| |
| |
| |
Derde Bedrijf
Het geluk vliegt
(Twee jaar later)
Het tooneel verbeeldt eene huiskamer in een der werkmanswoningen van het faubourg ‘St-Antoine’ te Parijs.
Links een groot venster dat op den koer uitgeeft; verder een schoorsteen met kleine fransche stoof en toebehooren; ook tafel, stoelen, naaimachine; op den achtergrond eene commode met drie laden, waarop een O.L.V. beeldje staat, eene soepkom, twee vaasjes met gemaakte bloemen enz. Op de schoorsteenplaat, een kleine spiegel, eenige tasjes, portretjes enz. Rechts een schoon ijzeren bed netjes opgemaakt. Rechts op het tweede plan nog eene deur.
| |
Eerste tooneel.
Rosalie en Octavie.
(Als het doek opgaat, zit Octavie bij het venster aan een gilet te naaien, doch houdt op om te luisteren naar gezang van eenen armen drommel die op den koer een fransch liedje zingt.
Rosalie zit bij de tafel in het midden van het tooneel kousen te stoppen. Zij schijnt als in droeve gedachten verslonden en pinkt nu en dan eenen traan weg.)
(Men hoort zingen.)
| |
| |
| |
VA, charmante hirondelle
(Zangwijze: D'où viens-tu, beau nuage?)
Dis-lui bien, je t'en prie,
Que souvent plein d'alarmes
Ses sourires et ses larmes,
Qu'elle me verse par amour.
Va, charmante hirondelle,
Va, porter de mes nouvelles{ bis
Puis, reviens au printemps{ bis
(Men mag desnoods een ander fransch lied zingen.)
Mama, geef mij een ‘sou’ om aan dien zanger te werpen?
(Droefgeestig.)
Ach! mijn kind, ik heb geen ‘sous’ te veel, ik vrees dat wij er weldra te kort zullen komen. Sedert acht weken is uw vader zonder werk, en God weet wanneer hij er zal vinden.
(Zuchtende.)
Parijs!... Parijs! Wat heb ik mij in u bedrogen.
Verleden jaar heeft vader toch veel geld verdiend.
Gedurende de tentoonstelling ging alles goed, doch zoodra ze gesloten was, verminderde het werk van dag tot dag.
(Zij wischt eenen traan.)
(Troostend.)
Het zal wel beteren, mama.
(Zij werkt naarstig voort.)
(Als tot zichzelve.)
Ik zal hier nooit eene uur geluk meer
| |
| |
hebben... Als ik denk dat mijne twee jongste kinderen mij door de kroep werden ontrukt op acht dagen tijds.
(Zij weent bitter.)
Ik zal er het verstand bij verliezen.
(Kleine poos.)
Mama, ween zoo niet... Pierken en Lotje zijn in den hemel.
Eene moeder kan zich met al die gezegden niet troosten.
(Medelijdend.)
Gij zult ziek worden indien gij daar altijd aan denkt.
Ik durf het aan niemand zeggen, doch ik gaf tien jaar van mijn leven hadden wij Gent nooit verlaten.
Laat ons terugkeeren, moeder... Ik vraag niets beter.
Blijven wij nog langen tijd in Parijs, dan wordt uw vader een dronkaard.
Vader is niet kwaadaardig.
(Zij wischt ook eenen traan.)
Hij is zooveel veranderd sedert korten tijd. Alle dagen gaat hij op zoek naar werk, en komt naar huis met een stuk in zijn vest.
De man heeft verdriet omdat hij geen werk vindt, en als de mannen verdriet hebben trachten zij het te verdrinken.
Ongelukkiglijk bederft de drank al wie er misbruik van maakt.
| |
| |
Het zal wel beteren moeder, als het slecht seizoen voorbij is.
Zoolang heeft het nooit geduurd... Ten andere, uw vader leeft hier ook tegen zijne goesting. Ik zie het wel...
Als men de taal niet spreekt... is het hier niet pleizierig.
Ik dacht dat het zoo gemakkelijk was, fransch te leeren.
Voor wie jong is, gaat dat nogal, maar...
Ik heb dit jaar niet eens mijnen Paschen kunnen houden... De vlaamsche priester was ziek, en als ik probeerde in 't fransch te biechten, kon de biechtvader zich niet houden van lachen.
Hij heeft u toch de absolutie gegeven?
(Schokschouderend.)
Ik weet het zelf niet, wat hij mij gegeven heeft.
(Glimlachend.)
Wees onbevreesd moeder, gij zult naar de hel niet gaan.
Daarvan heb ik geenen schrik, maar een christen mensch houdt toch gaarne zijnen Paschen.
(Men klopt op de deur.)
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
De vorigen, Frans Stork.
(Met eenen reiszak aan de eene, en eenen regenscherm in de andere hand.)
Bonjour, madame Klepkens! Octavie!
(Springt op en loopt Frans te gemoet.)
Frans! Mijn Frans!
(Laat reiszak en regenscherm vallen en omhelst hartelijk Octavie.)
Octavie!... Ik ben blij dat ik u zie!...
(Aangedaan.)
Ah! Frans!... Ik ook... ik ook...
(Tot Rosalie die opgestaan is.)
Madame Klepkens, laat mij u omhelzen, want ik gevoel dat gij geboren zijt om mijne schoonmoeder te worden.
(Omhelst Rosalie hartelijk.)
(Verwonderd.)
Uwe schoonmoeder?... Jongen.
Ja, madame Klepkens, mijne schoonmoeder. - Ik ben expres naar Parijs gekomen om u de hand te vragen van Octavie.
(Meer en meer verwonderd.)
De hand van Octavie!...
| |
| |
Of liever hare twee handen... want een vrouw met eene hand...
Octavie is nog zoo jong... en...
Eene oude vrouw zou ik niet willen, madame Klepkens.
Ik zou dat gelooven, Frans... want...
(aarzelend)
eene oude vrouw is niet meer jong... en...
En eene jonge vrouw is nog niet oud.
(Octavie lacht hartelijk.)
Enfin... Ik sta als van de hand Gods geslagen...
Gij wist toch dat ik Octavie gaarne zie, madame Klepkens...
Ik?... ik dacht dat gij haar reeds lang hadt vergeten.
Vergeten! Ik heb haar meer dan 500 brieven geschreven.
Meer dan 500 brieven! Nu begrijp ik waarom Octavie zooveel op de mansarde zat te schrijven.
Het was om fransch te leeren, ‘mama’. Ik maakte themas.
(Droevig.)
Ach, Frans, jongen, alles gaat hier zoo slecht; Tieste loopt al acht weken zonder werk.
| |
| |
Acht weken! In Gent is er altijd werk; men wordt er niet rijk, doch men lijdt er geene armoe.
't Is waar, jongen; ik zal het heel mijn leven beklagen dat wij naar Parijs gekomen zijn. Ik gaf 10 jaar van mijn leven...
(Haar afbrekende.)
Laat ons terug gaan naar Gent, moeder; ik zal het aan vader vragen.
Ja, doe dat, mijn kind, ik zal u heel mijn leven dankbaar zijn.
Frans zou toch hier niet willen trouwen, niet waar, Frans?
Dat is mij gelijk, Octavie, als wij maar getrouwd zijn...
Mij ook, Frans, doch gij zijt niet gekomen om hier te blijven?
In het geheel niet; ik ben gekomen om u te zien... en om Parijs eens te zien.
(Gaat in zijn reiszak voelen.)
Madame Klepkens, ik heb u iets meegebracht, ziehier, een klippel Gentsche peperkoek.
Een klippel Gentsche lekkerkoek! Wel jongen, nu hebt gij eene goede gedachte gehad,
(den koek aannemende)
hij zal ons niet weinig van pas komen.
(Riekt er aan.)
O! dat riekt goed! Het riekt naar Gent.
Mama, laat mij ook eens rieken.
(Zij riekt insgelijks aan den peperkoek.)
Inderdaad, het riekt naar Gent.
| |
| |
En voor u, Octavie, heb ik dit medegebracht.
(Overhandigt haar een klein doosje met oorbelletjes.)
Voor mij?
(Aannemende.)
O moeder! zie eens wat schoone oorrinkskens!
Ja, Frans, gij hebt niet nauw gezien, gelijk men zegt te Gent.
En dat is zuiver goud! en echte perles fientjes!
Echte perles fientjes. O Frans! daarvoor moet ik u toch omhelzen.
(Kust Frans hartelijk op beide wangen.)
Is er nieuws in Gent, Frans?
Nieuws en geen nieuws... Madame uit ‘het Zwart Hondeken’ is weggeloopen met eenen gendarm.
(Tot Octavie, die tracht de oorbelletjes aan te doen.)
Zal het gaan? wacht ik zal u helpen.
Als 't u belieft, Frans.
(Gaat Octavie helpen.)
Ik heb het wel gedacht dat schoone Pauline, zooals men haar noemde, eens de plaat zou gepoetst hebben met een soldaat of een pompier.
Noch iets, de dochter van Mie Labbeke is getrouwd met een ouden bult die 150.000 frank rijk is.
Julietje, dat schoon meisje? Wel Lieve Heer!
| |
| |
Hij is 75 jaar oud.
(Tot Octavie.)
Ha! ik ben er.
En zij is er hoogstens 20. Wat zullen wij nogal hooren!
Merci Frans.
(Gaat zien in een klein spiegeltje.)
O! die staan mij schoon! Zie eens mama!
Heel lief. Frans hebt gij geen lust om iets te eten. Een fricadelleke of een beetje ‘pommes de terre frites!’
Straks zal ik wel een beetje eten, madame Klepkens; nu heb ik nog geen honger, doch ik stik van dorst; indien gij mij toelaat u te regaleeren, ziehier twee frank voor een flesch wijn.
(Geeft het geldstuk.)
Voor twee frank heeft men twee liters wijn, en van den besten.
Ja, de wijn is hier goedkoop maar... het is er al mee... Octavie, wilt gij er om gaan? Uwe beenen zijn jonger dan de mijne.
(Aarzelend.)
Och, mama, ga zelve; wellicht zit vader weer bij den marchand de vins, zeg hem dat Frans hier is.
Inderdaad, ik moet nog een en ander medebrengen, want Frans blijft toch dineeren.
Madam, ik zit nog met 6 pistolets met Gentsche verkenskop in mijnen reiszak, dus heb ik eten genoeg voor heel den dag.
| |
| |
Gij kunt toch heel den dag geen verkenvleesch eten; breng een beefsteak mede, mama, van de ‘filet.’
Ja, mijn kind.
(Rosalie af.)
(Nauwelijks is zij de deur uit of Frans vliegt Octavie aan den hals.)
| |
Derde tooneel.
Octavie en Frans.
Octavie! mijne Octavie!
(Kust haar aanhoudend.)
(Terugkomende.)
Ik heb mijnen porte monnaie vergeten.
(Beziet Frans en Octavie.)
Ja maar...
(gaat haren porte-monnaie nemen van tusschen de bedmatrassen...)
braaf zijn terwijl ik weg ben.
(Onthutst.)
Wees gerust, mama! - O! madam.
(Rosalie af.)
(Vliegt weder naar Octavie en overlaadt haar nogmaals met kussen.)
Octavie! mijne Octavie! Die ik toch zoo gaarne zie.
(Frans zachtjes afwerende.)
Genoeg, Frans, genoeg! Ik kan bijna geen adem halen.
Gij zijt toch niet asthmatiek?
| |
| |
Neen Frans, maar... enfin, als wij getrouwd zijn... dan moogt gij mij kussen zooveel gij wilt.
Bedenk toch, liefste, dat ik u sedert twee jaar niet meer gezien heb; toen ik bij uw vader werkte zag ik u alle dagen; alle dagen ontstal ik u een half dozijn kusjes, doch sedert uw vertrek... Octavietje, wist gij hoeveel verdriet ik gehad heb sedert gij in Parijs woont. Mijne moeder dacht dat ik zinneloos ging worden... Ik kon niet meer eten noch drinken; slapen heb ik niet gedaan vooraleer ik uwen eersten brief ontving, en als ik bij toeval de oogen sloot, dan was het om van u te droomen.
(Liefdevol.)
O! Frans! Ik heb ook heele nachten om u geweend; mijne moeder dacht dat ik ging uitteren.
Is dat waar?
(Hij slaat zijnen rechter arm rond hare lenden en kust haar teeder.)
Mijne lieve, lieve Octavie!
Frans, gij hebt nooit bemerkt dat mijne brieven nat waren?
Ja, dat heb ik bemerkt, liefste Octavie, en dan... dan... kon ik mijne tranen niet bedwingen, zie als ik er nog aan denk...
(Wischt eenen traan.)
Ik vroeg mij dikwijls af hoe het kwam, dat er zooveel inktvlekken op uwe brieven waren...
Dat waren mijn tranen, liefste Octavie, bittere tranen gemengd met inkt! Och! Ik heb meer geleden dan tien paarden kunnen trekken.
(Omhelst haar nogmaals.)
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
De vorigen, Tieste, hij ziet er bedronken uit, heeft een blauw oog en den hik.
(Binnenkomende.)
Sale pays! Sakkernondebleu.
(Hikt.)
Vive la Belgique! A bas Paris!
(Hikt. Werpt zijnen hoed op het bed, en laat zich moedeloos op eenen stoel vallen.)
Vader, zie eens wie hier is.
(Ter zijde.)
Wel, hij heeft een blauw oog! Vader, Frans is hier.
(Tieste schijnt Frans niet te herkennen.)
Baas, hoe gaat het.
(Reikt Tieste de hand.)
Slecht! Slecht jongen... Wel Frans. Wat komt gij hier doen in dit verwenscht land.
(Hikt.)
Komt gij hier ook armoede lijden op zijn fransch?
Vader, waar hebt gij dat blauw oog opgedaan? Het is heel gezwollen.
Zie Frans, hoe zij hier de menschen ‘arrangeeren.’
(Hikt.)
Er loopt een gamin tegen mij en noemt mij imbécile! Ik zeg qu'est-ce que c'est vous
(hikt)
en hij geeft mij een ‘coup de savate,’ dat ik wel duizend kaarsjes zag branden.
Was daar geen politie, vader?
Politie.
(Hikt.)
Die is nooit te zien als men haar roodig heeft.
| |
| |
Wil ik er een doekje met koud water opleggen, vader?
Onnoodig.
(Hikt.)
Hoe eer ik dood ben, hoe beter.
Baas, ik kom u vragen of ik met Octavie mag trouwen!
Trouwen!
(Hikt.)
Zijn er nog geen arme menschen genoeg?
Ja maar, wij blijven niet hier; wij gaan naar Gent wonen bij mijne moeder; zij heeft eene schoone deeling gedaan.
't Is wel besteed!
(Hikt.)
Uwe moeder is eene brave vrouw, en deelen is nog het beste wat een mensch kan doen in de wereld.
(Hikt. Tracht te vergeefs zijne bottienen uit te trekken.)
Zoodus baas, dat gij toestemt?
Toestemmen?
(Hikt.)
Wat toestemmen?
(Trekt een schoen uit.)
Dat ik trouw met Octavie.
Ik trek mij dat niet aan. Ik trek mij niets meer aan. Mijne vrouw is hier de baas!
(Hikt. Rosalie die binnenkomt hoort de laatste woorden.)
Zij is altijd de baas geweest, en een huishouden waar de vrouw de baas is moet teniet, al was het van...
(Hikt.)
| |
| |
| |
Vijfde tooneel.
De vorigen, Rosalie.
(Barsch.)
Hij is weeral zat!
Vader heeft een blauw oog.
't Is wel besteed! hij moest er twee hebben, dat zal hem leeren zich bedrinken.
Zie Frans, daar is de nagel van mijn doodkist.
(Hikt.)
Madame moest naar Parijs! om fransch te leeren.
(Hikt. Trekt zijn tweeden schoen half uit.)
Mama, antwoord niet, anders is er weeral ruzie.
Zij kan al zooveel fransch als ik, genoeg om slaag te krijgen.
(Tot Tieste.)
Ga een beetje op uw bed leggen; wij zullen elkander spreken als gij nuchter zijt.
Nuchter.
(Hikt.)
Ik ben zoo nuchter als een pas geboren kalf dat nog niets gegeten heeft.
(Hikt.)
Mijn beer grolt als... een beer... die verscheurd is van den honger.
(Hikt.)
Ik eet niet meer. Ik ga mij laten sterven van honger. Ik heb genoeg van dit leven.
| |
| |
(Bedaard.)
Wilt gij wat pommes de terre frites eten met fricadellen?
(Met afkeer; valt bijna op het bed.)
Merci. Ik kan geen fricadellen meer hooren of zien. Sedert dat wij in Parijs zijn, Frans, hebben wij nog niets anders gegeten dan pommes de terre frites en fricadellen.
(Gebeten.)
Dat is niet waar, Frans.
Baas, wilt gij een broodje eten met Gentsche varkenskipkap?
Ja, baas! Gentsche varkenskipkap. die mijne moeder zelve bereid heeft. Proef dit eens.
(Geeft Tieste een broodje met vleesch.)
(Aannemend.)
Merci, Frans, omdat het van Gent komt, en omdat het varkenskipkap is.
(Hikt.)
(Middelerwijl heeft Octavie de glazen gevuld.)
Frans, gij hebt zeker dorst.
(Tieste wilt een glas nemen doch zijne vrouw duwt hem achteruit.)
(Neemt het glas.)
Eerst eten. Frans, op uwe gezondheid.
(Klinkt met Frans.)
(Klinkende.)
Santé madame... Octavie, baas... op uwe gezondheid.
Allen drinken
| |
| |
(Tieste nadert nogmaals de tafel om een glas te nemen, doch zijne vrouw duwt hem opnieuw achteruit.)
(Tot Tieste.)
Straks, als gij gegeten hebt, zult gij een glas krijgen.
(Opstuivende.)
Ziet gij dat Frans, zoo heeft mijne vrouw mij altijd behandeld, zelfs in tegenwoordigheid van vreemde menschen, mij affronteeren, dat is...
Zij is altijd de baas geweest en ik heb altijd gestaan waar de bezem stond.
(Hikt.)
Och! vader!
(Maakt het venster dicht.)
(Tot Octavie.)
(Etende.)
Mijn kind, luister naar mijne woorden, want gij zult mij niet lang meer zien.
(Hikt.)
Als gij trouwt met Frans, laat uw man meester zijn.
(Hikt.)
Eene vrouw die de broek draagt doet ze dikwijls verkeerd aan.
(Gebeten.)
Zattemanspraat.
(Steeds met het broodje in de hand.)
Wie heeft er van mij een zatlap gemaakt?
(Op Rosalie wijzende.)
Gij! Te Gent wonnen wij eerlijk ons brood en wij waren gelukkig; maar madame moest naar Parijs, om fransch te leeren!
(Hikt.)
Wij zijn hier bijna twee jaar, en zij kan juist zooveel fransch als ik,... genoeg om slaag te krijgen!
(Hikt.)
(Bitsig.)
Ga naar uw bed, zeeveraar.
| |
| |
Zij heeft mij altijd behandeld als ware ik de domste hond van heel Gent, en zij is de dwaaste kat van heel Parijs!
(Hikt.)
Ach, vader, als 't u belieft.
Neen kind, ditmaal zal ik spreken, alware het voor de laatste maal.
(Werpt zijn broodje met geweld op den grond en begint te weenen.)
Wat ik hier in dit verdoemd Parijs heb geleden. Als ik denk aan mijne twee jongste kinderen, aan mijn Lotje en aan mijn Pierken, dan is het maatje vol en ik ga het uitgieten langs het venster.
(Loopt naar het venster en opent het.)
(Rosalie pakt hem bij den kraag; Octavie en Frans vatten Tieste bij de armen en beletten hem uit het venster te springen.)
(Allen roepen tegelijk: Tieste! vader! baas!)
Ach! Tieste, wat gaat gij doen? Baptiste!
Ach! Vader! Vader! om de liefde Gods!
Baas, baas! Geen beestigheden!
(Zij brengen Tieste terug in het midden van de kamer. Frans maakt het venster dicht. Octavie weent bitter.)
Om het even; ik zal er een eind aan maken. Ik zal mij verdrinken, is het vandaag niet, dan is het morgen, of ik zal mij ophangen.
(Huilende.)
Och! Tieste, bedaar; ik smeek en vraag om vergiffenis. Gij hebt gelijk, ik ben de schuld van alles, doch voortaan zult gij alléen meester zijn... laat ons terug gaan naar Gent...
(Frans tracht Octavie te troosten.)
Naar Gent!
(Hikt.)
Jamais. Wij zijn te Parijs, en wij zullen er blijven, al moesten wij er creveeren van honger.
| |
| |
(Slaat hare armen rond Tieste's hals en weent bitter.)
Och, Tieste, mijn goede Baptiest, gij zult mij vergiffenis schenken; ik beken dat ik ongelijk had naar Parijs te komen, maar anders heb ik toch nooit iets misdaan. Ben ik voor u niet altijd eene trouwe echtgenoote en voor mijne kinders eene goede moeder geweest? Heb ik u niet altijd zielslief gehad? Zeg Baptiest, dat gij mij zult vergiffenis schenken, zooniet ben ik in staat ook...
(Vliegt wanhopig naar het venster, dat zij te vergeefs tracht te openen, maar Frans en Octavie houden haar tegen en Tieste trekt haar terug.)
Octavie en Frans.
O! mama! Wel madam!
Kom, kom Rosalie, wat zal dat beteekenen? Mij verbiedt gij van door het venster te springen, en nu wilt gij er zelve door.
(Weenende.)
Och! vader, schenk moeder vergiffenis; laat ons terug naar Gent en gij zult zien... wij zullen weder gelukkig zijn.
(Tot Tieste.)
Ja baas, Octavie heeft gelijk, uwe vrouw is toch altijd eerlijk en braaf geweest...
Dat zeg ik niet, Frans; zij is eene brave vrouw, maar zij ziet niet verder dan haren neus lang is, en zij heeft maar een klein neusje.
(Grijnende.)
Ik heb u vergiffenis gevraagd en... Hi! Hi! Hi! Ik zal het besterven.
Ehwel, 't is wel, wij gaan terug naar Gent al ware het reeds morgen, als gij wilt en...
(Kust haar.)
(Frans kust Octavie ook verscheidene maal.)
| |
| |
(Omhelst Tieste vurig.)
O! mijn brave Tieste, mijn brave man! Ik zal nooit meer vergeten hoe toegevend gij zijt en... Kom, leg u een beetje te rusten, ik zal u een beefsteak bakken tegen dat gij wakker wordt, en dan zullen wij samen dineeren. Nu, drink eerst nog een glaasje wijn.
(Geeft hem te drinken. Leidt Tieste naar het bed. Tieste laat zich legen het bed vallen.)
Nog een glaasje?
(Geeft hem nog een glaasje.)
Nu is het genoeg. Wacht ik zal u helpen mijn brave soldaat.
(Helpt Tieste zijn jas, gilet en broek uittrekken. Hij heeft een rood baaien slaaprok en onderbroek aan.)
| |
Zesde tooneel.
De vorigen.
(Tieste legt zich te bed en wentelt zich om en om.)
(Met een zucht.)
Ach! kinderen, er is een zwaar pak van mijn hart! Na al dat verdriet is er misschien nog geluk voor ons. Wij gaan terug naar Gent...
(Zeer verheugd).
Ik wenschte dat wij er reeds waren, want moesten wij hier nog langer verblijven, ik kreeg de landziekte! ik gevoel het.
(Vult de glazen.)
Ik voel het! Komt kinderen, wij drinken op de terugreis naar ons Vaderland! ons dierbaar Gent!
(Frans en Octavie, die stonden te vrijen, naderen de tafel en klinken met Rosalie)
: A bas Paris! Vive la Belgique!
Moeder, op uwe gezondheid!
(Tieste droomt luid van fricadellen en pommes de terre frites.)
Madame Klepkens, à votre santé!
(Na gedronken te hebben.)
Hoe stelt het Jefke. De kleine Jef?
(Verheugd.)
Jef stelt het heel goed. Hij is bij een patissier om taarten te leeren naar huis dragen. Hij blijft er eten en slapen en ontvangt soms tot 25 frank drinkgeld in de maand.
| |
| |
Naard? Dat is een echte Parisien; hij wil geen vlaamsch meer spreken, 't is veel te gemeen, zegt hij.
(Gebelgd.)
Gemeen! Zijne moedertaal verachten, dàt is gemeen!
(Die medelijdend naar Tieste ziet.)
Mijn arme man, waar mag hij dat blauw oog hebben opgedaan?
Een ‘voyou’ heeft hem een ‘coup de savate’ gegeven.
Frans, dat zijn hier deugenieten. Ik ga vader een beetje bruine zeep achter zijn oor strijken.
(Neemt het schoteltje met zeep en strijkt er Tieste een weinig achter het oor.)
Zie, zoo zal er de pijn uittrekken, terwijl hij slaapt.
(Tieste snorkt)
| |
Zevende tooneel.
De vorigen, Naard.
(Binnenkomende.)
Bonjour tout le monde! Tiens qui voilà, François!
(Gaat er naartoe de hand uitstekende.)
Comment ça va, mon vieux?
(Hem de hand drukkend.)
Heel goed gelijk gij ziet.
(Die een papieren sigaartje rookt.)
Et quelles nouvelles au pays? Mon cher ami.
Naard, Frans en ik gaan trouwen.
Vraiment! Toutes mes félicitations! A la bonne heure.
| |
| |
(Verheugd.)
Naard, wij gaan terug naar Gent.
Naar Gent! Pas moi en tout cas. Ho! la la.
Gij zult medegaan; dit jaar moet gij loten!
Tirer au sort! Jamais de la vie!... D'ailleurs, je vais me marier!
(Tieste snorkt.)
Rosalie en Octavie.
(Tegelijk.)
Vous marier! Een blague zeker.
Blague? J'épouse une forte chanteuse du Ba-ta-Clan.
(Tegelijk.)
Forte chanteuse du Ba-ta-Clan!
(Spottende.)
Een forte santeuse van den Bataclan. Hij wil ons wat opdraaien!
Zij verdient 25 frank par soirée;... maar zij is een beetje ouder dan ik!
(Tieste snorkt.)
Wat gaan wij vandaag nogal hooren!
(Tot Frans.)
Gij moest eens zien wat schoone en groote vrouw! Een bijou! Zij zou voor mij sterven.
(Tot zijne moeder.)
Ten andere, gij hebt haar reeds gezien als wij in den Ba-ta-Clan geweest zijn. - Mademoiselle Mimi, die zong: ‘Une Chaumière et ton coeur’ suffirait à mon bonheur. Gij hebt zelfs geapplaudisseerd.
Wat! dat groot dik wijf! Het is gelijk een oliefant. Ha! ha! ha! Gij doet mij lachen, Naardje.
(Tieste snorkt.)
| |
| |
(Spottende.)
Zij weegt wel driemaal zoo zwaar als gij!
Wat geeft dat? Wij trouwen niet per gewicht. Nous nous aimons, en mogen wij niet trouwen, dan spring ik door het venster.
(Tieste snorkt. Hij wil naar het venster doch Frans houdt hem tegen.)
Gij ook al! Dat venster brengt ons ongeluk bij. Ik wenschte dat wij hier al weg waren.
| |
Achtste tooneel.
De vorigen, Bernard Kiekepoot, stormt binnen als ware hij van den duivel bezeten. Hij heeft een gedrukt papier in de hand.
Ma soeur, ma soeur, où est notre bon de l'exposition?
(Allen staan verwonderd.)
Bon d'exposition?
(Haalt de schouders op.)
Mais oui, votre bon de l'exposition universelle de l'année dernière.
(Haalt een briefje te voorschijn.)
Un billet comme celui-ci!
Ah! je sais ce que mon oncle veut dire.
(Tot hare moeder.)
Onzen bon van d'Exposition.
Ik weet niet wat gij bedoelt.
(Tieste snorkt.)
Sacré nom d'un chien!
(Met nadruk.)
Gij weet niet dat gij verleden jaar, even als ik, een bon gekocht hebt van 20 frank van d'exposition universelle?
Ja! dat weet ik, wij zijn ermede vijfmaal al te zamen naar de expositie geweest!
| |
| |
Très bien! Mais er bleef een talon comme celui-ci, voor de tombola!
(De schouders ophalende.)
Talon comme celui-ci!
(Bitsig.)
Spreek uwe moedertaal, dan zal ik u verstaan.
(Heen en weer loopende.)
Nom de nom! de nom! de nom! de nom!
(Tot zijne zuster.)
Welnu, gij hebt uwen talon niet meer, dan verliest gij 250.000 frank.
(Tieste snorkt.)
(Tegelijk.)
250.000 frank!!!
Een talon van 250.000 frank.
(Tot Octavie.)
Dat ware jamer.
Ja, 250.000 frank die gij verliest indien gij uwen talon niet vindt. Ziehier de lijst van de tombola: 1er prix 250.000 frank, nr 219 série 12025. Eh bien! ik heb nr 218 en gij moet nr 219 van voormelde série bezitten, puisque moi, aangezien ik met ù de biljetten heb gekocht en ù het tweede heb gegeven.
(Beteuterd en twijfelend.)
250.000 frank!
(Tieste snorkt.)
Ja! een fortune van 250.000 frank, ¼ de million, verstaat gij nu.
(Allen staan te denken om zich te herinneren.)
Moeder, waar is dat briefje?
Dat weet onze Lieve Heer! Het is een jaar geleden!
| |
| |
Ma soeur, ik heb u gezegd dat gij den talon moest bewaren.
Ja, had ik geweten dat... maar wie zal er peinzen dat...
(Gaat zien in eene schuif der nachttafel.)
(Tot Octavie.)
Uwe moeder heeft het misschien weggelegd.
God weet waar! Het is zoolang geleden.
Nous allons chercher, mon oncle!
(Gaat zien op den schoorsteen.)
Naturellement!
(Droogt zich het zweet van het voorhoofd.)
Il faut chercher partout.
(Tot hare moeder.)
Als ik het goed voor heb, dan heeft het langen tijd in de soepkom gelegen.
(Neemt de kom van de kast en plaatst die op de tafel; allen omringen haar. Bernard sakkert maar immer voort, doch gaat ook zien. Octavie haalt eerst uit de soepkom eenig naai en stopgerief, daarna een aantal briefkens en rekeningskens.)
Dat is het niet.
(Rosalie neemt de flesch en wijnglazen van de tafel.)
(Hem het briefje ontrukkende.)
Geef dat hier!
Rekeninksken van den schoenmaker. Nog eene rekening.
De quittances van de loyer. Een boekje.
| |
| |
(Tot haren broeder.)
Gij ziet wel dat ik al de rekeningen bewaar.
(Raapt het boekje op.)
Goed, mijn trouwboekje.
(Spottend.)
Ja, mais le principal.
(Beeft van ongeduld.)
(Bitsig.)
Principal... wie kon dat voorzien! ‘D'ailleurs, t'is zeker weeral een blague!’
Een pakje haarspelden.
(Steekt het in haren zak.)
Eene kinderbel.
Geef dat hier, 't is een souvenir van mijn Pierken zaliger.
(Neemt het en kust het.)
Misschien in de laden der commode.
(Tot Frans.)
Wilt gij mij helpen? Wij zullen de laden uittrekken, op de tafel plaatsen en éen voor éen onderzoeken.
Met pleizier.
(Gaat helpen.)
Attendez, je donnerai un coup de main.
(Octavie, Naard en Frans trekken de bovenste lade uit de commode en plaatsen die op de tafel. Allen zoeken er in.)
Dit is een zak met knoopen, dit zijn de zakdoeken, kousen, nog kindergoed van Pierken zaliger.
(Zij werpen al het goed op den grond vóor de tafel.)
(Misnoegd.)
Al mijn schoon goed op den grond!
Dit is een boekje cigarettenpapier.
(Steekt het in zijn zak.)
| |
| |
(Wanhopig.)
Ça serait vraiment trop bête!
(Bitsig.)
Bête! bête! Wie denkt er aan dat papierken. Ik heb andere dingen in het hoofd!
Mais malheureuse! 't is niet een papierken, 't is eene fortune, eene groote fortune!...
Ja, mama, als het waar is wat nonkel zegt....
Hij heeft ons al zooveel wijs gemaakt.
Waar? mais je vous assure, ma chère. Voici la liste.
(Toont nogmaals de lijst.)
Et voici mon numéro, c'est assez pour devenir fou!
In de bovenste lade ligt het niet!...
Wij zullen zien in de tweede.
(Neemt met Frans de lade van de tafel en plaatst die op den grond; dan nemen zij de tweede lade en allen tegelijk zoeken er in.)
Dat is al ondergoed, gewasschen en gestreken.
Dit zijn zuivere handdoeken.
(Gedurende heel dit tooneel hoort men Tieste nu en dan snorken dat het een aard heeft.)
Dit is een half hemdeken, een voorschoot... schoone zakdoeken.
(Hij werpt alles vóor de tafel op den grond.)
Een onderbroek van vader en een onderrok van moeder.
| |
| |
Hemden van vader en moeder.
(Misnoegd.)
Al mijn goed zal nu ondereen liggen.
(Bitsig.)
Mais un quart de million, ça vaut la peine de déranger un peu les chiffons.
(Ongeloovig.)
Chiffons, quart de million, ik zou het eerst willen zien.
(Bitsig.)
Willen zien! willen zien! Hebt gij het briefje?
(Terzijde.)
Quelle dinde!
(Kwaad.)
Ja, maar mij in het fransch niet uitschelden hoort gij broer! Ik heb genoeg van al uw fransche blagues! Gij hebt ons reeds zooveel wijs gemaakt!...
(Danst van ongeduld.)
Nom! de nom! de nom!
In deze lade ligt het niet.
Neen! niets te vinden.
(Hij plaatst met Frans de lade op den grond.)
In de onderste lade moet gij niet zien, daarin ligt niets anders dan overschot van kleeren.
(Stelt zich voor de commode.)
(Tot Octavie.)
Dat is jammer, het zou uwe moeder juist te pas komen om terug naar Gent te gaan.
Ik kan niet gelooven dat... 250.000 frank!
| |
| |
(Tot zijne zuster.)
Mais malheureuse, begrijpt ge niet dat gij met zoo eene fortuin gelukkig zoudt zijn voor de restant van uw leven; dat gij niet meer zoudt moeten werken, al zoudt kunnen eten en drinken wat gij wilt, in eene voituur rijden, voyageeren...
Halt. Voyageeren, merci, ik heb er genoeg van; wij gaan terug naar Gent en het zal ons laatste reisje zijn, dat kan ik u verzekeren.
Maar als gij er rijk zijt... dan... nom d'un chien!
Welnu, wij zullen zoeken, ofschoon nom d'un chien! Octavie, zie eens in den koffer.
Zou Tieste het soms niet weten?
Tieste? Laat den duts rusten. Hij is een beetje zat en...
Ik maak hem wakker.
(Gaat naar het bed en schudt Tieste bij de schouders.)
Baptiste! Baptiste! gij hebt het groot lot gewonnen!
(Ontwakend.)
Ehwel! Wat is er te doen? Staat het huis in brand?
(Wrijft zich de oogen en strekt de armen uit.)
| |
Negende tooneel.
De vorigen, Tieste.
Baptiste, mon ami! luister, uwe fortune is en jeu!
| |
| |
(Zich rechtzettende, verdwaald.)
Fortune! Wij hebben nooit fortune gehad.
Juist, doch als gij het briefje vindt zijt gij rijk.
(Ongeloovig.)
Rijk! Ik zou het gelooven! Rijk! wij kunnen onzen rijkdom dragen!
Kom uit uw bed; wacht ik zal u helpen.
(Helpt Tieste uit het bed.)
Luister eens goed: Herinnert gij u niet dat gij verleden jaar een biljet gekocht hebt van 20 frank om naar de expositie te gaan.
(Geeuwende.)
Jawel, wij zijn ermede naar d'expositie geweest; er waren 20 ‘entrées’ aan.
Goed, maar er bleef u een talon over als deze voor de tombola!
Ja, inderdaad, zoo een groen papierken!
Welnu, gisteren heeft de trekking plaats gehad en gij hebt 250.000 frank gewonnen.
Ja vader, 't is waar; nonkel heeft de lijst bij zich.
Mais pas du tout, gij zijt wakker als iedereen.
Tieste, bedenk eens wel, want indien het waar is dan...
| |
| |
Moeder twijfelt nog altijd!
Ik kan het ook niet gelooven, Frans.
(Na zich bedacht te hebben.)
Ik heb het gehad; ik heb het gehad... ik herinner mij... doch waar het gebleven is, dat is de vraag... waar?
(Klopt met de vuist op zijn voorhoofd.)
Ik heb het gehad!
(Tot Frans.)
Ik wensch dat vader zich rappeleerde.
(Tot Bernard.)
Zwijg!... Ik heb het... ik heb het!... Waar is mijn hoed?
Hier Tieste.
(Biedt hem den hoed die op de nachttafel ligt.)
Dezen hoed niet, mijnen hoogen hoed.
Gij hebt geenen hoogen hoed.
Welhoe? had ik verleden jaar geen hoogen hoed om naar d'expositie te gaan?
| |
| |
(Te gelijk.)
Ja zeker, vader had zoo een hoed. Un haut de forme!
Die is verkocht met de vodden.
Verkocht! Lieve deugd! Nom de nom de nom! Sakkernondebleu!
Pardon, mama men wilde er maar een half franksken voor geven, en ik heb hem niet gelaten; hij staat op mijn mansarde.
Ga hem halen, Octavie. Ik heb het gehad!
Bernard.
(Nieuwsgierig.)
Wat wilt gij met dien hoed doen! Gij gaat toch niet escamoteeren?
Ja toch! ja toch! die hoed was mij een beetje te groot! en...
(Spottend.)
... Nogal een goed beetje!
(Met den hoed.)
Hier vader, hij is een beetje vuil, ik had hem onder mijn bed geplaatst met houtskolen.
(Tot Frans.)
Men zegt dat het zoo goed is voor de gezondheid.
(Middelerwijl giet Tieste de houtskolen uit den hoed op den grond en haalt, van achter de lederen omranding, een aantal witte briefjes, die de omstanders oprapen, zeggende:)
Dit is het niet. Dit is het niet.
Ik heb het briefje opgevouwen, omdat mijn hoed een beetje te groot was en... hier is het!
| |
| |
Laat zien.
(Neemt het briefje, ontvouwt het en ziet het nummer na.)
N o 219, série 12025! dit is het! dit is het, bravo!!!
(Danst van vreugde.)
(Te gelijk.)
Laat eens zien, nonkel! Inderdaad! Bravo Bravo!!
Wat geluk! Wat geluk!
(Omhelst Frans.)
Tieste, mijn brave man, nu zijn wij uit Jan.
(Zij omhelst hem).
Wij zijn rijk! Gij zijt rijk! Bravo! Proficiaat Tieste!
(Omhelst hem.)
Proficiaat ma soeur! ma nièce!
(Omhelst haar.)
(Allen schijnen van streek, dansen, roepen.)
En nu om het geld!
(Loopt het tooneel af.)
(Roept.)
Wacht, Bernard, wij gaan mede.
Mon oncle, attendez.
(Allen loopen in wanorde Bernard achterna.)
(Tracht met veel moeite zich aan te kleeden, roepende):
Wacht, ik ben er ook bij!! Wel sakkernondebleu!
DOEK
|
|