Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname
(1718)–J.D. Herlein– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |||||||||||||
V. Hooft-deel.
| |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+In Oost-Indiën geeft het groot Riet Mambou, doorgaans Bamboes genoemt, en ook 't klein Riet Rotang een lieflijk zap, dat, door de zonne allengs verhard en van smaak verandert, een wezentlijk zout verbeelt, gelijk het ten dele is, en daarom van de Grieken en Romeinen ook zomtijds Indiaansch zout genoemt. Want dat dit het zelve is, 't geen nog hedendaags van de voornoemde Rieten verzamelt word, blijkt Ga naar margenoot+zo uit de eige Indiaansche Sacar, waar onder het nu nog, gelijk oud-tijds, bekent is, als uit de hoedanigheden, die de zelve zijn. Uit de jonge Struiken dezer Oost-Indische Rieten, word het gemelde zap, als dan nog zeer zoet en vloeibaar, van de Indianen gretig gezogen: en van der zelver teerste en zappigste spruiten maakt men voornamelijk het aangenaam Ga naar margenoot+Achar, dat, naar Europa overgezonden, de Lekker-Monden zeer wel smaakt. Dit zoete merg der Mambous en Rotangs verliest zijne floeibaarheid, gelijk gezegt is, en verandert van kleur en smaak, wanneer de Rieten hoog opgeschoten zijn en oud worden, puilende als dan tusschen de lidden uit, word aldaar zo hard, dat het kan gebrokkelt worden, en is dan het zo zeer ge-agte en regte Sacar, of Tabaxir. Men vind het evenwel aan de gemelde Rieten niet overal in Oost Indiën, en, daar het valt, op de eene plaats Ga naar margenoot+beter als op de andere. 't Sacar word nu, gelijk by ouds alleen, voor artzeny gebruikt tegen vele uiterlijke en inwendige kwalen van 't menschelijke lighaam, en van de Indiaansche, Arabische, Afrikaansche, Persiaansche en Turksche Geneesmeesters, door verzekerde en eenparige ondervinding van zo een zonderlinge deugt bevonden, en daarom zo hoog ge agt, dat het byna doorgaans tegen zilver word opgewogen. China heeft behalven de Mambous en Rotangs een Zuiker-Riet, dat in meest alle Landschappen wast, maar | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
in zeer grote menigte in dat van Suchuen, alwaar het ook de beste zuiker uitlevert. In Guinea groeit insgelijks een zoort van Zuiker-Riet, als mede in Egypten, in Syrien, op 't Eiland Cyprus, en zelfs op zommige plaatzen van Frankrijk, daar het nogtans de Winter-koude nauwlijks kan verdragen. 't Kanarische Zuiker-Riet, dat gelijk reets aange-Ga naar margenoot+merk is, met 't meeste voordeel word geplant, wast, zo in Zuriname, als elders in Amerika, weeligst op de vlakke Velden, alwaar de grond mullig en vetst is, en best bevogtigt. Daar men eene nieuwe wil aanleggen, worden de Bosschen, waar mede 't Land uit de natuur meest overal digt bezet is, in 't laast der Grote Droogte, gelijk gezegt is, eerst om verr' gehakt, en in brand gestoken, 't geen van eene dubbele nuttigheid is, zo dat de grond door de vlammen gezuivert word van allerlei schadelijk ongediert, als dat 't verbrande Geboomt aan de grond tot mest verstrekt. De grote Boom-stammen, die niet mede verbrand zijn, worden voorts in stukken gezaagt en gehakt, om te zijner tijd onder de Ketels, waar in men 't zuiker-zap kookt, gestookt, te worden. De grond verder gezuivert en omgekeert, wordGa naar margenoot+ verdeelt in voren, waar in men de Riet-Planten gedurende den Kleinen Regen-Tijd zo poot, dat der zelver einden elkander raken, en de voren gevult zijn. Die daar na met de zelve aarde worden aangehoogt, meest gedurende de Grote Droogte, op dat de grote hitte de wortels der Zuiker-Rieten niet verzenge. Elke kwast der gepote Planten schiet eene Spruit met haar wortel. De Planting van 't Zuiker-Riet en van de andere Vrugten geschiet op deze Kust gewoonlijk, gelijk boven gemelt is, in den Kleinen Regen-Tijd, wanneer de grond daar toe bekwaamst is. | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Voorts groeit en tijd het Zuiker-Riet best als het matig bevogtigt blijft, en hoe groter de lidden der Rieten zijn, hoe overvloediger oogst de zelve belo-Ga naar margenoot+ven. Dit Gewas heeft doorgaans byna een rond Jaar van noden, eer het tot volkome rijpheid koomt. gemeenlijk snijd men 't Zuiker-Riet, als het genoegzaam rijp is, Jaarlijks af: Dog zomtijds laat men 't zelve een Jaar op 't Veld overstaan, tot dat het nieuw Riet, volwassen en rijp, te gelijk met het oude word ge-oogst. Indien de Rieten langer, als twe Jaar, staan, verliezenze hun zap en verdorren allengs. De jonge Zuiker-Planten, in een goede grond zorgvuldig aangekweekt, konnen, zo men verzekert, tot veertig en meer Jaren goed blijven. Dog 't gewas daar van gaat zomtijds verloren door de grote hitte en de langdurige droogte, die de Rieten doen sterven. Als dit gebeurt, word het Gewas in 't begin van den kleinen Regen-Tijd in brand gestoken, op dat de wortels weer konnen uitspruiten. De Zuiker-Rieten verstikken ook wel als de Velden door de Regenen en het overvloeijen der Water-Vlieten te lang plas staan. Ga naar margenoot+Daar-en-boven krielt het in Amerika onder de gansche Hete Hemel-Streek van twe zoorten van Mieren, waar van de eene de Europëische volkomen gelijk is; de andere driemaal zo groot en gevleugelt. Dit Ongedierte doet dikwils zeer grote schade aan 't Zuiker-Riet en de andere Gewassen en is, door 't beknabbelen der wortels, veeltijds oorzaak dat de Rieten sterven. Waarom het wenschelijk was, dat de Mier-Eters wat menigvuldiger waren, om eenige millioenen van dit Gewormte te verssinden, of dat men een ander middel tegen deze algemene plaag kon uit vinden. De Hete Landen worden evenwel Jaarlijks door de Plas-Regens en 't overlopen der Rivie- | |||||||||||||
[pagina t.o. 69]
| |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
ren, gelijk de Gewesten van Europa door de Sneeuw, van deze Mieren en andere schadelijke Diertjes veel gezuivert. Het Onkruid verstikt ook zomtijds de Zuiker-Rieten, als men de grond niet eenige malen wied, tot dat ze 't zelve zijn te boven gewassen. 't Gerijpte Riet, tot den oogst geschikt, word by de grond afgesneden, en van bladeren ontbloot en in bundels gebonden naar de Molens gevoert om uitgeparst te worden. 't Gestel dezer Zuiker-molens bestaat doorgaans uitGa naar margenoot+ drie sware houte Assen, met dikke yzere banden beslagen, en boven en onder voorzien met yzere Pinnen, waar mede ze, regt op en neder staande, draijen in balken die ten dele ook met yzer zijn beslagen, en welker onderste op twe andere dwarze balken rust. Gelijk hier van te zien is in bygevoegde Plaat:
Men heeft nogtans ook Zuiker-Molens, die maar uit twe sware op malkander leggende Rollen zijn zamen gestelt. Zo deze als de andere worden gemeenlijk met Raderen door de drijft van 't water der Vlieten en Kreeken, waar aan de meeste leggen, omgedreven. 't Welk zomtijds, zonder Raderen, alleen door zes of agt sterke Ossen of Peerden geschiet. Aan de Molens staan de Kook-Huizen, voorzienGa naar margenoot+ met vier, vijf, zes en zomtijds zeven Ketels om de zuiker te bereiden. 't Zuiker Riet, dat men wil uit parssen, word van Guineesche Slaven gestadig tusschen de Assen of Rollen der Molens gestoken, en dus zo | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
geklemt en geplettert, dat al het zoete zap uit het zelve geparst word. Dit vogt loopt in een onderstaande Bak, die nevens de Assen tusschen dag en nagt twe maal moeten gezuivert zijn. Uit deze Bak vloeit het zuiker-zap door eene houte goot in de grootste van de kopere Ketels, om tot zuiker gekookt te worden. Ga naar margenoot+Welk zieden te gelijk met het uitparssen moet geschieden, om dat het gedagte zuiker-zap niet eenen dag kan duuren zonder zuur te worden, en maar twe dagen staande zo sterk is, als de scherpste Edik, waar voor het dan ook wel gebruikt word. De gepletterde en uitgeparste rieten worden zomtijds aan de Varkens gegeven, die ze zeer gretig eeten, daar van vet worde, en zulk een mals vlees bekomen, dat ze van vele boven Kapoenen worden gestelt, en als eene gezonde spijze zelfs aan ziekelijke Menschen gegeven. Andere werpen 't gekneusde Riet op 't Land, en steken het daar na in brand, om voor mest te dienen. Andere werpen 't onder de Zuiker-Ketels tot voetzel der vuuren, die men dag en nagt onder de zelve zo sterk stookt, dat men in een etmaal van vijftien tot veertig voeders aan hout daar door verteert worden, waar toe gehele Bosschen worden afgehakt. Ga naar margenoot+De zuiker-most zelfs word in de grootste Ketel eerst met een zagt vuur gezoden en gereinigt van schuim, dat aan 't Vee tot spijs en drank verstrekt, of anders als onnut word weg-geworpen. 't Geschuimde zap laat men ondertusschen in de twede Ketel lopen, waar in het met een sterker geloed gekookt word, en na vereisch en weder geschuimt. In deze Ketel laat men op zekere tijden wat loog druppelen, om 't zuiker-vogt te zuiveren. 't Word van zommige uit deze Ketel door een doek gezijgt; dog van anderen | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
nog eerst in een derde Ketel gezoden en gezuivert. 't Schuim en de droessem der twede en derde Ketel is voor de Slaven, die 'er, een weinig water byGa naar margenoot+ doende, de sterke drank Garappa van maken. Voorts vloeit het zuiker-zap uit de grote Ketel in de kleine, waar in het verder word gekookt en sterk geroert, tot dat het dik genoeg en bekwaam is, om in de Vormen gedaan te worden. Onder het koken giet de Zuiker-Meester in de kleine Ketels eenige druppels van Olijf-Oly of een weinig Boter, om te beletten, dat het zap door het sterk vuur niet overlope en in brand gerake, om welke reden de koude loog ook in de grote Ketels gegoten word. Indien men verkeerdelijk de Oly in de grote en Loog in de kleine Ketels sprenkelde, zou het zuiker-zap bedorven zijn, en insgelijks zo 'er limoen-zap of eenig ander zuur in de Ketels wierd gedaan. Het honing-zoete vogt, door koken op de verhaalde wijze gezuivert en verdikt tot een zyroop, word met een lepel uit de Ketels geschept en gegoten in aarde Vormen, waar in men het verder roert tot dat het zig genoegzaam gezet heeft. Deze Vormen, rond en van boven naar onder spits toelopende, en doorboort, worden op houte banken, waar in ronde gaten zijn, gezet, en de gaten onder in de Vormen ge-opent, om de zuiker zijne laaste zuivering te geven door het uytzyperen van den zyroop, die door byzondere gootjes in een grote Bak vergadert word. Om de zuiker wit te maken, word elke Vorm boven bestreken met grauwe lijm, die men door water wel bevogtigt. De zuiker dus volkomen geloutert word uit de om-Ga naar margenoot+gekeerde Vormen geschut, hebbende de gedaante van grote broden, waar van men het spitze end, dat eenigzins swartagtig is, af-snijd. Waar na het een en | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
het ander in stukken geklopt word, en in de zonn' naar vereisch gedroogt, en voorts in Oxhoofden gedaan; die men nog zeven of agt dagen op houte traly-stellingen laat staan, op dat 't overige van de zyroop geheel van de zuiker scheide, hebbende elk Oxhoofd van onder een opening waar door 't vogt zypert in een onderstaande Bak. De zuiker dus bereid gezuivert, word als de voornaamste Koopmanschap van de Zurinaamsche Plantagien, gelijk voren gezegt is, Jaarlijks op de Rede van Paramaribo in Schepen geladen en naar Europa overgebragt. Ga naar margenoot+De verscheide goedheid der zuikeren, hangt ten dele af van de grond, waar op 't Riet, waar van ze gekomen zijn, gewassen is. Ten dele van de kennis om de zelve wel te koken en te zuiveren. Dus leveren de Joodsche Plantagien, die boven aan de Rivier Zuriname zijn aangelegt, en welker grond zandig en schraal is, deze leveren de witste zuikeren uit. Ga naar margenoot+Van de verplanting des Zuiker-Riet uit de Kanarien in Amerika schrijft Benzo dus: Als Hispaniola en andere Eilanden ingenomen wierden, hebben eenige Spanjaarts Zuiker-Rieten uit de Kanarische Eilanden in Amerika gebragt en geplant. Consalvus de Valoso is de allereerste geweest, die voordeel en winst met 't Zuiker-Riet gedaan heeft: want dese heeft op zijne eige kosten Zuiker-Makers uit 't Eiland Palma gehaalt, en aan den Vloed Nigna een Molen, om 't Riet te malen, laten oprigten. Waar na vele andere zijn voorbeelt gevolgt hebben. Men heeft twederlei Zuiker-Molens. Want zommige worden op den oever van een Vlietend water opgerigt, en de Raderen daar door omgedreven, gelijk die van de Water-Molens by ons, en dit zoort is wel 't gemakkelijkste en voordeligste en daarom | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
meest in gebruik. 't Twede slag word door Paarden of Ossen, op de wijze der Oly-Molens en Ros-Molens by ons, omgedraait. Als 't Riet gemalen en wel uitgeparst is, word 't uitgedrukte zap gezoden tot dat het dik word. Daar na doenze het by een in een Vorm; van de gedaante eens kegels, leggen 't daar henen en maken 'er klompen van die 10. 15. of 20. Ponden wegen. Om de zelve te zuiveren en wit te maken word 'er asch op gestrooit. Als de Zuiker gezuivert is, leggen ze de kegels uitGa naar margenoot+ hare Vormen om te drogen op een daar toe geschikte plaats, gelijkende na een ruime Schuur, die, zonder eenige togt gaten, rondom digt gesloten is, en waar in ze een gestel van Planken, als een Toneel, 7. of 8. voeten hoog op palen oprigten, waar op de Zuiker-kegels met rijen worden gezet. Onder dit Toneel leggen 't allerdroogste hout en steken 't aan. 't Welk in deze beslote plaats weinig rook en vlam gevende, en zig allenkskens gelijk kolen verterende de Zuiker-kegels gans droog en hard maakt. Dus handelt men 't Zuiker-Riet op de Kanarische Eilanden. De Franschen, die met Lery in Brazyl waren, weekten toen tertijd 't Riet alleen in water, om zo de zoetigheid daar uit te trekken, of zogen 't zap met de mond daar uit, dewijl haar de nootwendigheden om 't Riet te parssen en 't Zuiker te bereiden ontbraken. Z. Lery in 13. H. van zijne Hist. van Brazyl. De Hollanders reinigen de Zuiker op de volgendeGa naar margenoot+ wijze: 't Zuiker-Riet afgesneden en van zijne bladeren ontbloot word in kleine stukken gesneden, waar uit 't zap door een Pars gedrukt word. Deze Pars bestaat uit twe op malkander leggende ronde Cylinders, die van de Molen gedurig omgedreven worden. Uit deze Pars loopt 't zap in een Ketel, word daar | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
in eerste met water gemengt, daar na gezoden en geschuimt tot dat het genoegzaam uitgedampt, gegoten word in aarde Vaten, boven breed en naar onder spits toelopende, waar in de Zuiker hard word als zout. De gaten die in de spitzen van deze Vormen zijn, worden eenige dagen gestopt tot dat 't zap regt geronnen is, daar na worden ze ge-opent, op dat 't grove en slijmige zap daar uit lekke. 't Breedste dezer Vaten word met kley tot verscheide malen toe besmeert. Na dit eerste werk word de Zuiker om verdere zuiverheid te bekomen op nieuws gezoden en geschuimt, daar op doende een loog van ongebluste kalk met 't wit van eyeren. Dan kookt en roert men de zelve onophoudelijk tot dat de overige slijm ten eenemaal daar af geschuimt is. 't Overlopen van dit vogt word met 't inwerpen van een weinig Boter belet. De Zuiker dus gezoden word door een haire zeef gezygt, en daar na weder zo lang gezoden tot dat de loog geheel verteert is. Daar na wordze weder in de bovengemelde aarde Vormen gedaan, wordende 't breede einde met zuiverder kley bestroken, en deze droog zijnde word 'er weder andere over geplakt. En dus zypert al 't slijmagtige voorts onder door 't spits uit. Ga naar margenoot+De Water-Zuiker-Molens gaan met drie Raderen kleiner en groter. De Portugesche Molens, die door Ossen gedreven worden, hebben gene Raderen, dog zo wel deze als de andere drie dikke houte Assen, met dikke yzere platen beslagen, ook boven en onder voorzien met yzere Pinnen, draijende in dwars balken, die ook met yzer zijn beslagen, waar door ze worden omgedreven. De onderste balk word onderstut door twe andere dwars-balken. Nevens d'Assen | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
is aan beide kanten een houte Tafel, waar op men de Rieten legt, die men tusschen de Assen steekt om uitgeparst te worden. Aan de eene zijde staan twe Mooren, by deze Tafel, die 't Zuiker-Riet gedurig tusschen d'Assen stoten. Welke Rieten nu uitgeparst aan de andere zijde van eenen anderen Moor worden weggenomen, en door twe andere heen gedragen en op eene byzondere plaats by een gehoopt. Yder dag worden meer als 40. of 50. voeders uitgeparst. De eerste Ketel waar in de Zuiker-most geleid word noemen de Portugezen Caldeira de Mear descumos. Deze word daar in by een zagt vier gezoden, met een grote kopere lepel geroert en geschuimt, tot dat ze genoeg gereinigt is. Dit eerst afgeschepte schuimGa naar margenoot+ word of aan 't Vee gegeven of weg geworpen. 't Geschuimde zap laat men dan in de twede Ketel lopen, Caldeira de Mear geheten, waar in 't met een sterker gloet gekookt word, en na vereis geroert en geschuimt. Op zekere tijden laat men 'er een weinig loog in druppelen (waar van boven gewag gemaakt is) als 't eenige middel om de Zuiker te zuiveren. Dit tot hier toe nogtans maar een dun zap is. Waarom ze in de derde Ketel, Caldeira de Coan genoemt; gebragt word, en van daar door een doek gezygt. 't Schuim van de twede Ketel word in een bystaandGa naar margenoot+ Vat gedaan, en aan de Slaven gegeven, die'er de drank Garapa van maken. Uit de derde word het in de vierde, en nog zomtijds in een vijfde Ketel gegoten, en gedurig met een grote kopere lepel omgeroert, zomtijds ook met eenige druppelen koud water verkoelt. Daar na word 't Zuiker-zap weer in een ander Vat gedaan, en hier uit laat men 't door een zyg-doek in een ander vars Vat lopen. Uit dit weer in een grote Ketel genoemt Tacha de Recever, | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
uit deze in een ander Tacha de Cozir, en hier uit in de laaste Tacha de Bater geheten, wordende alzo te deeg gekookt en geroert, en dan genoemt Agra de Tachas, dat als de Zuiker zelf is, en waar uit 't beste Garapa gemaakt word. Ga naar margenoot+Als 't gedagte zuiker-zap eindelijk genoeg gekookt is, word 't in een Koel-ketel gedaan, waar in men 't een weinig koud laat worden; en als dan bekwaam om in de Vormen gegoten te worden. Onder 't koken in de kleine Ketels, giet de Keuken-Meester, die de Portugezen Maestre da Sucar noemen, eenige druppelen Olijf-Olie in 't ziedend zuiker-zap, op dat het door 't sterk vuur, dat onder de Ketels gestookt word, niet in brand rake, maar een weinig daar door verkoelt worde. En om deze oorzaak sprengt hy ook eenige druppelen loog in de grote Ketelen, als gemelt is. Maar indien hy verkeerdelijk de Oly in de grote en de loog in de kleine Ketels sprenkelde, zou 't zap niet alleen niet gereinigt worden, maar gans onbekwaam zijn om zuiker daar van te maken. Ga naar margenoot+Dit zap nu de dikte van zyroop hebbende word met een lepel in aarde Vormen gegoten, en gedurig met een houte spaan geroert op dat 't zig zette en behoorlijk bestalle, wordende de Vormen voort vol gedaan. Dus word 't koud nu tegelijk hard in de Vormen, die daar na in 't Huis of Hut der reiniging, Casa de Purgaz, gebragt, en op houte banken in ronde gaten gezet worden. Dan word 't gat onder in de Vorm ge-opent, om de zuiker voor 't laast te zuiveren, door uitdrupping van 't swart agtig zap, of den zyroop, die door byzondere gootjes in een grote Bak vergadert word. Tot bevordering van deze laaste zuivering word elke Vorm boven gedekt met een dekzel van grauwe lijm door koud water be- | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
vogtigt, zonder welk de zuiker niet wit te maken is. In eenen dag vult men dus van 20. tot 70. Vormen, na dat de Welkluy veel in getal zijn. De zuiker dus volkomen geloutert, word ze uitGa naar margenoot+ omgekeerde Vormen geschut, en als witte klompen of broden gedragen op een grote houte Tafel, daar ze in stukken geklopt, in de zon gedroogt, en dan in houte kisten gestampt word. 't Spitze end der zuiker-broden, dat eenigzins swart agtig is, word 'er eerst afgesneden eerze gebroken en gedroogt worden. De volle kisten worden met een dekzel toegespijkert: Elke brood weegt van 30. tot 42. Ponden. In yder kist gaan 20. of 30. arroben zuiker, zijnde een arrobe 32. Portugesche of 30. Hollandsche Ponden. De oven daar 't vuur, om de zuiker te koken, word in gedaan, is zeer groot, heeft gemeenlijk vier deuren; door welke 't hout daar in word geworpen. Van dit hout heeft men een grote menigte van noden, naardien dit stoken nagt en dag moet duuren zo de Molen gaat. V. Markgr. Hist. Plant. L. 1. C. 16. In Guinea wassen ook Zuiker-Rieten 7 à 8. voetenGa naar margenoot+ hoog, hebbende een zeer zoet merg, en bladeren die omtrent twe ellen lang zijn, dog smaller, maar van de zelve kleur, als die van 't Amerikaansche Riet, de bloey verspreid zig wijd uit. De wortel van dit Guineesch Riet is wat zoeter en niet zo houtagtig als 't ander, brengende zomtijds uitspruitzels voort, die daar na afgesneden en weder geplant worden. 't Zou twe Zomers van noden hebben eer het tot volkome rijpheid komt. By Alkair in Egypten en in Arabien wast ook zui-Ga naar margenoot+ker in een geringe en lage plant, en word daar binnen door de zonne hard gemaakt, als kristal. In Syrien by Tripoli vind men ook Zuiker-Rieten,Ga naar margenoot+ | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
die beneden digt aan de wortel 't kragtigste en beste zap hebbende, wordende van de Inwoners met lust geknauwt. Die eerst de lange bladeren daar af stropen, en 't bovenste en kragteloze deel van 't Riet afgesneden wegwerpen, houdende alleen 't zappige end over, dat byna een el lang is. Veeltijds dragen ze een dezer Rieten op de straat in de hand, snijden 'er gedurig stukjes af, die ze schillen en waar van ze 't binnenste eeten, dat, als een klompje welgekookte zuiker, tusschen de tanden murruw word en smelt. 't Zuiker-Riet wast hier niet van zaad of wortelen, maar van zijne eige stukken, die twe of drie gelederen lang, worden ingelegt, met doorboring van tamelijke grote gaantjes tusschen de knorven, om te eerder voort te spruiten. Als ze dan uitschieten wast uit yder lid een Riet. Ga naar margenoot+Op 't Eiland Cyprus word ook diergelijk Zuiker-Riet byna op de zelve wijze geplant, wassende tot de hoogte van een Man. De Zuiker-Candy zou volgens de mening van Barlëus van een verdorven woord der latere Grieken Καντόν, om dat ze kantig en hoekig is. Ga naar margenoot+De zuiker waar van de Oude, als Galenus, Dioscorides, Plinius en andere melden, is een geheel ander Gewas als 't West-Indisch Zuiker-Riet. Want de zuiker der Ouden was in 't Riet zelfs geronnen en hard geworden, daar de hedendaagze maar een vlietend zap is, dat uit 't Riet geparst, daar na over 't vuur zijne hardigheid eerst bekoomt. Ga naar margenoot+De zuiker der Ouden moest men met de tanden in stukken breken, gelijk 't zout, daar de onze van zelfs in de mond smelt. De andere was verfrissende en de dorst eenigzins temperende, ook dienstig voor de Ingewanden, ge-agt: Deze daar-en-tegen is van eene regt tegenstrijdige hoedanigheid. | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
In Arabien en vele Oost-Indische Eilanden vind menGa naar margenoot+ in zeker Riet een zap, waar voor de honig zelfs in zoetigheid swigt. Op Ceylon wast een zeker slag van Bomen, daarGa naar margenoot+ Hakra geheten, hebbende zeer grote bladeren, en voortbrengende de zo genaamde swarte zuiker, waarom ze ook van de Hollanders zuiker-bomen genoemt worden. Men verhaalt dat op deze Bomen zeer grote Appelen wassen, van buiten kastanje-bruin van binnen geel. De basten afgeschilt zijnde worden weggeworpen, waar na men een grore witte kern vind, die hard, van eene zonderlinge zoetigheid en zeer goed om t'eeten is. Van de zuiker der Ouden gewaagt Plinius in zijnGa naar margenoot+ Elfde B. 't 8ste H. met deze woorden: Arabien draagt ook zuiker, maar Indiën veel beter. De zuiker nu is een honig, welke zig in Riet heeft verzamelt, zo wit als gom, ligt verbrekelijk, in grote als een der grootste hazel-noten, en dient maar alleen tot artzeny. Galenus L. 7. de Simpl Med.: Sacchar of zuikerGa naar margenoot+ welke uit Indiën en 't vrugtbaar Arabien herwaarts word gevoert, wast, gelijk men zegt, in de Rieten t'zamen, en 't zelve is een zoort van honig, wel niet zo zoet als de onze, maar van gelijke kragten (te weten in de Genees konst). Waar uit Salmasius besluit, dat wijl 't zap SaccharGa naar margenoot+ of Tabaxyr zo veel zoetigheid niet heeft als de honig, 't zelve niet gehouden kan worden voor de zuiker der Ouden. Dog dit besluit is niet regtzinnig, want dat de Ouden de zuiker een slag van honig noemden moet in een breden zin en als by gelijkenis verstaan worden. Men verzekert daar-en-boven dat 't zap van 't Oost-Indisch Zuiker-Riet, nog vars zijnde, veel zoeter is, als wanneer het oud is, en na andere ge- | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
westen verzonden word; zo dat het daarom der Ouden zuiker wel kan zijn. Zie Piso Mantiss. Aromat. Ind. Cap. 10. & 11. Ga naar margenoot+'t Ander kleiner Zuiker-Riet wast zo wel in China als in Oost-Indiën, en best by Poelen en Moerassen. De bladeren zijn als 't gemeen Riet in Europa, en zeer scherp snijdende. 't Is gemeenlijk zes à zeven voeten lang, twe duimen dik en overal vol gelederen, een grote hand breed van elkander staande. Boven aan den top ziet men een gehelen bos bladeren. Inwendig is 't vol van een wit zappig merg, waar uit zoete zuiker word geparst. Ga naar margenoot+'t Amerikaansche Zuiker-Riet en byzonderlijk 't Braziliaansche, wast 7. of 8. voeten hoog, en eenen goeden duim dik. Is van eene spons-agtigen aard, en van binnen vol wit en zoet merg. De bladeren zijn 2. ellen lang. De bloezem heeft lang-agtige haren. De wortel is lieflijk (van geur) en niet zeer hout-agtig, brengende eenige uitspruitzels voort, die daar na tot nieuw Zuiker-Riet opwassen. De Portugezen hebben 't derwaarts uit de Kanarische Eilanden gebragt, wordende voor heen maar een wild Zuiker-Riet in Brazyl gevonden. Z. Piso de Fac. Simpl. L. 4. C. 1. Ga naar margenoot+'t Oost-Indische Sacar of Tabaxir Gewas is op verre na zo goed niet als 't Braziliaansche Riet, 't welk de Brazilianen Viba noemen. Hoe groter de gelederen vallen hoe rijker de oogst is; en hoe korter men die vind, hoe minder voordeel ze geven. 't Riet tiert best en weelderigst op lage en vette Landen, die zo van de overvloeijende Rivieren, als van de Regen mildelijk bevogtigt worden, en daar door bevrijd zijn van de Mieren en ander schadelijk ongediert: gelijk breder gezegt is. Van de Planting en verdere behandeling van 't Zuiker-Riet, zie Piso. | |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
Om nu nog iets te melden van't gestel der Wo-Ga naar margenoot+ninge van een Planter; de zelve vertoont zig in 't aanzien als een rijke Huismans gestel, of een vermakelijke Heeren Hof-Stede: Voor de Huizinge van de Plantagies heeft men gemeenlijk een Wandeling, beplant met Oranje en Cinaas-Appel-Bomen, te weten, van beide zoorten zuur en zoete; beneffens de weelderige dragende Lemmetjes, of om wel te verstaan kleine zuure Limoenen, met meerder Keuken en lekkere tandige Vrugten: Hoe wel in voordele om te vergenoegen, alle andere heerlijke Woninge en Hof-Steden te boven gaat, ten meenigste na de zittuatie van't Landschap, zijnde de zelve in korte Jaren reeds aangegroeit ten getalle van twe hondert, alle dwars leggende met de Huizen voor de Rivier. De meeste voortegenswoordig voorzien van goede Woon-Huizen, alle van hout gemaakt, daar van eenige met Zingels van hout, in forma van Leijen, en andere met grote Bladeren, die men Tas noemt, gedekt, welkers boven endige stallen gevlogten en over een Lat gestrengeld, geeft een zeer net en zierlijk Dak van binnen; maar nieuws opgelegt zijnde, van buiten een wild en vreemd gezigt, zo lang als dit raassende wild blad niet beregent is, als dan plat op malkanderen in een egaliteit perssende, gelijk een gelegt Riet-dak. Binnen in de Huizinge zijn gemeenlijk 2. 3. à 4.Ga naar margenoot+ Kamers, op het meeste, alle gelijk Vloers, onder een verdiepinge, zonder middel-schot of Boven-kamers, nog Zoldering, maar van de grond tot het Dak de hoogte; eenige zeer fraai, zonder ontzien van kosten van Cederen en Wanen-hout gemaakt, met welke hout het Huis berookt, verdrijft de schadelijk Adder-Dieren en Huis-Slangen. Naast aan de Woninge, ter eener zijde, ziet menGa naar margenoot+ | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
gemeenlijk de Zuiker-Molen, in maakzel als een Ros-Molen, maar met drie Raders en Stenders; voorts aan't Molen-werk vind men 't Zuiker, Kook-Huis, Koel-bakken en Vaten, met het toebehorende Gereedschap. Ga naar margenoot+De Swarte Slaven of Negers hare Huisjes en Woninge zijn van gespleten hout, in forma als Latten of dunne Pallizaden geklooft, op de dikte van een Spar, in plaats van Planken omheimt, en alles met voorgaande gemelde Tas-bladeren gedekt; staande gemeenlijk met een halve Maan aan de zijde van de Planters Woon-Huis, of daar agter, groot zijnde 20. 30. à 40. voeten in 't vierkant, makende gemeenlijk t'zamen het viguur van een klein Dorpje: In elk Huisje zijn zomtijds zes tot agt apparte Cellekens of Kamertjes, hebbende daar in twe à drie Huisgezinnen wonen; zy gebruiken zeer weinig en byna geen Hang-matten, om in plaats van Bedden daar in te slapen; gelijk de Indianen alleene maar hebben tot hare Rust-plaats een harde Cederen Plank voor haar naakte Lighaam, leggende by wijlen met hare kool swarte rugge op een zagte Mey-Bloem of zoekt een Morinne. Agter het voorsz. Woon-Huis, neffens het andere Werk, ziet men het vrugt-dragende beplante Land met Zuiker-Riet, en des zelfs uitgestrektheid van een ruim Land gezigt en eenzame Wildernissen, dat de zorgvuldige Meesters op goede gewassen doet hopen, als de tijd des oogst zal gekomen zijn om de zegen in hare Schuure te doen stremmen, en van zijn eerste eigen zelfs hoedanigheden te veranderen Ga naar margenoot+Zo als mijn ooge speeld op de zittuatie van 't Land in zig zelfs en de Plantagien, kan men genoegzaam zien, de grote zugt die de Edele Heer van Sommelsdijk, in een goede meninge voor de welstant en ook | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
tot een volkomen vermaak voor de Colonie heeft gehad, om het spoedig te brengen in een welgeschikte order, ten voordele van hem zelfs en de nieuws in komende Ingezetene; zo dat mogelijk die dienst hem tot zijn vroeg eindige dood gebragt heeft, dan hy alle tekens heeft gegeven van deze Plaats, tot genoeg voldoenende Ordonnantie, te zullen aanleggen, gelijk de beginzelen daar nu nog voor hem van getuigen. De Eigenaars der Plantagien, alle aan de RivierenGa naar margenoot+ en Kreeken aangeleid, kunnen rijkelijk van de zelve bestaan, voornamentlijk als in staat zijn om gemelde Planterien met kragt van middelen genoegzaam voort te zetten. Want 't Land dat aan de Planters, zonder iets daar voor te betalen, word uitgedeelt, geeft niet alleen de Hooft-zomme tot des zelfs beplanting wederom, maar brengt boven dien in korte Jaren zeer aanmerkelijke schatten tot overwinst op, waar van men genoeg levendige voorbeelden heeft, aan Luiden die zelve niet veel gehad hebben, en alles voornamentlijk hebben moeten aanleggen en beginnen, met het behulpzaam Credijt dat de Edele Maatschappy de nieuwe Planters verleent; hoe ze in weinige Jaren uit de opgeleide schuld geraakt zijn, en een vrije rijke staat bezitten. 't Geen genoegzaam bekent is aan die gene, die deze Colonie bevaren: Maar die zelfs geheel zonder vermogen, met kleinen Credijt van byzondere Koopluiden en met maar weinige Penningen een Plantagie willen aanleggen, hebben lange Jaren werk om de zelve in staat te brengen. De Kooplieden willen hare gelderen met geen voordeliger vertrouwen opschieten, op dat ze haar eigen in Holland te beter kunnen bewaren, wordende daar door zodanig een Planter t'elkens de zenuwe zijner magt benomen, missende het gene waar | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
door hy te eerder zig zoude konnen bevorderen tot een goede staat, waar door die Meesters byna nooit konnen uit de schulden geraken, en door toevallige ongelukken van verloop en versterfte van Negers of Arbeidende Slaven, ter oorzaak dikmaals door kwade Regeringe der Meesters of hare Directeurs zodanige schade en ruwijne opleggen; bezonder als de voorzorge tot de Kost-grond voor de Negers niet word genomen, als hier na verder zal blijken. Ga naar margenoot+Een Plantagie aan te leggen word, by exempel, aldus gerekent
Zo kan op die maniere een Zuiker-Plantagie aangelegt worden, daar van de Meester in de tijd van 18. à 20. Maanden zijn uitgeschoten Gelde wederom voor zig vind, dan na de menigte der Negers vind men ook de kwanteteit van de beplante grond Nu werden deze Plantagien in een kleine beginzel ondernomen, als met 6. 8. of 10. Slaven, dat veel tijd weg neemt eer men 't in die staat kan hebben, gevolglijk eer de Revenuen in komen. Deze werden gemeenlijk Kost-Plantagien genoemt, en bestaan door | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
het Planten van Tyer, Jammers en Petattes, die ze aan de Zuiker-Planters, wanneer haar iets ontbreekt, of te Paramaribo verkopen, zijnde meest Kost voor hare Slaven. De Bewoonders van de Plantagien zijn EuropianenGa naar margenoot+ uit verscheide Natien bestaande; de Eigenaar, als die op een Plantagie woond, word een Planter genoemt, maar als deze geen zin daar meer toe heeft om op de zelve te wonen, zo gaat hy in Paramaribo of in 't Vaderland zijn verblijf nemen, en stelt een Opzigter over 't zelve, die het Plantagie leven wel verstaat, welke men Directeur noemt, op deze moet hy alles laten staan: Maar die wat gemakkelijk vallen nemen wel een Directeur by haar; de mindere bedienden zijn een Boek-houder, een Wond-heler en een blanke met een swarte Neger Officier; maar deze ordre werd altijd niet gehouden, zomtijds hebben ze maar een Boek-houder, en een blanke en swarte Neger Officier, ook wel dat de Directeur met een Boek-houder is, en tot zijn gezelschap een blanke heeft, de blanke Neger Officier is zomtijds ook wel Boek-houder. Dit zijn nu de Huis-bedienden na dat de Plantagien groot of klein is, of na dat de Eigenaar het verstaat; daar zijn'er op zommige Plantagien mede een blanke Molen-maker en Huis-Timmerman, dog het werd beide van een verrigt; nog is'er een blanke Kuiper of swarte die't geleert heeft, tot het voltallig maken der bedienden. Het bewint van de Boek houder is, dat hy al hetGa naar margenoot+ gene op en af gaat van de Plantagie aantekent, Brieven te schrijven, en als'er Zuiker gestookt werd zijn nagt-wake op zijn beurt waarneemt, om toe te zien dat de Slaven wel werken; zijn Jaar-geld is twe of derde half hondert Guldens, Zurinaams geld. De Wond-heler moet al de blanke en swarte, dieGa naar margenoot+ | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
op de Plantagie zijn, genezen, zo hy een schikkelijke Meester heeft, als dan kan hy wel buiten kansjes maken, om de gebrekkelijke op de naast gelegene Plantagien te genezen, mits dat hy ook de nagtwake op zijn beurt waarneemt; zijn Jaar geld is hondert vijftig of twe hondert Guldens Zurinaams. Ga naar margenoot+Een blanke Neger Officier moet dagelijks twemaal na 't Veld gaan, om te zien wat de Slaven aangevangen en uitgeregt hebben, om'er zijn Meester kontschap van te geven, dit verrigt hy 's morgens en 's avonds, dewijl het over dag te heet is, hy neemt de nagt-wake mede waar; 't Jaar-geld van deze is tagtig, negentig of hondert Guldens Zurinaams. Ga naar margenoot+De Molen-maker krijgt 's Jaarlijks derde half of drie hondert Guldens, en moet bywijlen voor zijn Meester, als hy niet te doen heeft, op andere Plantagien gaan werken: Daar zijn'er wel die 's Maands 30. à 40. Guldens krijgen voor een Jaar à drie, dog dan is'er wat veel te doen, en moeten zomtijds een nieuwe Molen of Huis maken. Ga naar margenoot+Twe hondert Guldens 's Jaars krijgt een Kuiper, als'er geen Swarte is. Ga naar margenoot+De swarte Neger Officier moet de gehele dag in 't Veld zijn, en ziet nauwkeurig toe of het Volk al werkt, 's avonds doet hy van alles kontschap aan zijn Meester, legt 'et mede met hem over wat 's anderendaags dient verrigt te zijn; zo de Slaven het verkorven hebben, straft hy ze in 't bywezen van zijn Meester, en na dat ze gestraft zijn, moeten ze de zelve bedanken. De Planter of Directeur die over de gehele Plantagie Meester is, moet op alles nauw agt geven, de Slaven niet al te wreed, ook niet al te zagt behandelen, want als ze te wreed behandelt worden zo lopen ze uit mismoedigheid weg, en als ze te zagt be- | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
handelt worden dan lopen ze uit baldadigheid weg, daarom diende men eerst yder Slaaf zijn aard wel ter degen te leren kennen. Een Directeur zijn Jaar-Ga naar margenoot+geld is zeven, agt, negen, tien, toe vijftien hondert Guldens. Op de Plantagien werd een goede Tafel gehouden, zo dat de Menschen hier gemakkelijk konnen leven, zomtijds haar Naburen eens aan te spreken, brengende haar tijd zo al Gastererende door, wanneer ze redelijk gezond zijn. Deze vermaaklijke Plantagien verstrooid, aan de Rivieren leggende, en wel afgezondert van de onbendige Wereld, voor die genugte neemt om zig te voeden met de natuurlijke dingen in veel veranderinge te beschouwen, als of hy herschept in een andere Wereld geworpen was, voed zijne ziele in dit zo grote genoegen, als hy met die bedaartheid gaat nederzitten, dat andere Wereld-delen zo veel bezondere eigenschappen beswangeren, daar door zy mede deelzaam worden by andere Volkeren. Dog iemant van een gezelschap levende aard zijnde, om by vele Menschen om te gaan, door een slaafze gewoonte daar hy zig zelven aan overgegeven heeft, en voor die Vrind ziek zijn, hangende aan Nigt en Neefjes, de zulke komt het in 't eerste vreemd te voren, hem toe schijnende wel een Heremitagie of Kluizenaars Woning, zijnde van rondom met grote Bosschagien en Wildernissen omzingeld en ingesloten, vindende geen ander gezelschap, dagelijks in ommegang, als daar hy door wet der Kerk aan gehuwelijkt is, en de verdere aankleve van dien; blijvende by de zelve vreze, begeerte en droefheid als de blijdschap verbannen zijnde. Daar die Mensch, ziende na den Hemel, haren Oorsprong te rugge, hem een vereisste genoegdoeninge kan geven om zig te leren ken- | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
nen, in verlochinge zijn zelfs, als maar zijnde eene Pellegrim dezer Wereld; zijnde geduld de regte zuilen van alle ongevallen en beswaarnissen, schuilende dog hier de koele Dalen van Hermus, bedekkende het hoofd met een breede schaduwe van Takken. De dagelijkze ommegang der Christenen, en wel bezonder die der Vrouwen, blijkt hier vry wat gemakkelijk te zijn, zullende het byna tegens de pligt, en eere der zorgvuldige Huis-houwster Marta hare bezigheden, rekenen, hare handen ergens aan te slaan om iets zelfs te doen, haar in deze wonderbaarlijk schikkende, na een overvloedig gemak en ontzaggelijke bevelen, dat haar met dit luy en lekkere Land als aan geërft word, schreuwende om hare gedienstige Huis-Slaven, die dan de name voeren van Coffy, Theé, Chocolade, en vele andere snaakze opgeraapte namen, al eer zy, na de yver zugtige Europiaansche wijze, haar met een dit of datje zullen bezighouden; zo dat ik tot een glorije van dit ziel verheugend geslagte genootzaakt ben te zeggen, dat een Planters en ingevolge een Directeurs Vrouw, het in alle dingen veel beter heeft (als over een komende met hare eigen zelfs hoogmoedige gedagten, daar deze liefkozende harten dog mede bedwelmt zijn) als eenige voorname Vrouwen in andere Plaatzen: Dog moet ik, overtuigt zijnde, tot haar ontschuld hier by doen, dat het schijnt zig toe te dragen een schande te zijn, ten opzigt der Slaven, als een Christens. Vrouw hier eenig werk doet, na welkers voordelig gemak de zelve haar ook wel schikken konnen, voedende hier door de ellendige begeerte om luy te leven; en 't schijnt dat de Slaven zelfs voor de arbeidzame Christenen zo geen agtinge hebben, door dien de waardigheid van haar pligt tot de blanke zig zeer verre strekt, zo dat men ter eere van de | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
Europiaansche zeggen kan het een Aards Paradijs voor de zelve zou zijn, wijl men die al te maal van een goede gestalte vind, in een wellustig levendig humeur, om dat die niet veel de hitte des Lugts, nogte de overvloed van sterke Drank zig onderwerpen, haar doorgaans vernoegende met een Kopje voetzame Chocolade, Coffy en de Theé, neffens eenige kleine ververssinge van goede en nutbare aangename Vrugten; zijnde dit Klimaat des Lands dienstbaar aan deze zin-spelende dwingelandige pijn Wigjes, als daar in gekoestert wordende, tot een welgevallig teder vergenoegen des natuurs en menschelijke leven. Onder alle Plantagien is wel die de voornaamste vanGa naar margenoot+ de Zuster der Edele Heer van Sommelsdijk, zijnde de hoogste aan de Rivier Zuriname opwaarts gelegen: Zy heeft voor dezen de Woon-plaats geweest van zekere Labbadisten, die uit Holland, Friesland en andere Plaatzen daar na toe getrokken zijn, met oogmerk om hier een beter leven te leiden tot bevorderinge der Zaligheid, en leefden met malkanderen in gemeenschap der Goederen. Maar alzo in zulke gevallen de zinlijkheden der Menschen met malkanderen niet over-een-komen, zo heeft dit ook geen stand gehouden, en is deze verzameling met onderlinge goedvindinge wederom gescheiden, zommige zijn na het Vaderland getrokken, andere hier en daar in 't Land gebleven. |
|