‘Landschap met drie hutten’
Het pad bestaat niet meer, de boom is omgehakt, de armelijke huizen zijn nergens meer te vinden. Je zou er zelfs in je slaap niet meer kunnen belanden. Voor eeuwig weggezonken in het verleden, deze stille plek aan de rand van de wereld. Zoals de mensen die er gewoond hebben, de wandelaars die er gewandeld hebben. Verdwenen in het stof, achterovergevallen in de leegte. In geen ogen spiegelen zich meer deze boom, dit zandige pad, deze hutten. En was er geen Rembrandt geweest die zich over deze plek heengebogen had, er zou nooit sprake geweest zijn van dit ‘Landschap met drie hutten’. Rembrandt heeft het stof van dit pad voor onze ogen doen trillen zodat we na eeuwen nog een waas voor onze ogen krijgen.
Hij heeft het zand van deze landweg verzichtbaard zodat we er met trage voeten overheen lopen. Hij heeft de hutten met zijn aandacht overtogen zodat we de adem horen van de mensen die er wonen.
Er is leven in deze ets. We horen geluiden, we zien de lucht. Achter de hutten moeten runderen grazen. De vogels moeten rond het huis vliegen. De geheimste aandoeningen van het licht komen bloot. We kijken naar een openbaring van landschap. Er waait ons een tederheid tegemoet die vol menselijke warmte is. Wanneer zijn we verdreven uit deze vrede. Hoe is alles anders geworden!
Rust! Dromeloze stilte! Verkozen onschuld! Raadselachtige aandoeningen! De ziel had toen nog een verblijf. Sindsdien dwaalt ze verdwaasd rond en vindt geen huis. Ze dwaalt rond boven snelwegen, tussen huizenblokken, rond fabrieksschoorstenen, ze keert en wendt haar steven, maar nergens is er iemand die haar ontvangt. Zijn de oorden van de wereld leeg geworden en koud als de noordenwind?