Menno ter Braak in het licht van Friedrich Nietzsche
(1963)–Roger Henrard– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Aan mijn moeder | |
[pagina 5]
| |
Woord voorafToen twee sympathiserende lezers, M.B. Teipe en J. van der Woude, het in 1936 erop waagden Menno ter Braak tegen de onbillijke aanvallen van verkeerd ingelichte recensenten te verdedigen, drukte Ter Braak, behalve zijn dank voor de welwillende bedoeling, zijn bezwaar uit tegen een poging om hem aan zijn geschreven woorden, zijn verleden te binden, d.i. hem levend te ‘historiseren’; hij geeft hun de raad met dergelijke geschriften te wachten ‘tot de beoordeelde biologisch of vitaal overleden is’, d.i. hij en zijn werk een stuk geschiedenis geworden zijnGa naar voetnoot1). Sinds 1940 nu behoort Ter Braak tot het verleden. De paradox is echter, dat zijn land nooit zo intens met hem heeft meegeleefd, als na zijn dood. De afrekening over 1937 van zijn uitgever bedroeg ...zes guldenGa naar voetnoot2). Dit belachelijk lage verkoopcijfer wijst op de geringe aandacht die het publiek hem voor de jongste oorlog schonk. In de ogen van de massa gold hij immers als een cynisch afbreker, een arrogant intellectueel, of een onpraktisch nar. In de literaire en intellectuele kringen verwekte hij door zijn niets of niemand ontziende stellingen ergernis, zodat de meesten hierachter de positieve waarden niet wisten te ontdekken. De levende Ter Braak werd doorgaans afgewezen. Pas na de oorlog, tijdens welke de Nederlandse bevolking de door Ter Braak ontmaskerde gruwelijkheden van het nazisme aan den lijve had ervaren, werden de verdiensten van de zgn. afbreker erkend en zijn bijdrage tot de verdediging der vrije Europese cultuur op prijs gesteld. Voornamelijk de studerende jeugd was met de vroegtijdige bestrijder en het vroegtijdige slachtoffer van het nazisme ingenomen; in de alsdan heersende Sartriaanse sfeer stond zij zijn nihilistische thesen niet zelden met een hartstocht voor, die afstak bij Ter Braaks bezadigd denken; dit was dan ook de reden, waarom de lectuur van zijn essays menig belovend student in het nihilistische vacuüm stortte: sommige jongeren vatten toen zijn anti-academische uitvallen naar de letter op en gaven zelfs alle wetenschappelijke studie op, die Ter Braak toch tot een goed eind had weten te brengen; zij lieten zich meeslepen door zijn overbeklemtoonde negatieve opvattingen, en konden daarom geen inzicht krijgen in zijn onderbeklemtoonde positiviteit. Het is m.i. ook niet te verwonderen, dat het dwepen der naoorlogse universitaire jeugd met Ter Braak geen gestalte kreeg in een voldoende wetenschappelijke belangstelling voor zijn persoonlijkheid en zijn problematiek. Dat ook het ruimere publiek hem wilde ontdekken, of herontdekken, blijkt uit het feit dat zijn belangrijkste boeken na de oorlog herdrukt werden, o.a. De nieuwe Elite (1945) en Van oude en nieuwe Christenen (1946). Anderzijds | |
[pagina 6]
| |
werkte Mevr. A. ter Braak-Faber, zijn weduwe, aan de uitgave van het Verzameld Werk, dat tussen 1949 en 1951 het licht zag. Dit was stellig geen onbeduidende taak: Ter Braak had honderden en nog eens honderden recensies, toneelkritieken en opstellen in tijdschriften, dag- en weekbladen gepubliceerd; uit deze omvangrijke literatuur moest een keuze worden gedaan, de overgehouden teksten moesten geannoteerd en gerangschikt worden; dat ze, in hun geheel, niet minder dan vier delen beslaan, wijst op het reuzenwerk dat de redactieleden, vnl. Mevr. A. ter Braak, op zich namen, toen zij besloten de belangstellenden een zo volledig mogelijk materiaal te bieden. Deze wijze van literatuurbeoefening werd trouwens vereerd met de Constantijn Huygens-prijs, die in oktober 1955 aan Mevr. Ter Braak werd uitgereikt; ‘het bestuur van de Jan Campert-Stichting is ervan doordrongen’, meende bij deze gelegenheid A. Mout, de voorzitter, dat ‘het verzamelen, schiften, annoteren en persklaar maken van het Verzameld Werk, behalve een ernstige en liefderijke toewijding, ook deskundigheid, verantwoordelijkheidsgevoel en een langdurige en ingespannen arbeid vergt’Ga naar voetnoot3). In 1950 had in De Bijenkorf te Rotterdam een tentoonstelling plaats die aan Ter Braaks werk gewijd werd; naar aanleiding hiervan hield A. van der Veen een lezing, waarvoor een ‘aandachtig en groot gehoor was samengekomen’, merkt 's-Gravesande hierbij op in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 13 mei 1950. In hetzelfde jaar werd de tachtigjarige Thomas Mann, die zelf een belangrijk deel van zijn leven aan de strijd tegen het nazisme had besteed, door Koningin Juliana tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau benoemd. De redacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant die over de plechtigheid verslag uitbrengt, kan niet nalaten aan de Duitse verdediger van de democratie de herinnering aan zijn Nederlandse geestverwante te verbinden: ‘Hoevelen onder de Nederlandse letterlievenden betreurden het dat M. ter Braak, de vriend van Th. Mann en kenner van diens werk, wiens naam in de redevoeringen zo vaak was genoemd, die avond niet heeft kunnen beleven’Ga naar voetnoot4). Onlangs nog kwam Ter Braaks naam herhaaldelijk voor in de talrijke opstellen die, bij gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, aan de Nijmegense hoogleraar W. Asselbergs gewijd werden, vooral bekend als Anton van Duinkerken, die, evenals Ter Braak, zijn polemisch talent in de journalistiek aan de dag had gelegd, en vaak met hem in een vinnige pennestrijd werd gewikkeld. In een interview met Bibeb, een medewerker van het weekblad Vrij Nederland, brengt Van Duinkerken opnieuw hulde aan de moed van zijn overleden tijdgenoot en ideologische tegenstanderGa naar voetnoot5). In de literaire kringen wordt Ter Braaks naam thans hoe langer hoe vaker | |
[pagina 7]
| |
geciteerd; er wordt belang gehecht aan zijn beoordelingen; in ideologisch opzicht hebben zijn non-conformisme en individualisme bijval geoogst, zodat H.J.A. Hofland thans van een ‘Ter Braak-sekte’ kan gewagenGa naar voetnoot6). De vraag is echter welke Ter Braak nu zozeer wordt gewaardeerd: de existentiële Ter Braak die zijn weg zoekt, of de verkondiger van de ‘nieuwe elite’; m.a.w. gaat de belangstelling naar de levende Ter Braak, die denken en schrijven als wapenen in de strijd om het bestaan beschouwde, of naar de ‘gemummiseerde’ Ter Braak om zijn woord over te nemen, d.i. de Terbrakiaanse sleutelwoorden, formules en recepten? Het feit dat tot nu toe in Nederland en Vlaanderen slechts één wetenschappelijk verantwoorde studie aan Ter Braak gewijd werdGa naar voetnoot7), schijnt Hoflands mening te bekrachtigen, volgens welke Ter Braak door zijn bewonderaars ‘bewaard blijft als een onbesproken figuur, onbeschrijfelijk, brenger van het woord, geen vlees en bloed met de daaraan verbonden mankementen, maar louter heilige geest, “boven alle banale laagheden verheven”’Ga naar voetnoot8).
Deze studie nu, die grotendeels uit mijn Luikse doctorale dissertatie (1957) is gegroeid, heeft geen andere bedoeling dan in dit gebrek te voorzien, en zo mogelijk, Ter Braaks complexe persoonlijkheid te doorgronden. Gehoor gevend aan zijn wens om niet bij de geschreven bronnen te blijven stilstaan, heb ik ook achter de teksten naar de menselijke gronden pogen te peilen; de lezer zal bijgevolg, in deze studie, geen blote tekstkritische uiteenzetting vinden, doch ook de verwerking van sommige biografische gegevens. Ik heb geen apart hoofdstuk aan Ter Braaks leven gewijd, evenmin zijn levensbeschouwelijke inzichten als een gesloten systeem beschouwd; beide heb ik als gelijkwaardig materiaal gebruikt en, omdat ze elkaar aanvullen, niet afzonderlijk, buiten hun werkelijke, menselijke sfeer willen behandelen. Trouwens, deze studie loopt uit op de verhouding tussen de mens Ter Braak en het Terbrakiaanse denken. Het spreekt vanzelf dat, in dit verband, Ter Braaks dood niet kon verzwegen worden, zelfs een zeker licht moest werpen op mijn onderwerp. Hoewel, sinds W.F. Hermans de context van Ter Braaks verscheiden op onverwachte wijze onthuld heeftGa naar voetnoot9), de verwijzing hiernaar niets bijzonders meer heeft, wil ik er toch de nadruk op leggen dat mijn uitvoerige beschouwingen over zijn heengaan niet het minst voortspruiten uit louter belangstelling voor het ‘fait divers’, doch slechts tot doel hebben de graad van bruikbaarheid van Ter Braaks theoretische | |
[pagina 8]
| |
formuleringen aan de eigen levensomstandigheden te toetsen, en aldus de hele geestelijke gesteldheid van de schrijver als zodanig bloot te leggen. Ik ben er mij van bewust, dat de verscheidenheid van het beschikbare studiemateriaal, alsook de afwezigheid bij mij van een veelzijdige specialisatie, mijn taak hebben bemoeilijkt. Ik verzoek de lezer zich de afstand in te denken tussen de eenvoud van het nagestreefde doel, - de kennis van een geestelijke gesteldheid, - en de veelvuldige uitingsvormen hiervan; concreter: Ter Braak openbaart zich als epistolierGa naar voetnoot10), toneel- en romanschrijver, historicus, pedagoog en cultuurfilosoof, politicus, moralist en estheticus. Alleen een grondig onderzoek van al deze levensverschijnselen kan met enige zekerheid tot de kern van Ter Braaks scheppende persoonlijkheid voeren. Dit brengt mee, dat deze studie, die vooral rekening houdt met Ter Braaks cultuurfilosofische inzichten, geen aanspraak maakt op volledigheid, en bijgevolg vatbaar is voor correcties en aanvullingen.
Het blijkt dus wel dat Ter Braak, als schrijver en als denker, een goudmijn is, waaraan meer dan een discipline haar aandeel kan hebben. Ik zou nog de aandacht willen vestigen op een specialiteit, waarvoor Ter Braaks werk bijzondere perspectieven opent, nl. de vergelijkende cultuurgeschiedenis. Als gevolg van zijn verblijf en zijn studies in Duitsland werd Ter Braak gevoed door de Duitse metafysische wijsbegeerte. Later kwam hij, dank zij Edgar du Perron, in aanraking met de Franse cultuur, waarvan voor hem een sterke bekoring uitging; ik denk in de eerste plaats aan J. Benda, A. Gide, A. Malraux en de 18de-eeuwse moralisten; belangwekkend zou eveneens een studie zijn over zijn verhouding tot Engelse schrijvers, als o.m. A. Huxley, D.H. Lawrence en G.B. Shaw. Wat mij betreft, ik ben nochtans de mening toegedaan, dat vooral één figuur de gedachtenwereld van Ter Braak heeft beheerst, nl. Friedrich Nietzsche. Ter Braak mag hem volgen of mijden, steeds is Nietzsche voor hem een leerschool, zij het een lichtpunt, die hem of de te volgen weg aanduidt, of op de te mijden moeilijkheden wijst; derhalve is het m.i. onmogelijk Nietzsche buiten Ter Braaks gedachtenwereld te sluiten; daarom de titel van deze studie: Menno ter Braak in het Licht van Friedrich Nietzsche. Mijn belangstelling gaat natuurlijk vooral naar Ter Braak, die in het eerste en laatste hoofdstuk de ereplaats heeft. Daar Nietzsche intussen voor hem een bron is geweest, heb ik dan ook zijn ontwikkeling parallel doen lopen met Nietzsches eigen evolutie; deze methode werd vooral toegepast in het derde, vierde en vijfde hoofdstuk, waarin Ter Braaks stellingen telkens met Nietzsches standpunten worden geconfronteerd. Slechts in het tweede | |
[pagina 9]
| |
hoofdstuk worden beider opvattingen samen behandeld, aangezien zij in dit ontwikkelingsstadium meestal overeenstemmen. Men lette erop: het gaat niet om een tweevoudige studie, een betreffende Nietzsche, en een betreffende Ter Braak; al speelt Nietzsche een grote rol, hij is er slechts omwille van de belichting van Ter Braaks ideeënwereld.
Om mijn werk te kunnen schrijven, heb ik ruimschoots beroep mogen doen op de deskundigheid van Belgische en Nederlandse hoogleraren; de bereidwillige hulp van Ter Braaks kennissen, vrienden en verwanten, die mij inzicht verleenden in hun documenten, en voor mij persoonlijke herinneringen ophaalden; de dienstvaardigheid van het personeel van bibliotheken en archieven. Mijn erkentelijkheid gaat in de eerste plaats naar mijn Luikse leermeesters, Prof. A.L. Corin en Prof. Fr. Closset, wie ik mijn wetenschappelijke opleiding te danken heb, en die mij onvermoeid met woord en daad hebben bijgestaan. Aan mijn verblijf te Amsterdam is mijn ontroerde herinnering verbonden aan wijlen Prof. H.J. Pos en Prof. J. Romein, die mij toelichtingen gaven betreffende de wijsgerige en psychologische achtergrond van Ter Braaks denken, ook de omstandigheden waarin hij aan hun gemeenschappelijke actie tegen het nazisme deelnam. Aan Prof. W. Asselbergs, een der beste kenners van Ter Braaks werken, ben ik, behalve zijn geestdriftige aanmoediging, vele belangwekkende aanwijzingen verschuldigd omtrent Ter Braaks persoonlijkheid en geschriften. Prof. J.W.G. ter Braak, Menno ter Braaks broer, was voor mij steeds een nauwkeurig informator. Ik blijf er hem o.m. dankbaar voor, dat hij mij toestemming verleende om gebruik te maken van zijn ‘Biografische Aantekeningen’, die hij met het oog op publikatie een paar jaar geleden had opgesteld, doch bij nadere overweging terzijde heeft gelegd. Van het grootste belang bleek nog voor mij de onuitgegeven briefwisseling tussen M. ter Braak en J. Greshoff te zijn. Hiertoe kon ik toegang krijgen dank zij de toestemming van de heer J. Greshoff, met wie ik te Brussel, door bemiddeling van Prof. Fr. Closset, een onderhoud mocht hebben. Beiden wezen hiervoor gedankt. Mijn geheugen zou zeker tekort schieten, indien ik mij allen moest herinneren, die mij in een of ander opzicht behulpzaam zijn geweest. Mogen zij allen, van Prof. Ph. Devaux tot de sympathieke notarisklerk uit Eibergen, achter deze gemeenschappelijke dank, van mijn erkentelijkheid overtuigd zijn. Deze studie zou nooit tot een uitgave zijn gekomen, als ik niet de morele en materiële steun van Prof. M. Rutten had mogen genieten. Hij volgde de wording van het werk met een genegen belangstelling, en bewees mij met zijn op- en aanmerkingen een op prijs gestelde dienst. Hij spoorde mij aan deze studie uit te geven, en hield ten slotte toezicht op de correctie van de proeven. Voor al wat | |
[pagina 10]
| |
ik hem sinds jaren verschuldigd ben, wil ik hem hier van harte dank zeggen. Mijn erkentelijkheid gaat eindelijk tot de Commissie voor Publikaties van de Universitaire Stichting van België en de Universitaire Stichting zelf, die de beslissing namen een deel van de uitgavekosten van dit werk op zich te nemen, en aldus tot het tot stand komen van dit boek hebben bijgedragen.
Luik mei 1963 |
|