Nagelatene gedigten en gezangen van juffrouwe Maria van Hengel, bestaande in geestelyke meditatien, tot opwekkinge van het geloof
(1737)–Maria van Hengel– AuteursrechtvrijHet Bloed Jesu Christi, des Zoons Gods reinigt ons van alle zonden.
Wat leid 'er in die bron,
Die eens geloovig kon,
Daar in zien, 'k weet hy von
Daar 's levens schat;
Maar voor die diepte schrikt;
Door 't ongeloof, verstrikt,
Myn ziel, en 't heil bemikt,
| |
[pagina 105]
| |
Word nooit gevat,
Of hier om niet te koop,
Is Liefd, Geloof, en Hoop,
Staag deynst gy in uw loop,
Of Jesus Bloed,
het hardste hert verzagt,
Om dat gy 't heil veragt,
Gy meend dat dit geen kragt
Op u en doed.
Wat houd u aan draalen?
Hier moet g' doch haalen,
Of zoek je te dwaalen?
Neen keer, begeer al wat gy maar denkt,
Nooit peinst, nog eist gy, al dat hy schenkt.
Hy opend wie daar klopt,
Die bron is nooit gestopt,
Hoe gy 'er 't hert in dopt.
| |
[pagina 106]
| |
Hy maakt het reyn,
Van onopregtigheid.
Ja! die 's opregt beschreit,
Van 't ongeloof, Hy zeid,
Brengt al tot myn.
Hy kipt geen qualen uit,
Daar hy die bron voor sluit,
Word onrust daar gestuit?
Ja; is 't uw Bee?
Die Hertenkenner ziet
Dit kwaad, al zegt gy 't niet,
Maar hoe het u verdriet,
Dat ziet hy mee!
Och kon ik hem smeeken:
Gy hoeft niet te spreeken,
Kend maar uw gebreeken,
Een zugt doet vrugt, zoo is hy 't gewend,
Geen hert lyd smert, die hy niet en kend.
| |
[pagina 107]
| |
Hy kendze, en hy laat
Myn hert verstockt, die 't kwaad
Wel weezen kan, wat baat
My Jesus Bloed?
Is 't niet voor my gestort,
En is 't voor my? hoe word
ik niet meer aangeport
Tot deugd, en boet?
Want zoo gy my bewrogt,
En kragtig riept, en zogt
Dit dwaalwigt weer, en dogt,
'k Wil Koning zyn,
En heerschen, in dit hert.
Doo zondares nu werd,
Weer leevend, voelt de smert,
Van 't zielfenyn.
Hoe zou ik dan waaken,
In 't bidden, en haaken,
Om u te genaaken,
| |
[pagina 108]
| |
Doch nu gy u ontrekt, na ik merk,
Ik woel, maar voel, 't is herteloos werk,
Zoo kond gy zonder my
Niets doen? Ja ik bely
Laat gy my los, ik gly,
Straks van u af!
Daar ik myn Bloed voor giet,
Schoon dat ze my verliet,
Die ziel verlaat ik niet.
Dreigd u die straf?
't Is noodeloos gevreest;
Ik weet uw Bloed en Geest,
Gaan zamen, gy geneest,
Die gy verlost,
| |
[pagina 109]
| |
En als ik 't hert bespie,
En zoo veel feilen zie,
'k Denk, lyd gy dit in die
U 't leeven kost,
Dat doed my zoo zugten!
Verrykt my met vrugten,
Die wanhoop doen vlugten,
Op dat ik 't vat geloovig, en weet,
Voor myn te zyn, al wat gy ooit deed.
Geeft dat ik dat bevroe,
En leerd my, wat ik doe,
Eerst zien: waarom, en hoe;
Want u verveelt,
Den dienst naar eigen zin,
Gesmeed, die in 't begin,
Schoon voor doed, doch gewin
Nog rust en teeld;
| |
[pagina 110]
| |
Maar die uw liefde smaakt,
En voelt zig vry gemaakt,
Van al haar schuld, die haakt,
Dat zy haar pligt,
Gedwee na 't woord betragt,
Geen deugd, hoe zwaar geagt
Voor heen, nu heeft zy kragt,
Zy valt haar ligt,
Haar Koning te eeren,
is al haar begeeren,
Dit wil zy maar leeren,
Zy lyd en stryd na dat gy 't gebied,
Met lust, en rust, als gy het maar ziet.
|
|