Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname
(1718)–J.D. Herlein– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |||||||||
VII. Hooft-deel.
| |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
zeer eerbaar te wezen. Hunne hairen Olijen zy, en hebben eene vindinge om het te doen wasschen. De Vrouwen kemmen gemeenlijk hare Mannen en Kinderen. Mannen en Vrouwen vlegten hun hair van agteren, en doen het eindigen in eenen kleinen hoorn, die zy midden op het hoofd stellen. Aan beide de zijden laten zy het met lokken hangen, na de natuurlijke vryheid. Voorts gaan de Karaïbanen mede nakend, genoegzaam met redelijk verstand en geheugenisse begaaft, gelijk als de Negers zonder eenige kledinge; als alleenlijk hebbenze om het Schamel-deel en strook geel geverft Linnen, een vierendeel breed en twe ellen lang, het welk zy Langoutin noemen, dat zy mede tusschen de beenen door winden, en voor en agter op 't Lighaam met de einden laten neder hangen. Haar Lighaam is met allerlei figurenGa naar margenoot+ en verbeeldinge, van uit'er maten schone rode verw, die zy Zinzolijn noemen, neffens swart, dat negen dagen duurt, op een bezondere kunstige manier beschildert; hebbende een klein zilver maantje aan het middelste deel van de neus hangen. Op hare rugge dragen zy een merk-teken daar by zy te kennen zijn, welkers Kapiteins Onderdaan en uit wat voor Landschap zy zijn. Eenige hebben knevel-baarden en andere heel glad. Deze noemen hare Vrouwen Quoniam en zijn zeer blohertige Krijgs-Helden, zo dat zy niet wel voor't hoofd komen als dappere edelmoedige Soldaten, maar listelijk en bedrieglijk op verrassinge. Egter hebben zy lange Jaren Oorlogen tegens de Christenen gevoert, alzo het Land in een ontelbare menigte van die Natien bevolkt is; mede in veel verscheidene zoorten als de Negers. De meeste die in deze Colonie zig bevinden, zijn Karaïbaansche Indianen en Indianinnen, en men zegt dat een Christen bekwaam is | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
om tien Indianen op de vlugt te drijven, deels door blohertigheid en vreze die zy voor de zelve dragen; gelijk men ondervindinge daar van heeft. Ga naar margenoot+De meeste bezigheden van de Karaïbanen is zig op de Jagt en Visscherije te begeven, waar in zy een goed gedeelte van hunnen tijd door-brengen, maar byzonderlijk in de Visscherije. Men ziet haar zelden gaan uit hare Huizen zonder Boog en Pijlen. En zy zijn geweldig snedig om'er haar mede te dienen, haar gewennende tot deze oeffening van haar aldertederste Jonkheid. Het gene te wege brengt dat met 'er tijd; zy haar zo schrander en zo verzekert maken op het handelen van den Boog, dat op hondert schreden zy in een oort van eenen. Rijksdaalder zouden treffen, zonder immer te missen. Ga naar margenoot+Zy zijn verwonderlijk scherpzinnig om met den Angel te Visschen, en den Vis met de Pijle te schieten. En men zoude hare geduldigheid in deze oeffening niet konnen verwonderen, want zy zouden 'er zomtijds een gantschen halven dag aan blijven zonder haar te vermoeijen. En als, wanneer zy den Vis lang genoeg hebben aangelokt, zy eindelijk eenen groten en magtigen komen te bespeuren, die haar wel aanstaat, en wel terhand is, schieten zy'er met de Pijle op, even als de Brazilianen. En gelijk zy uitermaten goede swemmeren zijn, zo werpen zy terstond haar zelve zonder schroom in het water na de Pijle, om hare prooije aan te grijpen. Ga naar margenoot+Dat zo d'andere uitvindingen tot de Visscherije aan onze Karaïbanen komen t'ontbreken, hebben zy toevlugt tot een zeker hout het welke zy stampen na dat zy het aanstukken gesneden hebben. Dan werpen zy het in de poelen, of in de plaatzen daar de zee stille is. En dit gelijk eene al-vermogende Momie, met dewelke zy zo veel Vis vangen als zy | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
willen. Maar zy zijn zo voorzigtig dat zy haar met deze uiterste konst-greep niet dienen, als in den nood, om niet al te groot eene vernielinge te maken. Na de Jagt en Visscherije, begeven zy haar aanGa naar margenoot+ verscheide geringe werken, gelijk om bedden van Katoen te maken, zeer wel geweven, en die zy Amakken noemen. Zomtijds makenze eenige Callabassen, een zoorte van een Boom-gewas, die midden door gesneden twe Schaaltjes zijn, die zy behendig beschilderen, daar zy dan uit drinken, van welke gewas daar in verscheide zoorten en grote zijn. Ook wel Pagaaltjes, een aard van lang gevlogtene Korven, van Riet dun gespleten, dat zy zodanig digt weten te werken met veel nettigheid en tot veelderlei gerijf, dat het eenige tijd op't water kan leggen zonder het nat in te swelgen. De Vrouwen spinnen het Katoen op de knije, en gebruiken gewoonlijk nog klossen, nog haspel. Zy zijn niet minder zorgvuldig aan hare Pirauges,Ga naar margenoot+ of Zee-schepen te werken, en aan alle haren toestel van Vrede en van Oorlog. Deze maken zy van eenigen dikken Boom, die zy uit hollen, schaven en effenen, met eene verwonderlijke behendigheid. De grote Piraugen zijn zomtijds gehuift of op-geboegt gelijk men spreekt, na het bovenste rondom; boven al na agter met eenige by-gevoegde Planken. Zomtijds schilderen zy'er haren Maboya op. Temets Wilden, of snakerijen. De Karaïbanen die langs de Zee hare goederen na Paramaribo moeten vervoeren, hebben groter Pirauges als de gene die de Rivier op en neder varen. 't Zijn lange smalle Schepen, in 't midden wijder als aan beide einden die scherp aflopen, zijn van onderen rond, en van't eene eind na 't ander toe zijnze ook rondagtig, zo dat de beide einden uit het water steken. Aan beide zijden loopt een | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
lange spier, een weinig hoger als 't boort, dat met kleine spiertjes langs het zelve heen ondersteund word, met haar Lighaam steunenze daar tegens aan, terwijl ze Pagayen, of voort roeijen. Ziet het gestel op de by-gevoegde Plaat:
De Scheppers zijn een half Mans lengte lang, ook wel langer na dat de Vaar-tuigen groot zijn, onder met een lang werpig breed blad, en boven aan de stok met een kouk, dit gereedschap noemenze Parl. De grote Vaar-tuigen voeren dikwils dartig à veertig Mannen, met hare Oorlogs-gereedschappen; en werd van haar Pirauge, de kleinder zoort Kano, genoemd. Als ze nu varen, zo zit de Opperhoofd van't Vaardig agter op met een Parl in de hand, daar zy hare Vaar-tuigen zo wel mede weten te sturen, als de onze met een Roer; de zelve Opper-hoofd heeft een Hoed op't hoofd tot onderscheid van d'andere. Ga naar margenoot+De Karaïbanen houden haar ook bezig met het maken van aarde Potten van alle zoorten, die zy konnen bakken in ovens gelijk onze Potte-bakkeren. En met die zelve aarde maken zy Platen of Tegelen, op dewelke zy de Cassave doen bakken. Ga naar margenoot+Zy zijn onnozele Menschen in het tellen, gelijk ik in verscheide dusdanige gelegentheden heb aangemerkt, want als zy met een party van dartig bollen Verwe, by haar Oriane of Roekoe, te koop en te ruilen komen, zo weten zy niet agter een te tellen; dan zy leggen vijf bollen by malkanderen volgens het getal der vingeren aan de hand, en dan wederom | |||||||||
[pagina t.o. 128]
| |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
vijf anderen, dan haar eigentlijk getal zig niet verder vermeerdert, als tot vijf; zo als ze dan tien willen wijzen, tonen zy ook alle de vingeren; en twintig word met de vingeren en tonen aan de voeten te zamen gewezen. Het gewonelijke geld dezer Indianen, onder haar,Ga naar margenoot+ bestaat in Zee-Schelpen, langwerpig met een gaatje in de lengte doorgaande, een gedeelte swart-bruin, en een andere zoort wit; drie swart-bruine stukjes, gelden zo veel als zes witte, zijnde de waarde van twe duiten Hollands, en gevolglijk, twaalf swarte of vier-en-twintig witte een Hollandsche Stuiver. Men kan haar niet in spreken dat zy Klederen dragen, dan zy geven voor, wijl zy des daags twe, drie, en meer malen in 't water zijn, dat zy dan grote moeite met het uit en aantrekken hebben; dies te neffens ook hare Naburen grote schande; tot veragtingen en onlusten van Oorlogen, zoude aandoen. De Zarakusis zijn uitmuntende schone Vrouwen,Ga naar margenoot+ gaande in't geheel nakend, zelfs met het Moederlijke deel, en de hairen daar lang sluik aan nederhangende, die zy ook met de Kam kemmen; 't is een groot Volk. Hebbende alleene een witte Kristal in de onder lip hangen, van de grote eener duim dikte. Zijn byzondere Oorlogs-luiden, wrekende haar aan haar Vyands bloed. De Carios gaan mede met 'tgehele lighaam nakent;Ga naar margenoot+ houdende Koophandel met haar naaste bloed, als wanneer die zelve haar niet wel en behagen, de Man verkoopt zijn Wijf en Dogter, ook de Broeder zijn Zuster, zo wanneer hem die niet schoon genoeg en is, als hebbende het Mannelijke oor de oppermagt; dragende ook Kristallen aan de lip. Mestende hare Vyanden die zy overwinnen; zo Vrouwelijk als Mannelijk geslagt, Jonge en Oude, zonder eenige de | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
minste onderscheid, etende de zelve op hare zonderlinge Feest-dagen: etende ook allerlei zoorten van vet in hare Spijzen; daar en tegens alle andere dier Natien het zelve voor zeer schadelijk en ongezond, houden, altoos weg werpen. Ga naar margenoot+De Secotiaansche Wijven, en zo de Indianen haar noemen Omchay, zijn van een redelijke gestalte, op het hoofd hebben zy een Krans van haire op staande kort, latende het ongevlogten op de schouderen hangen; en zijn zagt van vel, maar niet dik om 't lijf. Deze hebben kleine oogen, die zy Onou noemen, platte en breede neuzen, een kort voor-hoofd en eene wijde mond. Meesten deel hangen zy blauwe Kristalle Koralen, en geamaljeerde beentjes aan de hals en ooren; het voor-hoofd, de wangen, de knien armen en schenkels, zijn haar met roode stippen gezierd; de navel op de buik snijden zy af. Onder de Christen Menschen gaande, slaan zy de armen kruis wijs over malkanderen, en zijn bekleed van de navel af tot op de heupen; van agteren met een ruig Dieren-vel, dat ook heel konstig toe bereid is, omhangen. Haar grootste vermaak is te wandelen en de Jagt, neffens de Visschery, by te wonen; en te Swemmen, als Dotho Nereus Dogter, snijdende het water met hare borsten dat het schuimt. Hoe wild zy ook mogen zijn zo zijnze zeer grote beminders van de eer, en voor al dat regtvaardig en waaragtig is, hebbende dit uit een eigen aangeborentheid, houdende zy in grote veragtinge de boosdadigers en bedriegers, ja zo zeer als zy vrienden der goede en deugtzaamheden zijn. Deze Natie verschelen zeer veel van de Swarten; zo Mannen als Vrouwen, wegens hare meerder Menschelijker over-een-komen met de Christenen; daarom alleene in Huis gebruikt worden om op hare | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
Meesters en Vrouwen te passen, zijnde haar die vryheid gelaten tot meerder zagtmoedigheid, als beminnaars hares ouden eigen Vaderland; schuilende onder haar geen armoede; nogte dier zelver vreze, een blijk gevende dat zy zijn voor de gemeenschap van goederen, in Spijs en Drank hebbende, gene andere tijdelijke bezittinge nog poginge om de zelve, want als wanneer zy maar een klein Visje vangen, en twintig sterk waren, zo zoude het gulhertig in zo veel delen gedeelt worden als zy magtig zijn. Nemen ook bezonder in agt het pond van vergeldinge, omtrent die gene die haar goed of kwaad doen. Hare Huizen en Woninge zijn kleine Hutjes, vanGa naar margenoot+ hout en takken gemaakt, met bladeren gedekt, en Land-waard in op verscheide plaatzen, Dorps-gewijs in de Bosschagien voor en omtrent Vlietende Beken, gebouwt; en eenige der zelve stuwen een hoek op de geboomtens, om daar te meer voor de glibberige Slang zeker te schuilen. Zy zijn zeer lang wijlig in hare redenvoeringe,Ga naar margenoot+ 't geen zy in een kwartier uurs zouden zeggen, daar hebben zy ten minsten een halve dag toe van noden, swervende hare uitgelezene gezellinne rondom haar; ondertusschen gebruiken zy by deze langzaamheid het gedult van nooit of ooit in malkanders redenen te vallen, en den aanhoorder, zo hy al iets zeggen wil, vergenoegt zig met den spreker te gemoet te voeren, Wa; Wa; het geen in ons Nederduits zal betekenen het is wel. Ik heb eens, zo als wy elk in een Amaks of Hang-bedde lagen, een Meisje horen zingen, gestadig de zelve woorden horende zonder eenige veranderinge van iets; vraagde ik aan de Tolk wat dit gezang, 't geen zo menigmaal herhaald wierd, dog behelsde? Niet anders, gaf hy my ten antwoord, als klein Vadertje, klein Vadertje, mijn Oog- | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
jes, mijn Oogjes, als ik gestorven ben. Dit had wel een geheel uur geduurt, wanneer de Moeder haar toe grauwde, datje Vader hier was hy zoude uw bestraffen; want de Man zoude met de naam van klein Vadertje benadeelt zijn in eere en Dapperheid. Hebben ook een zeker slag van eer bewijzen onder malkanderen, wanneer zy den een den andere op de wegen ontmoeten, dat is; dat het minste voor het meeste getal moet wijken, en indien zy niet meer dan twe en zijn, moeten zy eerst beginnen te groeten, de drie die haar tegen komen. Ga naar margenoot+Deze Karaïbanen betonen een grote verwondering wanneer zy iemant zien Schrijven, want zy konnen niet begrijpen dat men op zodanige manier zijn gedagten aan andere, die afwezig zijn, kan mede delen: Gelijk het gebeurt is, dat een Indiaan van zijn Meester wierd gezonden met eenige der beste Vrugten van 't Land, aan een Heer die eerst nieuwlings in 't Land gekomen was, neffens een Briefje; deze Indiaan eet onderwegen eenige der zelve. t' Huis komende by zijn eigen Meester met een antwoord, vind de Meester, dat de Indiaan het getal der Vrugten hadde vermindert, waar over de Meester de Indiaan bestrafte, die dan daar sterk tegens sprak van zulks niet gedaan te hebben, daar in de Meester hem overtuigde; eindelijk de Indiaan tot bekentenis gekomen zijnde, zegt, dat de Meester het niet konde weten, ten zy dat Jupitore, dat is te zeggen Duivel, moeste kwaad op de slokker geweest zijn, en de Meester zulks gezegt hebben. Ga naar margenoot+Zo verscheiden als zy zijn in Volkeren, zo verdeelt en verscheiden zijn zy ook in hare Goden-diensten; maar in 't gemeen erkennen zy de Zon, de Maan, voor haar Opperste Goden; of den Hemel vol blaakende Sterren. Eenige aanbidden den Duivel | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
aan; de welke als wanneer hy op haar verstoord is, hem Assche in de oogen werpen. Andere het viguur van Hekate, Godin van Hemel en Hel. Eenige Mannen Trouwen twe of drie Vrouwen, die na de dood van hare Mannen nooit wederom Trouwen, maar gaan altijd daar na in 't swart, en besmeren haar aangezigt met kool-stof en vet. Eenige geven eerst hare Dogters aan een iegelijk die by haar leggen wil, en daar na geven zy haar ten Huwelijk. Ook geloven zy, dat hare Ziel na de dood opvaart in de Starren, en te gelijk met de zelve nederdalen, onder den Horizon, in een Paradijs van genugten. Zeggende dat de grote Meester in den beginne eeneGa naar margenoot+ menigte van Pijlen in de aarde stak, en dat de Mannen en Vrouwen daar uit voort gekomen zijn. Verscheide belachelijke opinien van de Man die goed doet, als dat hy eens veel Tabak dronk, en dat hy doen de Pijl gaf aan hare Opperste, met een bevel dat hy die zorgvuldiglijk bewaren zoude, op dat zo doende hem dan niets ontbreken konde; maar hy verloor de Pijl, en verviel daar door in groot gebrek en elende. Veel van haar aanbidden de Starren alleene, dieGa naar margenoot+ zy Cherien noemen, als wanneer die in de mid-nagt over de Noord-lijn, aan den Hemel gestegen, beginnen weder te dalen: Ook de Wateren der Zee; die zy Parano noemen; de Reegen-boog, Rivieren, Fonteinen en Bomen; ook wilde Dieren, op dat die haar niet zoude beschadigen. Als zy reizen laten zy op de kruis-wegen en gevaarlijke plaatzen, tot een teken haar 'er yver, vederen; en zo zy niets anders hadden, steenen. Wanneer zy vrezen, zo rakenze de aarde aan en zien op de Starren; en in der waarheid zy aanbidden yder ding, 't welk zy, of beminden, of vreesden. | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
Ga naar margenoot+De vlekken die in Maan zijn, die zy Nona noemen, houden zy te zijn een Man die daar gevangen zit om Bloed-schande met zijn Zuster. Menende zo zy vele van hare Vyanden dooden, dat zy over de Bergen zullen gevoert worden in plezierige Hoven, om daar te danssen en haar te verheugen met hare Voor-vaderen. Overal hebben zy vuur met haar, om haar daar door tegens de Duivel te beschermen, die zy gedenken daar voor verveerd te zijn. Zijnde in de Bosschen een zeker zoort van hard hout, waar mede zy, met twe stukken op malkanderen slaande, altoos vuur maken, zonder toe doen van eenig staal of yzer. Mede vast stellende dat een Vrouw eerst geboorn is in de Scheppinge der Wereld, en uit een van de Goden voort gekomen is en alzo Kinderen gebaart heeft; hoe vele Jaren dat dit geleden, of in wat eeuw, en weten zy niet te zeggen; maar hare Voor-ouderen en Ouderen hadden haar dit gezegt waaragtig te zijn, 't welk ook by haar alzo onwedersprekelijk word aangenomen. Oordelende dat alle Goden Menschelijke naturen hebben, en alle hare Goden-beeltenisse na Menschlijke gedaantens maken, die Rewasowok, of ook wel by andere Kiwasa, noemen. Ga naar margenoot+Eenige Offeren eens 's Jaars aan de Zon, die zy Ouayou noemen, een Harten-huit, met kruiden gestoffeert, hangende kranssen van vrugten om zijne horens; en deze gifte alzo prezenterende. Na het Oosten bidden zy de Zonne, dat hy wil maken dat haar Land wederom zulke vrugten voort brengt. Maar aan hare Oudsten of hare Regeerders, zijn zy gewoon hare eerst geboorne van 't Mannelijke geslagt te Offeren. Het Overspel van de Vrouwen, word by eenige ook gestraft met geesselen; in eenige Dorpen word de Natie van zijn Maagschap toegelaten, de | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
keel, van de Overspeelders en Overspeelderessen, af te snijden, als die op de daad bevonden worden. Zy aanbidden den Duivel, aan de welke hy verschijnt, en van dorst klagende, zo word 'er Menschen-bloed vergoten om zijn dorst te lessen. Vele wederom zijn aanbidders van de Zon, of Ouayou; en te gelijk het Water, dat zy Tonna noemen, overmits de Zonne door hare warmte, en het Water door hare vogtigheid, alle dingen voort brengen; derhalven als zy eten en drinken, zo zijn zy gewoon eenig deel van hare Spijze in de lugt op te werpen na de Zonne, daar door te kennen gevende, dat eenige zielen daar door van hier om hoog ten Hemel varen, en wederom in hare trage lighamen keeren. Andere nogtans van deze Amerikanen erkennen ee-Ga naar margenoot+nen Opperste God, (noemende de zelve Mirococha, ook wel Pachacamac, en dat hy woond in 't zeer schone Zuid-Land,) nogtans dienen zy'er vele, en dat'er een Opperste Wezen is, die goed doet en niemant kwaad, gelijk wel de Duivel, die zy ook wel Jarakin en Toupan noemen, en daarom van haar veel geagt, door besweringen en Offeringe dienen. De bedriegers van dit Volk hare Leermeesters, die zy Pejes noemen, maken haar wijs dat zy grote gemeenschap met deze zo genaamde Duivels houden. Deze maken ook wel Goden van hare voornaam-Ga naar margenoot+ste Gevangens, aan de welke zy Goddelijke eere bewijzen, zomtijds zes en zomtijds twaalf Maanden lang; maar ten laasten dooden zy hem. Deze Pejes trekt hem het herte uit, en Offerend al rokende van bloed de Zon; daar na word hy verders geopend, aan stukken gesneden en gegeeten; zo als ergens anders dit haar bedrijf zal voorkomen. Zommige straffen Dievery en Doodslag met verliesGa naar margenoot+ | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
van neus en ooren, en eenige met de dood. 't Werd voor een Godsdienst gehouden als hare Dogters, van de Pejes, ontschaakt worden. Wanneer het Dondert en Blixemt, zo zeggen zy dat de Zon op haar gestoort is. Indien 'er een Eclipsis is, zo bekrabben de getrouwde Vrouwen haar aangezigt; de Maagden trekken bloed uit met scharpe Vis-haken. Als een Komeet gezien word zo slaanze de Trommelen, menende de zelve daar door te verdrijven. De Medicijn en belachelijke Tover-konst, als zy jong zijn, word haar geleerd; zijnde als dan twe Jaren in de Bosschen, die zy Uropa noemen, opgesloten; alle die tijd blijven zy in hare Zellen, ende en zien geen Vrouwen, nog en eeten dan geen Vlees; wordende van hare Meesters, of ook wel Autmoins of Joanas, in de nagt geleerd. Eenige drogen hare Dooden aan 't vuur, de beenderen ten hasten gebrand, en de huid word de Vrouw aangeboden, om van haar als een Reliquie bewaart te worden. Ga naar margenoot+Eenige Natien houden veel van swarte Konstenaars of Tovenaars, die zy onder haar zeggen te hebben, de welke in hare Tovery wonderbaarlijke en onnatuurlijke actien, dewijl zy met de boze Geesten gemeenschap houden, en raadplegen over hare Vyanden, ook alle andere dingen zoeken uit te vinden. De Mannen laten het hoofd over al bescheren, uit genomen de kruin; over het eene oor dragen zy een swarte Vogel, die een teken van hare konst is. Zy gaan geheel nakend, uit genomen de Schaamte, die bedekken zy mede met een wild Dieren-vel; dragende op de zijde een zak: En nadien de Inwoonders menigmaal hare konst in schijn van waarheid vinden, geven zy aan deze verborgene bedriegery, die hare onnozelheid niet begrijpt, groot geloof. Ook maken zy uit hare Wijven Waar-zeggeressen; | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
dat zig alzo toe draagt, eerst gaan eeniger, dier zo genaamde Waar-zeggers in een Hutte, tot haar komen dan alle de Vrouwen, die zy een voor een beroken; dit gedaan zijnde, moeten de Discipelen eerst zo lang schreijen, dan springen en omlopen, tot dat zy van moedigheid nedervallen, als of zy dood ter aarde lagen; daar na zegt de Waar-zegger, zy zullen haast wederom levendig worden, en als zy dan (superstiesieus) by haar zelfs gekomen zijn, zegt de konst bekende Waar-zegger, dat zy zijn begaaft, konstige en toe komende dingen te voorzeggen, in manier, als zy aan de Wilde Bos Karaïbanen voorspelen, zo wanneer zy ten Oorlog gaan, tegens hare Vyanden, om gewelt met gewelt te stuiten. Als wanneer hare Karaïbees, dat zijn hare Tovenaars, en zo zy het noemen hare Leer-meesters, of Viroances, aan komen om met haar Feest te houden, en hare Maraka, Geloofs-meester, in te wijden, zo stellen zy zig op deze manier tot den dans. Zy stonden alle in een ronde kring d'eene aanGa naar margenoot+ d'andere, buikten zig een weinig voor over, en trampelen dan maar met hare regter schinkel, regter hand leggende op de neersbillen, de linker hand latende by het Lighaam neder zinken; zo eene kring maken zy of twe en drie, in 't midden, dog van de zelve kring waren drie à vier van de Viroances, met gezierde hoeden op, klederen en arm-banden van Vogel vederen; en hadden in de handen hare Vaderlijke Huis-Goden Maraka, of hare Rassel en de Heiligdom, ook wel Keuvas en ook Kouvasavoch, gaande de Karaïbees een maal agter en een maal voorwaart, en bliezen met een lange Fluit, het tot Poeder gemaakte kruid Petum, daar in. Sprekende een yder Dansser aan met deze woorden: Neemt alle aan den Geest der sterkte, op dat gy uwe Vyanden overwinnen | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
moogt, dreigende Oorlog en Dood. Dat zelve Ceremoen geschied van hare Karaïbees menigmaal, dog een gruwel, als zy vers uit een swaar gevegt en moort gekomen, dit zoude aanroeren eer zy stroom water wederom gereinigt zijn. Hebbende meest een iegelijk zijn eigen Rassel, dat by andere ook Tammaraka genaamt word: Deze worden van hare Waar zeggers jaarlijks berookt en ingewijd na hare wijze; die ook mede bedrieglijk, deze Tammaraka, een geest in blaast op dat hy spreken zoude, gevende het dan de Wilde, daar by bevelende, dat zy ten Oorlog gaan zullen en de Vyanden vangen. Dan de Geesten, zo in deze Tammaraka zijn, lusten Slaven vlees te eten, benoemende een yder dezen Rammelaar, zo verre zy ten Oorlog zig bereiden, Beminde Zoon; maken daar een Tent of Hutte voor, zettende het te eten. Begerende deze Duivelagtige Oorlogs-lieden van deze Zoon alles it voorspoed, wat haar tot hulpe van noden, zoude strekken. Ga naar margenoot+Gelovende mede aan een Gewas, dat wast als ronde Mande een hoofd grote; het is inwendig zagt, steken een stok daar door, snijdende een gat daar in, in forma als een mond, doende daar dan kleine steentjes in op dat het rammelen zoude; gebruikende dit ook in haar zingen en danssen. Ga naar margenoot+Zijnde de Thenever, harer Liederen, in den beginne zeer treurig, daar egter het einde uittermaten lieflijk is; zo dat men zig over hare wilde Gezang, daar zy de Musijk niet konnen, ten hoogsten te verwonderen staat, hoe het zo wel klinkt en aanminnig, met evendragtigheid stemt, op Alto en Basso. Ga naar margenoot+Andere wederom komen wel met twe en drie hondert, en by wijlen tot een menigte duizenden, te zamen, van Jong en Oude, Man en Wijf, na dat veel Volk in hare plaatzen is, daar zy dan eerst de | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
grond toe bereiden en schoon maken. Dan zo is'er een uit den hoop, midden op de plaats en begint te danssen, voerende de rey; dan danssen de andere alle met malkanderen, en hangen yder met haar drie en vier Perzonen aanmalkanderen in goede ordere. De eerste zo de rey voert gaat voor, het meerder gedeelte agterwaarts, kerende zig zomwijlen om, de anderen doen hem zulks na; daar op zo vangt de Fluiter en de Trommelslager, een manier van een vois, te razen; zingende d'andere de rey vorder aanstonts na, en als het gemeen die horen zingen, zo beginnen zy alle t'zamen te schreuwen, dat men wel een baal Katoen van noden heeft om de ooren te stoppen, en alzo het Artem Musicam te verdoven. De eene heeft dit de andere dat in de hand; een ander wederom een uitgenomen Lighaam, dat gevult is met kleine steentjes, daar zy een Duivels gerammel mede maken; de vierde heeft het hoofd met allerlei koleur van veren bestoken; de vijfde heeft Slek-horens om zijn knien en armen, eenige buiken haar met het lijf op de zijde heel krom, die wederom op d'andere zijde, anderen ligten haar linker been op, eenige de armen en vloeken; eenige houden haar of zy blind of scheel waren, andere of zy doof waren; d'eene lagt d'ander huilt; anderen hebben bedrijven of zy met eysseren bulsters der razerny om zet waren. In zomma, zy bedrijven zo wonderlijke potzen,Ga naar margenoot+ als een snode Toneel Speelder haar niet zoude verbeteren. Tusschen het danssen, drinken zy de drank van de vrugt Caccurata, zo als dan by haar des tijds alleen als iets extra gebruikelijk is, en brengen dan ook malkanderen eens. Op deze dolle wijze danssen zy veeltijds den ganschen dag aan een, en nog wel de gehele; daar aan volgende, nagt; met zulken be- | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
haaglijke yver, dat het Veld door 't lopende sweet zal bedouwt worden; als gemenelijk de tol van speelzieke Jongens, met de klitzende sweep voort gedreven over een ruim Zaal (wijd,) om heen en weder swiert, daar de gonssende slag op slag, hem vaart geest, en de onnozele Kinderen daar over verstomt staan, de Jongelinge zig vast over't omlopende Bosboom-hout verwonderen. Even eens swirrelt dit baloorige Volk door een, zig veinzende van Bacchus Godheid bezeten te zijn. |
|