Prima donna
(1891)–August Hendrickx– Auteursrecht onbekend
[pagina 95]
| |
Eerste Tooneel.TREES alleen, daarna BAAS STIEN.
TREES.
Opgepast dat gij de piano niet beschadigt. EEN WERKMAN
(tusschen de schermen).
Wees gerust. Madam, wij zullen haar goed verzorgen. TREES
(vooruitkomende).
Eindelijk zijn al onze meubelen op reis en binnen een uur zullen wij ook op weg zijn naar de hoofdstad. Wie had het ooit gedacht, mijne dochter Pier Madonna van de Fransche Comedie van Brussel. Ik kan het schier zelf niet gelooven en nogthans het contract is geteekend door den Directeur de la Monnaie. BAAS STIEN
(met een rekeninksken in de hand).
Trees, zie eens... TREES.
Wat is dat | |
[pagina 96]
| |
BAAS STIEN.
Het rekeninksken van de kleermaakster, 684,07 frank!! TREES.
Lieve hemel! Weet zij niet dat Charlotte gearrangeerd is tegen 400 frank per maand?... Heel de stad weet het. BAAS STIEN.
Dan weet zij het natuurlijk ook. TREES.
Waarom dan een mensch lastig vallen voor zoo eene bagatel? BAAS STIEN.
Bagatel! Bagatel! Na uw vertrek zullen er geen 600 centen meer in huis blijven. TREES.
Maar toekomende maand zal hier geld in overvloed zijn. Zeg dat ik toekomende maand zal betalen. BAAS STIEN.
Ja, vrouwtje. (Wil weg). 't Is de moeder, van de kleermaakster. Zij zegt dat zij het geld noodig heeft om de huishuur te betalen.
TREES.
De huishuur? Wat raakt ons dat! Moeten wij hunne huishuur betalen? BAAS STIEN.
Natuurlijk niet!... maar binnen acht dagen moeten wij de onze betalen, en... | |
[pagina 97]
| |
TREES.
Charlotte zal aan den huismeester schrijven,... uit Brussel, dat zal meer effet maken. BAAS STIEN.
Zoudt gij dat denken? TREES.
Of ik.... Gij zult eens zien wat effekt het zal maken als men in al de gazetten zal lezen dat Charlotte in Brussel zingt tegen 4000 frank per maand. - De menschen zullen voor ons in het stof kruipen, en de huismeester de eerste van allen. BAAS STIEN
(twijfelend).
't Is wel mogelijk! TREES.
Gij twijfelt er aan?.... Onnoozele sul! BAAS STIEN.
O! Ik twijfel niet.... (Wil weg). Ik zal zeggen dat wij toekomende maand zullen betalen. (Af).
| |
Tweede Tooneel.TREES
(alleen).
Ik wensch dat ik veertien dagen ouder ware. - Ik ben zeker dat te Brussel de naam mijner dochter reeds op alle hoeken der straten staat, met letters van zoo groot. (Wijst de grootte) . Charlotte di Gruytère, eerste pirma donna van de la Monnaie. - Ik zie haar reeds op het tooneel en hoor de toeschouwers vezelen: ‘Zie, daar in die logie zit de moeder van de forte
| |
[pagina 98]
| |
santeuse.’ Ik geloof dat ik zal weenen van geluk. - En dan, de lofartikels die zij over mijn kind zullen schrijven..... 't Is jammer dat ik niet kan lezen. (Baas Stien op). - Wat ik niet mag vergeten is de gazetten te zenden aan heel de familie, aan de vrienden, de kennissen en al de geburen.
BAAS STIEN.
(droevig).
Zeg, Trees, nu dat gij mij gaat verlaten, doet u dat niets..? TREES.
Wat wilt gij zeggen? BAAS STIEN.
Wel mij dunkt, dat menschen, die zoovele jaren getrouwd zijn en samen... gewoond hebben, elkander niet kunnen verlaten zonder,... dat het hun pijn doet. TREES.
Natuurlijk..... natuurlijk doet het pijn! Maar, manlief, ik ga uit de wereld niet,... ik zal u alle maanden komen bezoeken. BAAS STIEN.
Om het even.... hoe meer het uur van scheiden nadert, hoe meer..... enfin, ik kan dat zoo niet zeggen. Ik ben zoo aangedaan dat.... dat... dat... TREES.
Ja. ja,..... ik ben ook aangedaan, maar het is voor 't geluk van ons kind, denk eens wat eene eer! pirma donna van de Monnaie! BAAS STIEN.
Ja vrouwtje, ik weet het.... geene opofferingen zijn mij te groot..... het zal mij nochtans hard vallen hier alleen te blijven. | |
[pagina 99]
| |
TREES.
't Is waar, maar gaat alles goed, dan laten wij onzen winkel over, en wij gaan te Brussel op ons goed leven. Met 6000 frank in de maand.... BAAS STIEN
(weemoedig).
't Is meer dan genoeg, doch intusschen.... ik mag er niet aan denken..... (Hij wischt eenen traan) .
TREES.
Allo! Komaan, Stientje, gij gaat toch niet treurig worden. Hé? (Zij streelt hem) .
BAAS STIEN
(met tranen).
Och! Trezeken, zult gij mij niet vergeten? (Hij omhelst haar) .
TREES
(hem omarmende).
U vergeten!..... De vader van mijne dochter.... ons eenig kind, onze pirma donna van de Monnaie.... Wel Stientje, ik geloof dat gij uwe zinnen begint te missen. (Zij omhelst hem vurig) .
SEPPE
(die juist binnenkomt).
(Luid). Madam!
BAAS STIEN en TREES
(te gelijk verschrikkende).
Wat nu? - Ehwel? TREES
(barsch).
Domme jongen, kunt gij niet kloppen eer gij binnenkomt? SEPPE.
Kloppen! - Waarom? | |
[pagina 100]
| |
BAAS STIEN.
Wel om.... Wat verlangt gij, ezel? SEPPE.
Het is een klein meisje, die een klein rekeninksken brengt van de modiste. TREES
(boos).
Zeg dat zij naar den bliksem loope.... SEPPE.
Oui, Madame. (
Wil weg) .
BAAS STIEN.
Wacht, Seppe, laat zien.... Hoeveel is het? (Na het rekeninksken ingezien te hebben). 189,85 frank. - Ik zal zelf gaan. (Af met Seppe).
| |
Derde Tooneel.TREES alleen, daarna CHARLOTTE.
Ik geloof dat de menschen den duivel in het lijf hebben. Zij betrouwen elkander voor geenen frank. 't Is de laatste maal dat zij de eer gehad hebben voor mijne dochter te werken. CHARLOTTE
(met eene hoedendoos in de hand).
Welaan, moeder, gaat gij u niet gereed maken? - Het is bij vier uren. TREES.
Kind lief, ik ben al gereed van dezen morgen, ik heb slechts hoed en sjaal aan te doen, en ben reisvaardig. Hebt gij niets vergeten in te pakken, Charlotte? | |
[pagina 101]
| |
CHARLOTTE.
Neen, moeder, daar is mijne hoedendoos; de reiszak en de valies staan nog boven; maar de koffers? TREES.
Die hebben de mannen van de statie daar juist medegenomen, evenals de piano. - Alles zal tegelijker tijd met ons te Brussel aankomen. CHARLOTTE.
Zoo! - Des te beter. TREES.
Ik ga boven eens zien of ik niets heb vergeten. (Wil weg). Charlotte als uw vader treurig is, moet gij hem een beetje troosten, hoort ge kind? (Af).
| |
Vierde Tooneel.CHARLOTTE alleen daarna RIK.
CHARLOTTE.
Hoe meer het uur des vertreks nadert, hoe angstiger ik ben. - Het spijt mij bijna te hebben geteekend! - Doch nu valt er niet meer te aarzelen. - Ik sta er vóor en ik moet er door, gelijk het spreekwoord zegt. Ba! ba! Waarom zou ik niet lukken zoowel als een ander - Aangezien eenieder mij aanmoedigt, zou ik ongelijk hebben het op te geven. - Het doet mij nochthans pijn mijn huis te moeten verlaten,.... en Rik, de arme jongen.... Zou hij mij geen vaarwel komen zeggen. RIK
(ziet er weemoedig uit).
Is er geen belet, Mejuffer Charlotte? | |
[pagina 102]
| |
CHARLOTTE
(gaat hem te gemoet).
Wel, mijn goede Rik, zijt gij het? Ik dacht juist aan u..... ik heb u reeds vroeger verwacht! RIK.
Ik was voornemens niet te komen. CHARLOTTE.
Wat? - Gij zoudt mij laten vertrekken zonder mij vaarwel te zeggen. RIK.
Omdat ik gevoel dat uw vertrek mij het leven zal kosten. CHARLOTTE.
Wilt gij zwijgen, he? Ik durf hopen dat gij naar Brussel zult komen, om mijn debut bij te wonen. RIK.
Neen, Charlotte, ik zou het niet kunnen zien. CHARLOTTE.
Dan hebt gij mij nooit bemind. RIK.
Wat zegt gij? - Ik heb u nooit bemind? Dat is niet wel van u, Mejuffer Charlotte! Ik heb u bemind van de eerste maal dat ik u zag, sinds dien heb ik alleen voor u geleefd, gij weet het, en gij durft zeggen dat.... O! mijn arm hart! wat moet gij lijden. (Hij staat met de tranen in de oogen).
CHARLOTTE.
Komaan, mijn goede Rik, gij weet dat ik u ook lief heb, dat ik u nooit zal vergeten, maar ik ben nog zoo jong, en ik | |
[pagina 103]
| |
wil van de gelegenheid gebruik maken, om het geld terug te winnen, dat ik aan mijne ouders heb gekost. RIK.
Eens dat gij te Brussel zult omringd zijn van al die zangers, die muziekanten die u zullen accompagneeren, die dansmeesters die u zullen doen polkeeren en die tooneelspelers die u zullen embrasseeren, dan zal het beetje genegenheid dat gij mij nu nog toedraagt, weldra naar de maan zijn. (
Na eene poos). Denk eens, Lotje, hoe gelukkig wij zouden geweest zijn.
CHARLOTTE.
Nu, nu, wij zullen zien, later.... (
Fleemend
). Zeg, Rik, als ik te Brussel door de mand val, zult gij mij nog willen.
RIK.
Of ik..... 'k Wensch dat gij door de mand vielt van den eersten dag. CHARLOTTE.
Ik zou u danken,.... ik zal eerst trachten een klein fortuintje te vergaren, later kom ik naar onze goede stad Gent terug, wij trouwen, en..... RIK.
Zwijg, zwijg, aan zooveel geluk durf ik geen geloof hechten. | |
Vijfde Tooneel.DE VORIGEN. - TREES, later BAAS STIEN, PIER en SEPPE.
TREES
(met reiszak en valies).
Kind, hier is al wat wij hebben moeten... Ha! 't Is Rik.... | |
[pagina 104]
| |
CHARLOTTE.
Hij komt mij vaarwel zeggen, moeder. TREES.
Zouden uwe professors niet komen, met een bloemtuil? CHARLOTTE.
Die zullen waarschijnlijk aan de statie staan, moeder. TREES
(tot Baas Stien die binnenkomt, zijnen hoogen hoed opwrijvende).
Hebt gij Seppe om eene vigilant gezonden? BAAS STIEN.
Natuurlijk, het regent weeral. TREES
(misnoegd).
't Is altijd hetzelfde als wij ergens moeten gaan. CHARLOTTE.
Als Seppe maar in tijds terug is, 't is reeds vier uren. BAAS STIEN.
Ha! Rik, zijt gij daar, dat is braaf van u. RIK
(droefgeestig).
Ja, baas. BAAS STIEN.
Zult gij zoo goed zijn op den winkel te letten tot dat ik terugkom van de statie. Gij weet, nonkel Pier kent niets van ons artikel, en op Seppe is geen staat te maken. SEPPE.
Baas, de vigilant staat voor de deur. | |
[pagina 105]
| |
CHARLOTTE.
Ah! Goed zoo. - Seppe, dit is voor uwe moeite. (Geeft hem een stuk geld).
SEPPE.
Merci, juffrouw Charlotte. TREES.
Waar blijft nonkel Pier? Het is tijd om voort te gaan.
(Zij gaat roepen aan de deur links). Pier! (Ter zijde). Hij zou zijn petekind laten vertrekken zonder het te omhelzen.
PIER.
Ik kwam juist beneden. TREES.
Het is tijd dat wij gaan. (tot Charlotte).
PIER
(tot Charlotte).
Welnu, kind, gij weet wat ik u heb gezegd. Zoolang gij eerlijk en braaf zijt, kunt gij van mij al krijgen wat gij wilt. - Ten andere, ik zal wel eens komen zien hoe gij het stelt. TREES.
Zij zal het goedstellen, heb geen vrees. PIER.
Ik hoop het. - Tiens, Rik, wat staat gij daar te droomen? RIK.
Och! Nonkel Pier, ik heb zooveel verdriet. TREES.
Wij hebben geenen tijd te verliezen. Aller, Stien, neem den reiszak. | |
[pagina 106]
| |
CHARLOTTE
(Pier vurig omhelzende).
Zoo, Peter, zoo verbleven, en hoe eer gij komt hoe liever. PIER
(Charlotte omhelzende).
Ja, kind, gij moogt er op rekenen. Zoodra het een beetje beter weer is, zal ik komen. Maar vergeet niet te schrijven. BAAS STIEN
(wil Trees omhelzen).
Zoo, vrouwtje..... TREES
(verwonderd).
Wat? BAAS STIEN.
U vaarwel kussen. TREES.
Gij kunt dat wel aan de statie doen. BAAS STIEN
Aan de statie is er zooveel volk en..... TREES.
Nu, nu, mij is 't gelijk. (Zij biedt hare wang).
BAAS STIEN
(met tranen in de stem).
Vrouwtje, vaarwel! Zorg voor ons kind, en dat geen van u beiden aan een ongeluk kome. (Hij omhelst vurig zijne vrouw).
CHARLOTTE
(tot Rik).
Komaan, Rik, moed gevat. (Zij neemt hem bij de hand).
RIK
(valt haar aan den hals).
Och! Lotje, ik zal het besterven!.. Ik zal het besterven! (Hij omhelst haar vurig).
TREES
(barsch).
Gaan wij? - Met al die kinderachtigheden zouden wij nog te laat komen. | |
[pagina 107]
| |
BAAS STIEN
(reiszak en valies nemende).
Rik, jongen, gij moet zoo niet weenen. Gij maakt mij ook weekhartig..... tot straks, Rik. Dag Pier! - (Wil weg).
TREES.
Broer, houd u kloek. PIER
(drukt haar de hand).
Van 's gelijke, zuster, zorg dat gij aan geen ongeluk komet. CHARLOTTE.
Rik, nonkel Pier, dat het u wel ga.... Morgen avond zult gij reeds nieuws ontvangen. PIER.
Ja kind, goede reis, dat het u welga - en schrijven, hoortge! (Allen af, uitgezonderd Rik die staat te snikken).
| |
Zesde Tooneel.RIK alleen, daarna PIER.
PIER
(terugkomende).
Asa, staat gij daar nu nog al te schreien. RIK.
(snikkende).
Vergeef mij, nonkel Pier, maar ik zie haar toch zoo gaarne. PIER.
Ik zeg niet, ik zeg niet.... maar zij is niet uit de wereld. RIK.
Ik zal er van uitteren. PIER.
Ta, ta, ta, men teert niet uit als men wil. Men moet eerst eene verhitheid opdoen of zoo iets.... | |
[pagina 108]
| |
Welnu, dan zal ik mij express in 't zweet loopen, en desnoods een emmer ijskoud water drinken, want zonder Lotje... kan ik niet leven. PIER.
Inbeelding, anders niet. - Toen ik jong was, heb ik mij ook uit liefde om het leven willen brengen, en terwijl ik bezig was mij op te hangen, nam het voorwerp mijner liefde de vlucht met een kurassier. - Gelukkiglijk brak de koord die mij van de wereld moest helpen. - Geloof mij, jongen, de schoonste vrouw is niet waard, dat men zich het haar laat snijden om haar pleizier te doen. RIK.
Charlotte is geen meisje gelijk een ander. PIER.
Charlotte is een goed meisje, want het is mijn petekind, maar het is eene vrouw, en dat zegt alles. Toen Adam, onze eerste vader, nog in het aardsch paradijs was, scheen hij zich nu en dan een beetje te vervelen. Onz' Heer, die hem dikwijls kwam bezoeken, had het opgemerkt... en vroeg aan Adam: wat scheelt u? - Gij zit daar te treuren gelijk een hond die zijnen staart verloren heeft..... Legt gij niet meer levenslust aan den dag, dan geef ik u geen 400 jaar meer te leven. - Wel, lieve Heer, sprak onze eerste vader, ik ben hier altijd alleen, ik zou iemand moeten hebben waarmee ik een beetje kan klappen, lachen, spelen.... Welnu, zei onze lieve Heer, ik zal eraan denken. - Onder ons gezegd, had hij Adam leeren visschen, ik ben zeker dat deze zich nimmer had verveeld. Zekeren dag dat Adam lag te slapen, nam Onz' Heer hem | |
[pagina 109]
| |
eene rib uit het lichaam, juist alsof ik eene schaapscôtelet uit de schapraai zou nemen; hij legde de rib naast zich op den grond, en maakte onze eerste moeder Eva, van klei, gemengeld met suiker en azijn. Juist toen de Schepper voornemens was moeder Eva het leven te schenken, met behulp van Adams rib, liep eene kat er mede weg. Onze Heer liep de kat achterna, vatte haar bij den staart, om haar de rib te ontnemen; maar de staart schoot los, en bleef hem in de hand, terwijl de kat voortliep. Weet gij wat onze lieve Heer zei? Ba! Ba! Hiermee zal het ook wel gaan, en zoo kwam het dat de eerste vrouw, het leven te danken had aan een kattestaart... (Na eene poos). Is het dan te verwonderen dat de vrouwen zoo valsch zijn.
RIK.
Ja, gij hebt altijd lust tot lachen. PIER.
En gij tot weenen..... Nooit heb ik weekhartiger vrijer gezien.... 't is belachelijk zoo te grijnen.. voor een man.... RIK.
Ik kan het niet helpen, nonkel Pier. PIER.
Ik ook niet, Rik. - Ik ga eenen borrel drinken, en kom aanstonds terug. (Af).
| |
Zevende Tooneel.RIK, alleen, daarna SEPPE.
Hij vindt het belachelijk! - (Met een zucht). Kon hij gevoelen wat er in mij omgaat. - Mijn hart wordt vaneengereten door de jaloerschheid en de wanhoop, als ik denk dat Lotje,
| |
[pagina 110]
| |
dat onschuldig meisje, dat ik zoo innig lief heb, zich tusschen al die tooneelspelers gaat begeven, die haar tienmaal per avond al zingende zullen zeggen: je t'aime! je t'aime! met bijgeleiding van viool en contrebasse. Die haar op het tooneel, en onder de oogen der toeschouwers, zullen omhelzen zooals Romeo en Julia;..... die haar aan hun hart zullen drukken zooals Faust en Marguerite, die.... die.... Neen! Ik mag er niet aan denken, ik zou zinneloos worden, en..... Ah! Wat geeft mij nog het leven, nu dat Lotje voor mij verloren is! - Zal het geene dagelijksche marteling zijn? - Kom, kom, ik zal er een einde aan maken. (Seppe verschijnt). - Seppe, gij komt juist van pas. Wilt gij eene boodschap doen?
SEPPE.
Met pleizier, Rik. RIK.
Ga hierover bij den apotheker, om een halve frank vitriool! SEPPE
(verwonderd).
Vitriool! RIK
(geeft hem geld).
Ja, vitriool! - Zeg dat het is om eene kat te vergiftigen. - Hier is éen frank. Wat er overblijft is voor u. SEPPE.
Een halve frank vitriool voor eene kat! RIK.
Ja! Spoed u. - (Seppe, af. (Woedend) . O! Zie! Ik ben blijde dat zij weg zijn... want ik ware in staat een ongeluk te doen. - Ik wensch dat Mlle Charlotte door de mand viel,.... ik wensch dat zij uitgejouwd en uitgelachen werd.... Ik wensch dat men met warmappels naar haar wierp.... Mocht ik morgen vroeg lezen dat het Théàtre de la Monnaie afgebrand is, ik gaf hon-
| |
[pagina 111]
| |
derd frank aan de armen. Maar dat is ijdele hoop.... Morgen... neen, morgen zal ik er niet meer zijn. - Heden avond nog wil ik een einde stellen aan de liefdesmart, die mijn hart ten bloede knijpt. Hier in haar huis.... Hier wil ik... | |
Achtste Tooneel.RIK. - NONKEL PIER (met een paar hengelroeden en een doosje pieren.)
PIER.
Hewel, droefgeestige vrijer, is uw verdriet al een beetje over? RIK.
Binnen een uur zal het heelegansch over zijn. PIER.
A la bonne heure! Dat noem ik spreken. - Als gij voor goed van de vrouwen wilt afzien, raad ik u aan te leeren visschen. - Dan zal elke teleurstelling u weldra onverschillig laten.... (Spottend). O! Het gebeurt dikwijls dat er schoone visch aan mijne lijn hangt, en dat hij er afvalt, eer hij op het droog is.
RIK.
Dat is hetzelfde niet. PIER.
Juist hetzelfde vriend, zie, ik heb daar eenige pieren gepakt, gaat gij mede wat paling vangen, zoodra Stien te huis komt? 't Heeft geregend, 'k ben zeker dat zij zullen bijten dat het een pleizier is. (Hij vult zijne pijp) .
SEPPE
(met eene flesch)
Hier is het gevraagde, Rik. | |
[pagina 112]
| |
RIK
(neemt het fleschje)
Ik dank u, Seppe. (
Af links).
PIER.
Seppe, waar zijn de solferstekjes? SEPPE.
Ik heb er in mijnen zak, nonkel Pier! (Hij biedt hem een doosje stekjes aan). (Pier steekt zijne pijp aan).
| |
Negende Tooneel.DE VORIGEN. - BAAS STIEN gevolgd door TREES en CHARLOTTE. - (Zij schijnen zeer aangedaan en komen huilende binnen. - Baas Stien zijn hoed is plat, zijne kleederen zijn bevlekt met modder, met de rechterhand houdt hij een bebloeden zakdoek aan den neus, en de linkerhand houdt hij heel stijf. - Trees haar hoed staat scheef, zij heeft een blauw oog en komt op, al hinkende. - Lotje alleen schijnt ongedeerd.
ALLEN
(te gelijk).
Ach! Wat een ongeluk! Wat een ongeluk! Oei! Oei! PIER.
Wat is er gebeurd? CHARLOTTE.
Het rad van het rijtuig is gebroken en de vigilant is omgekanteld. PIER.
Wat zegt gij? - De vigilant omgekanteld. BAAS STIEN.
Water! Water! Seppe, haal een halve emmer water! Aie! Aie! Oie! | |
[pagina 113]
| |
SEPPE.
Ja, baas. (
Af
).
PIER
(tot Charlotte).
Hebt gij u niet bezeerd, kind? CHARLOTTE.
Neen, nonkel Pier, maar moeder zal een blauw oog hebben. PIER.
Ha! Dan is het goed! TREES.
Wat zegt gij? PIER.
Nu ja, het is goed dat Lotje ongedeerd is! Een blauw oog dat is niet erg.... ten andere, ik zie er nog niets van. TREES.
Maar ik gevoel het, en morgen zal men het zooveel te beter zien. PIER.
Leg een beetje bruine zeep achter uw oor, het zal wegtrekken. CHARLOTTE.
Dat is een goed gedacht, moeder, want met een blauw oog in Brussel toekomen ware onaangenaam. (Seppe brengt een emmer water, waar Baas Stien onmiddellijk de linker hand in steekt. (Tot Seppe). Haal een weinig bruine zeep, Seppe?
SEPPE.
Oui, Mademoiselle. (Af). Bruine zeep.
| |
[pagina 114]
| |
PIER.
De menschen zouden wel denken dat gij met uwen man ge vochten hebt, alvorens te vertrekken. (Tot Baas Stien). Gij hebt een bloedneus, Stien? Wil ik u een kouden sleutel in den nek leggen?
BAAS STIEN.
Ja, dat is niets, maar ik heb mijne hand verstuikt, ik ben zeker dat ik in geen drie weken zal kunnen werken. PIER.
Wat een tegenslag! Wat een tegenslag!!! TREES.
Ach! Wij zijn voor het ongeluk geboren. SEPPE.
Hier is de bruine zeep, Madame. LOTJE
(tot Nonkel Pier).
Verbeeld u, peter, dat men ons langs boven uit de vigilant gehaald heeft met eene ladder. - Er stonden wel duizend menschen bij! SEPPE
(Ter zijde).
Dat had ik willen zien. TREES
(gaat naar den spiegel en legt een weinig bruine zeep achter haar oor).
Mijn oog begint al geel te worden. | |
[pagina 115]
| |
SEPPE.
Madame hare hoed staat heel scheef. LOTJE.
Dat is het minste, maar vader zijne hand is verstuikt. TREES.
De apotheker van hierover had het air van te lachen. BAAS STIEN.
Omdat het zoo geestig is. - Waar is Rik? TREES.
Ik geloof dat al het vel van mijne knie is. (Zij keert den rug naar het publiek en ziet naar hare knie).
| |
Tiende Tooneel.Ga naar voetnoot(1)DE VORIGEN. - RIK (met een fleschje in de hand).
RIK,
(weemoedig)
Hier ben ik, voor de laatste maal. BAAS STIEN en LOTJE
(te gelijk).
Voor den laatste maal? RIK
(heeft den hik).
Ja, het is gedaan, ik heb er een einde aan gemaakt. | |
[pagina 116]
| |
PIER.
Waar hebt gij een einde aan gemaakt? RIK.
Aan mijn leven! ALLEN
(te gelijk).
Aan zijn leven! - Is het mogelijk! - Wat hoor ik! - RIK.
Ja, ik heb het al binnen, Seppe is er om geweest BAAS STIEN. PIER. CHARLOTTE.
Om wat? SEPPE.
Om vitriool! ALLEN
(te gelijk).
Vitriool! CHARLOTTE.
Ach! Rik, waarom hebt gij dat gedaan. RIK.
k was wanhopig toen ik u zag vertrekken. PIER.
Ik geloof dat gij van uwe zinnen beroofd zijt. BAAS STIEN.
Ik kan het niet gelooven. RIK.
Gij zult het weldra zien,.. het begint reeds te werken. | |
[pagina 117]
| |
CHARLOTTE.
Ach! nonkel Pier, geef ons raad. Help ons! PIER.
Ja, help ons, dat is gauw gezegd, maar... CHARLOTTE.
Moeder, loop om den dokter? TREES.
Ik kan bijna niet gaan. BAAS STIEN.
Wacht, ik zal om den dokter loopen... (Hij trekt zijne hand uit het water). Aie! Aie! Aie!
CHARLOTTE.
Seppe, loop gij om den dokter. PIER.
Dat hij hierover bij den apotheker om tegengift ga... SEPPE.
Ja, Mademoiselle... ja, Nonkel Pier... (Wil weg).
BAAS STIEN.
Dat hij eerst den dokter hale. TREES.
Dat hij eerst den apotheker hale. SEPPE.
Ik zal ze alle twee halen. (Af).
| |
[pagina 118]
| |
RIK.
Onnoodig... haal mij liever eenen stoel... ik kan niet langer blijven staan. TREES. - CHARLOTTE. - PIER.
Een stoel? - Onmiddellijk. (Alle drie af langs verschillende uitgangen).
BAAS STIEN.
Rik, hoe is het mogelijk zoo een noodlottig besluit te nemen. RIK
(heeft den hik).
Wat wilt gij, baas, zonder Lotje kan ik niet leven, dus is het beter seffens te sterven. BAAS STIEN.
O! Jongen, dat zult gij u nog dikwijls beklagen. CHARLOTTE. - TREES en PIER
(komen terug, elk met een stoel, dien zij Rik aanbieden).
Zet u, Rik. RIK
(zet zich).
Ik dank u, vrienden... Och! Wat brandt het mij in de keel,... water, een glas water, als 't u belieft. CHARLOTTE. - TREES en PIER.
Een glas water?... Onmiddellljk! (Alle drie af).
BAAS STIEN.
Rik, wilt gij een beetje uit den emmer drinken?... Ik heb er mijne hand eens ingestoken, maar het water is toch zuiver. RIK.
Ja, baas, geef maar, ik houd het niet langer uit. | |
[pagina 119]
| |
BAAS STIEN
(wil den emmer opheffen met de linkerhand).
Aie! Aie! Ik geloof dat mijne hand gebroken is! CHARLOTTE. - TREES en PIER
(elk met een glas water).
Daar Rik, drink! RIK
(drinkt het glas water dat Lotje hem aanbiedt).
O! Dat doet goed! PIER.
Drink ook dit glas uit, Rik. TREES
(haar glas aanbiedende).
Drink het mijne uit, Rik. PIER
(tot Trees).
Waarom het uwe eer dan het mijne? (Tot Rik). Drink, Rik! (Rik drinkt het glas uit van Pier).
TREES
(misnoegd).
Nu krijgt hij het mijne niet meer. (Zet het glas op den schoorsteen).
CHARLOTTE.
Geeft het hier, moeder. (Zij neemt het glas water en biedt het aan Rik). Met veel water te drinken zal het misschien overgaan.
TREES.
Gij zijt er wel mee... Vitriool! RIK.
Alle hoop is verloren!! | |
[pagina 120]
| |
Elfde Tooneel.DE VORIGEN - SEPPE.
SEPPE
(heel bedaard).
Hewel, Rik, is het beter? CHARLOTTE
(wanhopig).
Ach! Hij gaat sterven. SEPPE.
Sterven! - 'T is niet mogelijk! De apotheker zegt dat het geen vitriool was, dat hij mij heeft gegeven, het was een spuwdrankje voor een kind dat de mazelen heeft. Hier is het vitriool! - (Haalt een fleschje te voorschijn).
ALLEN
(te gelijk.
Ha! Ba! - Is het mogelijk! - Dan is hij gered! - RIK.
Seppe, geeft dat hier! SEPPE.
Ja, Rik! (Hij geeft het fleschje aan Rik, doch Charlotte slaat er de hand op en tracht het Rik te ontrukken).
RIK.
Laat mij! Ik wil sterven! (Seppe af).
TREES.
Laat hem gaan als hij naar geen goeden raad wil luisteren. CHARLOTTE
(worstelende).
Rik, ik bid u.... om Gods wil... Laat mij dit fleschje, later | |
[pagina 121]
| |
zal ik met u trouwen. (Zij ontrukt hem het fleschje en verbrijzelt het tegen den grond).
TREES
(ter zijde).
Ja, later in 't jaar éen, als de uilen prêeken. RIK.
Ach, Lotje, ik smeek u, blijf hier! Dag en nacht zal ik verken om u al te kunnen geven wat uw hartje lust. CHARLOTTE.
Maar, Rik, dat is onmogelijk! Ik heb geteekend, ik kan och mijn engagement niet verbreken. PIER.
Dat is natuurlijk! TREES.
Wilt gij dat de bestuurder ons 100,000 fr. schadeloosstelling doe betalen. BAAS STIEN.
En mijne borgsom van 500 frank die ik gestort heb. RIK.
Die zal ik u teruggeven. TREES.
Daar valt niet aan te denken, wij moesten reeds te Brussel zijn. CHARLOTTE.
Ik moet morgen vroeg repeteeren. RIK.
Welnu, vaarwel!.. Gij zult mij niet levend wederzien. | |
[pagina 122]
| |
CHARLOTTE.
Rik, om 's hemels wil, wees bedaard! En ik zweer u dat ik nooit de vrouw van een ander zal worden. BAAS STIEN.
Beter kan zij toch niet spreken. RIK.
Ik kan het niet gelooven. TREES
(boos).
Verduiveld! Als gij het niet wilt gelooven, loop dan naar den bliksem! Zij zou zeker, om u te behagen, heel hare toekomst moeten verbeuren? PIER.
Asa! Als gij niet wilt overeenkomen, dan ga ik voort! - Ik heb er genoeg van. (Wil weg) .
TREES.
En wij gaan ook voort! BAAS STIEN.
Hebt gij geene pijn meer aan uwe knieën, vrouwtje? TREES.
Ja toch, maar ik ga naar Brussel, al had ik maar éen been. Dat het u welga, man. (Zij omhelst Stien). Vaarwel!
CHARLOTTE.
Rik, als gij mij lief hebt, geleid mij tot aan de statie, en morgen reeds zal ik u schrijven. RIK.
Ik doe al wat gij wilt... maar vergeet niet dat gij mijn leven in uwe handen hebt. | |
[pagina 123]
| |
PIER.
Als gij den trein van 6 ure wilt nemen, moet gij u spoeden. TREES.
Ja, broer, ik ben gereed! Vaarwel! (Zij neemt den reiszak).
CHARLOTTE.
Vader, kloeken moed! (Zij omhelst hem).
BAAS STIEN.
Ja, kind. Laat mij weten hoe gij aangekomen zijt? CHARLOTTE.
Wees gerust... Peter! Dat het u welga. (Omhelst hem). Ik zal schrijven van morgen af.
TREES.
Allo! zijn wij er? (Trees gevolgd door Charlotte en Rik, gaan tot aan de deur en ontmoeten Seppe).
| |
Laatste Tooneel.DE VORIGEN. - SEPPE.
SEPPE.
Madame, de postbode heeft dezen brief gebracht! TREES
(den brief nemende).
Een brief! Zie eens, Charlotte, voor wie is dat? CHARLOTTE.
Voor mij! (Tot Seppe). Wanneer heeft men den brief gebracht?
| |
[pagina 124]
| |
SEPPE.
Dezen morgen vroeg... CHARLOTTE.
Hij komt van Brussel... Wat mag dat beduiden?..
(Zij opent den brief, en leest hem stil).
BAAS STIEN.
Waarom hebt gij dien brief niet aanstonds afgegeven? SEPPE.
Verschooning, baas, ik had hem hier in mijn voorschoot gestoken, en hem op straat verloren.. 't Is madame uit het ‘Moorken’ die hem naar hier zendt. TREES.
Jongen, gij verdient dat men u de ooren van den kop trekke. CHARLOTTE.
Wat zal dat beduiden? Lees ik wel - Blondello is een bedrieger... O! Hemel! - (Zij valt in de armen van Rik).
TREES.
Och! Mijn kind. (Snelt Charlotte ter hulp).
BAAS STIEN.
Zij ziet zoo bleek als de dood... wat deert haar? RIK.
Zij ligt in bezwijming... een beetje azijn.... SEPPE.
Ja Rik. (Hij neemt den azijn).
| |
[pagina 125]
| |
TREES.
Wellicht haar corset dat te veel spant. (Wil haar kleed ontknoopen).
PIER
(die den brief opgeraapt heeft).
Wat nu weeral? (Leest luid terwijl Rik en Trees Charlotte verzorgen). Mademoiselle... Zooeven kom ik te vernemen, dat zekere Blondello u en nog vele andere dames heeft geëngageerd om in het opera te zingen. (Poos). - Blondello is een aftroggelaar, een bedrieger, en al de verbintenissen met hem aangegaan hebben niet de minste waarde. De politie is verwittigd.
BAAS STIEN.
Een aftroggelaar! Een bedrieger! Maar het engagement is geteekend door den Directeur van de Monnaie. PIER.
Een valsch handteeken. TREES.
Maar dat is ongehoord! - Dat is bedrog! PIER.
Ja, zuster, dat is bedrog, 't is de eerste maal dat gij den nagel op den kop slaat. BAAS STIEN.
Maar wij zullen procedeeren... wij zullen... PIER.
Hebt gij nog geld te veel? TREES.
Ik zal bij den commissaris van politie gaan, bij den burgemeester, bij den Juge de Paix! | |
[pagina 126]
| |
CHARLOTTE.
O! Wat een schande! Wat een schande! Ik zal het besterven. TREES
(weenende).
Al onze meubels die reeds te Brussel zijn! 't Is om onnoozel te worden. BAAS STIEN.
Al die nuttelooze uitgaven... Al die schulden... mijn 500 frank, mijn laatste 500 frank! - Ik ben geruineerd! - Bankroet! Men zal ons op straat zetten, vervolgen voor schuld, wellicht geraak ik nog in het gevang. TREES.
Dat zou er nog aan ontbreken. BAAS STIEN.
Vrouw! Vrouw! Waar hebt gij ons gebracht. TREES.
Wel, lieve deugd, hij zal nog zeggen dat het mijne schuld is. BAAS STIEN.
Ja, het is uwe schuld! Zonder u ware het nooit zoover gekomen!.. Gij, hoogmoedig zotskap, gij hebt u laten wijsmaken dat uwe dochter forte chanteuse moest worden! Gij zijt het domste wijf dat er onder de zon loopt. PIER.
Stien, mag ik een woord spreken, als 't u belieft? BAAS STIEN.
Die vrouw heeft mij op 't zand geholpen! Indien ik mij niet weerhield.. (Hij bedreigd zijne vrouw).
| |
[pagina 127]
| |
TREES.
Wat! Gij durft de hand opheffen. BAAS STIEN.
Gij zoudt verdienen dat ik u den kop van het lijf trekke. TREES
(zij biedt haar hoofd).
Trek eens als gij durft, dan zult gij wat zien. PIER
Kom, kom, gij gaat toch zeker niet vechten. TREES
(weenende).
Wie had dat ooit gedacht, mijn man die mij wil onthoofden. CHARLOTTE.
Ach! vader! vergiffenis... ik bid u om vergiffenis op de knieën... BAAS STIEN.
Neen, kind, uwe schuld is het niet, maar 't is uwe moeder die... die... SEPPE.
Moet er nog azijn zijn. PIER.
Mag ik een woord spreken, als 't u beliefd? BAAS STIEN.
Te gelijk{ Ja, gij moogt spreken, maar... RIK.
Te gelijk{ Laat nonkel Pier spreken. CHARLOTTE.
Te gelijk{ Ja, nonkel, geeft ons raad... | |
[pagina 128]
| |
PIER.
Welnu, luistert! Gij hebt mij altijd aanzien voor een ëgoïst... een gierigaard, een menschenhater... (Allen willen protesteeren). O! Gij moet het niet ontkennen, ik weet het.. Welnu, ik wil al de schulden betalen, en geef Lotje een bruidschat van 10,000 frank, als zij wil trouwen met Rik - Maar er is nog eene andere voorwaarde...
ALLEN.
En die voorwaarde is?... PIER.
Dat zij nooit meer zinge voor 't publiek, tenzij voor de armen. ALLEN
(vliegen hem aan den hals).
Beste nonkel Pier! - Goede broeder! Och! Pier, wij zullen het nooit vergeten! - Schoonbroer, enz. PIER.
(zich los rukkende).
Genoeg, laat mij! Laat mij los! (Wil weg).
ALLEN.
Waar gaat gij naartoe, nonkel Pier? PIER.
Ik ga een beetje visschen! DOEK. |
|