Don Juan
(1855)–Petrus Joseph Norbert Hendrickx– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
Voorspel. | |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
Eene spelonk op den top eens bergs, nabij Madrid. - Storm en diepe nacht. - Op den achtergrond, de ingang: tamelijk breede opening, langs waar de toeschouwer, later, bij het stillen van het tempeest, in 't doorgebroken Maanlicht, de verre woud- en rotsenkruinen van een woest en somber landschap gadeslaat. Telkens dit verdiep helder wordt, is het tooneel licht, in den schemerglans der manestraalen die, alsdan, langs den ingang, schuins in de krochte dalen. - Bij duisternis, de handelende Persoonagen, onzichtbaar.
DON CAESAR, ANTONIO, HERNANDEZ. (Op het voorplan).
don caesar. (aan Antonio en Hernandez). Maar hoort ge niets?
antonio.
De stormwind huilt vervaarlijk.
hernandez.
Voorwaar - 'k heb veel zien moorden, veel zien sterven,
Doch nooit heb ik de klaagstem van de dood
Zoo pijnlijk-treurig hooren kermen. Dat is
Regt akelig.
| |
[pagina 16]
| |
don caesar.
't Is mooglijk, dat, wat ik
Daar even dacht te hooren, anders niet
Dan der orkanen weeklagt zij... nogtans...
antonio.
Nogtans?... En wat dan zou het anders wezen?
Laat zien?...
don caesar.
(Op geheimvollen toon).
De kerel dien Don Juan tot zich
Getrokken heeft om hem een meester in
Zijn studie en een mededweeper voor
Zijne ingebeelde zielesmart te zijn -
Dien kerel die hem, niet een meester, niet
Een vriend, maar wel een beul geworden is -
Dien kerel heeft Don Juan voor de eerste maal
Gezien, hier, in dees hol, daár, in dien hoek
Waar ik iets dacht te hooren en - spot nu
Met mij..... die kerel is een Toovenaar.
antonio.
Die zwarte Tabberd met zijn zwarten Knecht
Door wien ge beiden, gij en Senor Juan
Zoo laatst besloot, der Koningin, die niet
Onaard'ge poets te spelen?...
don caesar.
Spreek dan stiller....
Gonzalvo....ja.
antonio.
Dan zeg ik amen op
Uw vrees en 'k sla een kruis, tot naadre hoede.
hernandez
(ter zijde).
Dit alles schijnt mij hier in het gesprek
| |
[pagina 17]
| |
Te vallen, als de bliksem in een kruidmijn.
(Aan zijne makkers).
Laat af met dweepen en komt meê.
(Gaat ten achtergrond, naar den ingang, waar hij verder toeft.)
antonio,
van zijne standplaats, op het voorplan, aan Hernandez.
Komt meê?...
Dwingt mij de schrik tot kruisenslaan, hij mag
Er vrij, me dunkt, met saamgevouwen hand,
Hier op de knien doen kruipen.
(Aan Don Caesar.)
Senor - hebt
Ge soms geen lust, gij, om eens op het heusch
Verzoek des makkers, u, van rots tot rots,
Met de afgestormde steenbrok, d'afgrond in
Te laten donderen?... Wat mij betreft,
Ofschoon een beulshand ligt me eens opknoopt zal me
Die wandling nu toch van de galg niet redden.
(Ontstopt de kruik die hem aan den gordel hangt).
Dat borgt mij dees kalbas... Zoo lang die vloeit -
Vertoef ik - en verhaal tot vaakverdrijf,
Van spookerij. Daerover stofs genoeg: -
Gedankt den Toovenaar met zijn Kabouter.
(Zet zich de kruik tot drinkens aan den mond en laat ze ijlings, by moedelooze teleurstelling, zijgen.)
Ellende..... tot den bodem ledig!.....
(Pooze. - Na ze plotseling, bij vreveligen gebare, herstopt te hebben.)
Dan maar
Gespookt tot ik den dorst er bij vergete en
Hernandez 't langer hier, van schrik, niet uit
Meer houdt! - Welnu!... Doch zegt my eerst of zulks
De waarheid is. - Nog laatst werd mij gezworen
Dat hij - diezelfde zwarte, stomme Dwerg
Die slechts bij ja- of neengeknik zich uit, -
| |
[pagina 18]
| |
Gonzalvo als zijn schaduw volgt, - hem tabberd
En pij zoo handig oppoetst, als hij hem,
Bij lijf en ziel, verdoemt - niet anders is
Dan de eigen vleeschgeworden Satan die,
Ten loon voor 't afgedane knechtenwerk,
Der Heerschap, eerlang nog, den nek zal breken?
don caesar.
Antonio - wie u zulks heeft gezworen
Is de eene of andere oude kroegbes wier
Gelaster gij, hier in mijn bijzijn, niet
Herhalen zult. Gonzalvo's page ken
Ik voor een eerlijk man, 'nen deftigen
Lakkei en, daar hij somtijds allerhoflijkst
Den kroonprins wou van dienst staan, duld ik nimmer
Dat men hem iets te kort doe in die eer
En achting, waar hij, zoo van uwent- als
Van mijnentwege, in zal gehouden worden.
(Ter zijde.)
Zou thans die dronkerd helsche magt hier niet
Gaan tergen?...
antonio.
Ja?... kan wijn of schrik dus 't brein
Begoochelen, dan zwijg ik best, te meer,
Daar 't mij, by 't hooren zulker wondertaal,
Nu is - of sliep en droomde ik daar ik sta
En wake. ‘In Eer gehouden en in Achting...!’
Dat Wangedrocht, op sabbath-nacht geteeld
Uit heks en bok?...
(Stilte.) Welnu - 't zij zoo... 'k vereereHet vorstelijk bevel en lijk nog gistren,
Dat hellekind bij u in eer stond en
In achting, Prins, kan hij, voorwaar, bij ons
Er ook in treden. Onder uw welnemen,
| |
[pagina 19]
| |
Nog gistren scholdt gij hem, en voor zoo een
Gedrochtlijk iets uit, dat 'k toen, inderdaad,
Bij twijfel, had geloofd of zoo een zwart
Gerooste vel, die nare spraak door teekens,
Dat uiterlijke eens wilden Baviaans -
Verborgen toch de vuigste helgeheimnis.
don caesar,
mijmerend.
Voor wat zij zoo al eerloos doet bestaan
Moet slechts de wijnvaas verantwoordlijk blijven.
En daarom nam ik het niet gansch ten euvel,
Verstondt ge dus mijn woorden, gistren, mis...
Ik schold hem uit?... Wel ja! wou ik mij vreken -
Ik kon 't toch maar op wat ge, alstoen ook, zoo
Alleen, en tot den bodem ledig brastet.
antonio,
aan Don Caesar.
Wanneer ge dus den rol, door u gespeeld,
Met dien der andren zoekt te wislen, ruil
Dan ook, met een, uw titels en uw borze.
Wij dronken niets - hij kon niet staan.
don caesar.
Heb ik...?
antonio,
invallend.
't Gelag verteerd, ja, en gezegd nog erger
Dan wat me een oude kroegbes zwoer en ik
Op 't eerlijk man, den deftigen lakkei,
Hier niet herhalen mag.
don caesar.
Hernandez, spreek
Gij, heb ik...?
hernandez,
invallend.
Ja, Monsenor, ja, ten ergste
Den Zwarten, gistren, uitgescholden.... Doch
| |
[pagina 20]
| |
Wat geeft nu zulks dat gij er zoo belachlijk
Om twisten zoudt?...
(Komt van den ingang eenige stappen voorwaarts en geraakt, allengs, tot waar Antonio, op de linkerzijde des voorplans, van den beginne des tooneels, tegen de rotsenwanden leunt.)
Als of die Hooggeduchte,
In 't eind, toch wel iets anders zijn kon dan
Een mensch, een Moor, een doodeenvoudig knecht
Die, - lijk er algemeen, en niet ten onregt,
't Gerucht van loopt - zyn Heer slechts dient, uit hoop
Dat later dezes kunst, hem eens, ten loon,
't Genot der spraak terug zal schenken.
antonio,
immer geleund tegen de rotsen op het voorplan; aan Hernandez.
En
Alzulken sprookjes kleeft gij aan?
hernandez.
Daar ze als
Uwe opgaaf geen gezonde rede lastren?
antonio.
In dien gevalle, ofschoon zijns knechten kwaal
Voortreflijk d'uitvoer zijner plannen diene,
Ontbindt hij, eerlang nog, den armen bloed
Zijn tong, om hem uw lof van kenner in
Geneeskunst, op de daken te doen schreeuwen. -
Wat men dien vriende al diets maakt!... Stomheid is
Onheelbaar, Goede.
hernandez,
aan Antonio.
Uit zenuwziekte ontstaan
Kan stomheid, Heerschap, door 'nen zenuwschok
Genezen worden.
antonio.
Oude wijven praat.
Ik hou 't bij mijn gezegde. Delrio
| |
[pagina 21]
| |
Verhaalt nog meer van dergelijke kluchten...
Gonzalvo, op zyn laatste reize door
De wildernis, ontmoette den kabouter
Daar zittend, stom als 't Noodlot, en alleen
Te midden der...
(Stilte. - Aan Don Caesar.)
Waart gij het die daar spraakt,
Monsenor?...
don caesar.
Ik?... Op Gods genade... doch -
Wij staan hier niet gedrieën: 'k hoorde iets zoo
Als hij...
antonio.
Begoocheling. Het dacht me... of noemde
Men mij bij naam.
hernandez,
stapt eensklaps naar den ingang.
Heisa! het weder stilt,
De maan breekt door, genoeg gedweept: - komt henen.
antonio.
Dien God behoedt is wel behoed en hoeft,
Uit schrik, den stortstroom van omlaag niet in
Te wandelen. - Ik lach met Hel en Duivel:
'k Voer heiligdom op mij...
(Pooze.) Ter neer Gonzalvo!Ik duld dien naam zoo min 'k me er aan vertrouw.
don caesar,
met diepen zucht; half luid.
En ik dan, Hemel!...
hernandez,
treedt ijlings, ongeduldig, weder de grot in.
Neen - dat gaat nu toch
Te ver.
(Aan Don Caesar.)
Monsenor, zeg mij, is die Man
Dezelfde niet met wien, - om het bezit te
| |
[pagina 22]
| |
Heroveren der u onterfde Rijkskroon, -
Ge in een verbond tradt dat u beiden, morgen
Nog, eens moet maken in den uitslag van...
Welnu... van wat ge samen zoo al vreemds
Staat uit te voeren?...
don caesar.
Waar wil dát nu heen!
(Aan Hernandez.)
En dan?
hernandez.
Hewel - 'k begrijp niet, hoe ge, als 't kind
Voor 't duister, nu voor 't enkel hierzijn siddert
Van wien ge uw gansche toekomst hebt vertrouwd,
Met wien ge zulk verdrag hebt aangegaan
En door wiens toedoen het zoo verre kwam
Of gij - soms ook die arme Senor Juan -
Zijt beiden thans hem tot een werktuig dat
Hij kan naar lust doen spelen of aan stuk
Slaan, 't Schrift waardoor ge u tot het slagten van
De Koningin verbindt, bestempeld met
Uw naam en zegel, is toch immers, lijk
Ge zegdet, in zijn magt? - Uit zulk een vrees
En dergelijk vertrouwen vloeit nu, ten
Gevolge, iets wat 'k naar echte weerde schat
Wen ik 't, kort af, maar kluchtgen onzin noeme.
(Staat weder nevens Antonio die immer, links, op het voorplan, tegen de rotsen is geleunde.)
don caesar,
aan Hernandez.
Is nu de litanie ten einde?
hernandez.
Ja.
| |
[pagina 23]
| |
don caesar,
aan Hernandez.
Dus wel; 'k had anders door een brave rossing
Er ‘amen’ op geantwoord.
hernandez,
aan Don Caesar.
En mijn dolk
Dan ligt den zegen toegereikt.
antonio,
immer in liggende houding, aan Don Caesar.
Laat hem
Maar zeggen, jongen, hij is bang; om niet
Te hooren wat gij hoordet, zoekt hij slechts
Gedruisch te maken.
don caesar.
Neen, de vlegel is
Bij drank.
antonio,
fluistert Hernandez in 't oor.
Geen woord. Zijn beurs is dát toch weerd.
(Stilte.)
don caesar.
Nu hale mij de nikker zoo...
antonio.
Zoo 't hier
Niet spookt. - Thans heb ik 't ook gehoord.
hernandez.
Ik ook...
't Was als een menschenzucht.
don caesar,
half luid aan Antonio.
Ge zijt gewapend,
Dan zie gij eens?
antonio,
leunt steeds tegen de rotsen.
Och! 't kan soms iemand zijn...
Een dronken schurk, bij voorbeeld, die zijn roes
In gindsche holtens uitronkt en, als wij,
| |
[pagina 24]
| |
In 't droog, zoo 't nuchterworden opwacht... Eerst
Geroepen...
(Schreeuwen te gelijk: niets antwoordt.)
'k Wil toch eens...
(Begeeft zich, regts, naar de dieptens der spelonk. - Poos stilte. - Komt terug op het voorplan.)
Geen ziel.
(Herneemt zijne vorige standplaats.)
hernandez,
gaat naar den ingang.
En ik -
Heb hooren zuchten.
(Ziet buiten de grot. - Op korzelen toon, aan Don Caesar en Antonio.)
Licht de maan thans nog
Niet hel genoeg dan dat ons, langer, om
'nen Ingebeelden storm, en dús, hier zal
Te schuilen vallen?..
(Stilte.)
don caesar,
schreeuwt.
Zeg! komt nu eens hier!
Komt nu eens gauw! en trekt uw degens, gauw!...
Mij dunkt - ik zie twee oogen glinstren als
Twee gloênde kolen...
hernandez,
van uit den ingang.
Wat dan schort hem toch,
Den dweeper?...
don caesar,
aan Antonio die hem is genaderd om te zien.
En nu is het weêr verdwenen!
antonio,
aan Don Caesar.
Hoor, Vriendjen, wen 't u lust met anderen,
Den gek te scheren, doe gij 't met die Dona's
Die aan de Zwarte Kunst gelooven moeten
Daar gij ze eens, uit huns bruigoms armen, in
Een kloostercel te toovren wist.
(Wandelt).
Senora
Josepha, zou voor 't smaken van uw grillen
| |
[pagina 25]
| |
Soms beter vatbaar zijn dan wij.
(Houdt stil bij den ingang, op den achtergrond, nevens Hernandez. - Steekt het hoofd buiten de spelonk.)
Dan ja...
Het weêr wordt helder...
(Aan zijne makkers.)
Zoo we dus maar gingen?...
Ofschoon 't al over middernacht zij, konden
Wij ergens den bokaal er nog eens op
Doen klinken.
don caesar,
van zijne plaats op het voorplan.
'k Zweer u dat ik het gezien heb!
Twee barnende oogen, dáár, in gindschen hoek
Waar iets daar straks gezucht heeft.
hernandez,
van uit den ingang.
't Kan misschien
Een wilde kat zijn?
antonio,
wandelt.
Juist! dat moet het zijn! -
Koom, gaan wij nu. - Het is een kat, een kat
Zeg ik.
don caesar,
staat immer op het voorplan.
(Ter zijde.)
Bij gansch de Hel! ik durf er niet
Voorbij te treden.
(Luid).
'k Wil nog luistren en
Eens zien... Ook - 't zal nog stormen.
(Stil).
Dorde ik hier
Maar uit te gaan. - Neen - 't is geen kat.
antonio,
wikkelt zich in zijnen mantel en komt op den voorgrond, naar Don Caesar.
Dan maar
| |
[pagina 26]
| |
Geluisterd en gezien, tot morgen toe.
(Vlijt zich tegen de rotsen, als tot slapens.)
Wat men zoo al moet doen om zich, bij tijds,
Den dorst een weinig aangenaam te lesschen!...
hernandez,
treedt terug in de krocht.
Toch wonder!
(Aan Antonio).
Zie! hij spot met Hel en Duivel,
Aan niets hecht hij geloof - en thans gelooft
Hij alles. Toeft hij nog een enkel uur hier,
Is hij zoo dapper Katholiek, dat hij
Zijn purpren vorstenbed, uit zijn paleis,
Zal ruilen voor 'nen ruigen stroozak in
Een kloosterhol... O wonderteelend duister!
Ik maak u morgen een Sonnet.
(Gaat terug tot den ingang.)
antonio,
in zijnen mantel gewikkeld en tegen de rotsen geleund.
Hij wil
Niet luistren, Prins?...
hernandez,
van uit den ingang.
Is het geen waarheid wat
Ik zeide?
antonio,
dezelfde houding; aan Hernandez.
Dat hij voor 'nen cellenstroozak
Het vorstlijk dons zou laten, wen hij zich
Nog lang hier ophield?
hernandez.
Ja.
(Vangt aan het tooneel op en neder te wandelen, langs henen de rotsen, links.)
antonio.
Dat denk ik ook -
Doch voor zoo veel gewaande stroozak lag
In zeker sticht van Karmelieten-Nonnen.
| |
[pagina 27]
| |
don caesar,
uitvarend.
Dat gaat te ver! Daar straks nog schimptet gij...
Wat is er tusschen mij en zeekre...
hernandez,
invallend; hij wandelt immer in vorige rigting.
Deftig!
Slechts over een paar uren legt hij ons
Die heele liefdesavontuur voor oogen
En 't is hem of hij niet gesproken had.
(Staat stil. - Aan Don Caesar.)
Het dunkt me, Senor, of uw leven hecht ge
Toch aan een draadjen, waarlijk, al te broos.
Wilt gij dit draadjen eens zien breken - neem
Dan maar 'nen roomer wijns te veel.
(Wandelt voort.)
En dan -
Vaarwel de jeugdge Prins der Asturiën...
De gansche hoop van gansch een halve wereld,
Verdorven en gevloekt - tot in den grave.....
Dat kan een roomer wijn.
(Gaat op het voorplan leunen, nevens Antonio, tegen de rotsen, links).
antonio;
aan Hernandez.
Kan zulks één roomer,
Dan drink gij 't nat bij potten, 'wijl Monsenor
Zich aan het water zet.
(Aan Don Caesar.)
Hoor, tusschen u,
Mijn Waarde, en zeekre Dona die ge soms
Josepha heet en wij, de Senorita
Tenorio, lag er voorheen - en ligt
Er nog - een heim en nauw betrek, waarbij
Het lieve kind, - 't is nog niet lang geleden, -
Den schoonen naam verwierf van moeder, dien zij
Helaas! voor eenen min bevalligen,
In zeker treflijk Nonnensticht moest ruilen.
| |
[pagina 28]
| |
Het is ten minste zoó, dat het haar stiefvader
Gewild heeft - daár, die vrome Senor José
Del Guasco, dien men 's avonds, wen de Koning
Zich ver van 't Hof, in bosch en dal, op jagt
Vermaakt, soms met des Konings Ega, in
Des Konings lustwaranden, onder 't loover,
Gevaarvolle avondluchtjes scheppen ziet. -
Wanneer ge, buiten weet haars vaders en
Haars broeders, met die adelijke Dona
Uw heime kennis aangingt, vondt gij ze aan
'nen Andren uitverloofd. - Wie haar gemaal
Zou worden, was diezelfste Hertogszoon,
Don Henriquez De San Salvador, tot
Wiens laste, ik u, ten slotte, verder iets
Verhaal. - Wen gij uw Dona zocht te naadren,
Was 't nimmer dan bij nacht - de zwartste liefst -
En meest, langs 't zijden eerdief-laddertjen,
Door 't venster. - Telkens haar de tweede vriend
Bezocht, was 't slechts, bij vollen, klaren dage
En deftig toegelaten langs de deur.
En thans - daar niemand ooit u, over heg
En hage, tot de Dona klautren zag,
Terwijl elk wist, hoe voor uw medevrijer,
Zelfs de eerepoort, steeds hoflijk werd ontsloten,
Moest stellig, wat uit d'omgang met de Dona
Langs 't koorden-laddertjen werd voortgeteeld,
Het schuldeloos bezoeken langs de deur,
Ter grieve worden en ten nadeel.
(Aan Don Caesar die spreken wil.)
Nog
Geen woord! het spel ontknoopt - ik ben aan 't ende.
Op zeekren morgend zou Don Henriquez
De lieve eens gaan begroeten: Dona was
| |
[pagina 29]
| |
Verdwenen. Op 'nen andren morgend miste
De San Salvador zijnen zoon: de jongen
Werd nimmermeer terug gevonden. Nog
Zoekt Vader voort en - bij mijn dolk - 'k geloof
Dat hij veel beter doen zou, met 't zich maar
Al spoedig optegeven en een zielmis,
Voor d'armen Senor Henriquez, in 't een
Of ander klooster aan te zeggen.
don caesar,
ter zijde.
Gaan
Die met den duivel om?... Ik heb hun zulks
Toch niet verhaald....?
antonio,
aan Don Caesar.
Welnu?... de bloote waarheid
Is 't niet?
don caesar.
Wie heeft u zulk een nieuws ter hand
Gesteld?
antonio,
lacht luid.
Bravissimo! de wijnkalbas
Is hem, in 't eind, de Léthé-vloed geworden!
(aan Hernandez.)
O! werd zij ons zoo eenmaal de Pactool,
Hernandez, liet gij 't stieltjen ook niet varen?...
Wij wonnen aan, in goud, bij 't bekerleêdgen,
Wat hij daar in geheugen heeft verloren.
don caesar.
Zoudt ge gelooven dat uw spotternijen
Den makker van twee roovers, uit den Prins
Der Asturiën niet meer onderscheiden?...
antonio,
lacht immer.
Wie ons dit nieuws heeft aangebragt? Wel gij
| |
[pagina 30]
| |
Mijn Beste, gij, gij zelf: 't is pas een uur
Of twee geleden?
hernandez,
aan Don Caesar.
Weet ge dan niet meer
Dat, toen ge uit wantrouw voor u stappen, op
De baan, onze armen tot geleiders naamt,
Ge ons heel dit feit hebt uitgelegd tot in
Zijn minste deelen?
don caesar,
aan Antonio en Hernandez.
Sprak ik stil?
ANTONIO en HERNANDEZ,
te gelijk.
Ja, ja! -
O zeker, zeker!
don caesar,
aan Antonio en Hernandez.
Moet ik u nu bidden
Mij, voor 't bewaren van dit nieuw geheim,
Uw riddereer als onderpand te schenken?...
antonio.
Die hebt ge.
(Stilte.) 't Schijnt mij of het spooken heeftThans Uit?...
(Aan Don Caesar.)
Hebt gij nog een gezucht vernomen?...
don caesar,
wandelt en spreekt tot zich zelven.
Nu zij de wijn gedoemd en ik - gegalgd
Wen 'k nog iets anders drink - dan wijn.
hernandez.
Zoo waar
Ik leef, er grimmen mij niet twee, maar wel
Vier oogen aan. - Laat zien wat dit bediedt....
(Heeft plotseling zijnen degen getrokken en is schermend naar de diepte der spelonk geijld. - Nachtvogels vliegen krassend door het hol.)
't Zijn uilen! uilen!...
| |
[pagina 31]
| |
don caesar.
Hoe is 't mooglijk!... wat
Vermaledijd gebroed!
antonio.
Wie weet nu of
Het geen daar vliegt de Meester van Don Juan
Niet is: de Toovenaar Gonzalvo.
hernandez.
Juist!
Een toovenaar is een Proteus die van
Gedaant, lijk wij van kleêren, kan verandren
En zich, soms ook, in zijnen echten vorm
Vertoont. Kom aan - wij kennen nu den man.
(Af, langs den ingang op den achtergrond.)
antonio,
volgt Hernandez.
Ja, ja, het duurde ruim... Waar blijft de Hospes?...
don caesar,
aan Antonio, achter wien hij aanstapt.
Ik volg, ik volg..
antonio,
treedt de spelonk uit.
Ha goed, want 'k stik van dorst.
(Don Caesar, na Antonio, af.)
EINDE VAN HET VOORSPEL.
|
|