Klein
Alles wat, in stoffelijke zin, ‘groot’ is, heeft de neiging ons terneer te drukken, ons te overweldigen en ons sprakeloos te maken.
‘Groot’, in materiële zin, heeft al gauw iets dat ons overbluft. In een wereldstad of in een groot landschap voelen we ons klein worden: we raken van de kaart. We kunnen ons immers niet vereenzelvigen met datgene wat de menselijke maat te boven gaat. Wie voelt zich niet overbodig tegenover een berglandschap of tegenover de sterrenhemel!
Maar nimmer voelt de mens zich ‘teveel’ als hij leeft in kleine verbanden, in een vertrouwde gemeenschap, temidden van bekenden.
De kleine mens raakt gemakkelijk van zijn stuk als hij niet terug kan vallen op het kleine, veilige, overzichtelijke. Datgene wat ‘overzichtelijk’, wat ‘klein’ is, wordt door hem in zijn omvang gekend. Het verliest daardoor veel van zijn onbekende, angstaanjagende kanten.
Konkreet gesproken: waar de kleine kruidenier nog is en de kleine ambachtsman, schijnt het leven iets van zijn vroegere rustige geborgenheid bewaard te hebben. De mensen hebben er minder haast. Ze zijn er als het ware ‘thuis’. Wie kent de verkoper in het warenhuis? Ook al draagt hij zijn naam fier op zijn borst, in feite is hij een naamloze. De kleine winkelier kent zijn klanten persoonlijk en zijn klanten kennen hem. Dat weegt op, denk ik, tegen de voordelen van het warenhuis zoals een grote parkeerruimte.
‘Klein’ betekent ook vaak: ruimte geven aan de ander en niet alle ruimte voor jezelf opeisen.
En staat ‘klein’ ook niet vaak voor ‘zuinig’? Bijvoorbeeld kleine auto's. Ze zijn me sympatiek omdat ze niet veel ruimte opeisen en omdat ze zuinig zijn. Ze zijn me sympathiek