buik bruin rode, op de rug groene, getekend met een ligt-bruine plek, en de steert is bleek bruin, aan de rand zit een bloed-rode zoom; 't overige der vederen is groen, d' einden der zelver zijn zee-verwig, de beenen boven met groene vederen bewassen; onder is de huit grauw, de klauwen worden swartagtig; waar uit de schoonheid dezes Vogels ligtelijk kan afgenomen worden. Jendaya, deze is zo groot als een Lijster, heeft eenGa naar margenoot+ swarte snavel en swarte beentjes, desgelijks swarte oogen, met een goude ring daar rondom; de rug vleugelen en steert hebben groene vederen, door-mengt met zee-verwe, dog de uiterste einden der vlerken werden een weinig swart; hoofd, hals en borst zijn ligt-geel en rood-geel gemengeld. Tuitirica, deze is wat groter, geheel over groen,Ga naar margenoot+ dog op den rug en de vleugelen gemenelijk hooggroener als aan d' andere delen des lighaams; de snavel is krom en incarnaat verwig, d' oogen zijn swart, | |
[pagina 190]
| |
de voeten blauwagtig. Deze zoort werd gans tam en gemeenzaam, zo datze zig met de handen laten vatten, en iemant de spijs uit de hand halen; leren ook klappen gelijk andere Papegaijen. Ga naar margenoot+Peroketjes, deze zijn niet groter als een Leuwerik, hebben een grijze kromme snavel, en een keel van gelijke verwe, swarte oogen, verzierd met een zilver verwige Cirkul; de tong is van de grote Papegaijen gelijk vormig, boven op 't hoofd wassen eenige zeer schone tedere pluimkens uit even als een kam, de beenen en voeten zijn as-verwig; de steert is geweldig lang, zig uitstrekkende tien vingeren breed buiten de vleugelen, boven is ze zierlijk rood, gelijk ook het hoofd, den hals en het onderste deel des buiks, dog aan de borst en onder de steert, pronken hare vederen met een bleke roos-verwe, eindigende ten laasten met een vermengde koleur uit Hemels-blauw, wit en groen aan de vleugelen, heerschet de groene verwe evenwel met tusschen doorlopinge van eenige rode, welkers helft met roze en oranje verwe zo lieflijk gemengeld is, datze, wanneer de Zon daar op speelt, een wonderlijke weêrglans en wel duizend goude glinsterende stralen van zig werpen, zijnde daarom zeer hoog in waarde geagt. Ga naar margenoot+Ajurucurau, deze hebben op 't hoofd een schoon Hemels-blauw kuifje of mutsje; de keel, gelijk ook yder zijde in 't opperste des hoofds, is met lieflijke gele, 't gansche lijf met een ligt groene, verwe verzierd; aan 't einde der vleugelen tonen zig de vederen ter eener helft swart, ter andere Safferaan-koleuragtig, ten dele ook blauw, ten dele hier en gins groen; al t' zamen zijn zy zeer schoon en de verwen vind men boven maten wel gezet; de steert is groen, dog als ze zig uitbreid, met swart, rood en blauw | |
[pagina 191]
| |
geborduurt. De snavel of bek uit den grauwen-donker-bruin; d'oogen zijn swartagtig, om Cirkeld van een goud verwige ring. Daar zijn nog twe d'eerste zoorte byna gelijk, behalven dat zy een weinig anders gekoleurt zijn; op 't hoofd hebben zy een witagtig geel kapjen, boven de oogen en aan de keel zijnze gans helder geel, aan 't bovenste deel des beks een zee-groene vlak. Ajurucruka, dragen desgelijks een kuifje op 't hoofdGa naar margenoot+ van blauw en swart gemengt, en is regt in 't midden van 't kapje verzierd met een gele vlek; onder de oogen zit een gele, aan de keel een Hemel-verwige plek, de borst is wat groender als de vleugelen en rug, de steert en d' einden der vleugelen vallen wat bleek groen, de uiterste spitzen der vederen bestaan uit een vermengde gele, rode en donker blauwe verwe; onder aan de steert vermengt zig geel en groen, de beenen vallen van een as-verwige, op een blauwagtige koleur; de voeten zijn swaar gespoort. Ajuracatinga, werd de zelfde zoort genoemd; dezeGa naar margenoot+ Papegaijen zijn zo groot als middelmatige Huis-hanen, gans rood van oogen, en by de zelve verzierd met een witte huit, ook met een witte snavel en witte beenen; de steert is lang en groen. Met dit komt gans over - een een ander geslagt,Ga naar margenoot+ geheten Ajuruapara, behalven alleen dat 't wat kleinder is. Marecana, is van 't geslagt der gener welke menGa naar margenoot+ Arara noemd, dog kleinder; zo groot als andere Papegaijen, en van gedaante den Arara gelijk, heeft ook een even zo lange steert en snavel; geelagtige oogen, groen verwig over 't gansche hoofd, hals en vleugelen, welke koleur egter op 't hoofd een weinig verbleekt en na het blauw trekt. De staart is boven met groene, aan 't eind blauwagtig en onder met ro- | |
[pagina 192]
| |
de vederen verzierd; ook zijn de vleugelen inwendig rood, uitwendig groen; aan d'einden donker blauw, en de vleugel begint met een Vermillioen verwige plek; de beenen en voeten zijn swart, onder d' aanvangende snavel zit een swarte vlek; 't geluit van de stem des Papegaijs is oe, oe, oe. Ga naar margenoot+Tuiaputuuba, deze is meerder groen en aan het overige des lijfs bleek groen, dog aan de buik geelagtig en aan de vleugelen donker groen; de steert is zeer lang, d'oogen zijn groot, swartagtig en omringt met een gele kring; boven de swarte kromme snavel zit aan 't hoofd grote goud-verwige vederen. Ga naar margenoot+De Papegaijen werden op deze manier gevangen en maken hare nesten, als volgt. Deze Vogelen zoeken voor haar in verre afgelegene Bosschen de alderhoogste Bomen, om hare nesten daar in te maken, daar ligtenze d' Indianen uit als zy nog jong zijn. Nestelende in holle Bomen, maken van buiten een rond gad en leggen twe of drie Eijeren daar in, (de Duive Eijeren gelijk zijnde) 't geen regt of afzonderlijk nest, gelijk andere Vogelen hebben. Dan schoon men de Eijeren betast, zo werdenze egter daarom van d' oude niet vergeten, maar even zo gelukkig uitgebroeid als de onaangeroerde. In Augusty werden de Jongen daar uitgenomen; die dan vederen hebben gekregen, steekt in yder harer neusgaten een dik Wormken, en boven op 't hoofd toond zig gelijk als een oplopende buil, waar in even zodanig een Worm verborgen zit, dog zy vallen van zelfs na weinig tijds uit, en 't gat sluit zig zo wel en digt weer toe, dat men 't minste blijk teken daar van niet zien kan; haar onderhoud nemenze van de Boom-vrugten, zo oude als jonge leven in de Natuur zeer lang. |
|