| |
| |
| |
X.
Zegepraal.
Harry had glansrijk gewonnen! Hij had de Mac Leijsham's van de obsessie bevrijd, die een geheelen menschenleeftijd op dit geslacht had gerust door de moorddadige wreedheid van Oliver Winshup; hij had Benjamin en Harold Mac Leijsham even nobel als schitterend gewroken, maar nooit had een zegepraal over een krachtigen tegenstander mijn vriend duurder gekost! ....
Zoodra wij uit het park het kasteel waren binnengetreden, had Neil, heftig ontroerd, gefluisterd met Joe en samen waren zij in het onderhuis verdwenen; dat Neil Harwick zich deemoedig vernederen ging tegenover Joe en de boete doen, die hij rechtvaardig achtte, stond bij mij boven twijfel; God zou hem kracht geven en hij zou het zwaarste dragen....
‘Rijk mij je hand,’ fluisterde Harry tot mij, terwijl wij voorzichtig de trap bestegen. Wij schuifelden meer dan wij liepen zijn kamer binnen, dan zuchtte hij en viel in een armstoel neer.
‘Wil je mijn schoenen ontknoopen?’ vroeg hij zacht. Ik hielp hem.
‘Schenk mij nu een glas brandewijn in, in mijn tasch vindt je een fleschje,’ hij glimlachte mat; ‘Daar ligt
| |
| |
nu je held, vergeet het niet in je roman,’ spotte hij.
‘Het was ongeloofelijk van je, kerel,’ bemoedigde ik hem. Hij dronk en zijn tanden klapperden op het glas.
‘Het was op leven en dood,’ lispte hij tusschen twee teugen in, ‘de kerel was reusachtig sterk.’
Dat had ik met eigen oogen gezien; Oliver had den grooten George omver getrokken en wij hadden met drie man moeite gehad om hem te bedwingen.
Nu ontzwachelde Harry zijn linkerhand. Ik ijsde; diep stonden in het vleesch de tanden van den woesteling ik scheurde een zakdoek in verbandreepen, waschte de beetwonde uit en verbond de hand. Tranen verstikten mijn stem, toen ik sprak: ‘Hoe durfde je! Alleen tegen dat beest.’
Hij antwoordde niet, dof staarde hij voor zich uit, een huivering rilde in hem weg.
‘Zeg Elliot, dat ik niet aan tafel kom,’ klonk het nauw hoorbaar.
Onbeweeglijk zat ik naast hem, met de oogen volgde ik zijn minste beweging, terwijl hij roerloos achterover lag, nu en dan zweemde er een zenuwtrek over zijn gelaat en schokten zijn schouders even op.
‘Moe,’ sprak hij na een wijle heesch, ‘een kussen.’
Ik legde een kussen achter zijn hoofd en hij sloot de oogen. Ik wiesch zijn polsen met brandewijn en bevochtigde zijn lippen met het opwekkende vocht.
‘Dank je, .... goeie kerel,’ deed hij dankbaar.
Het sloeg nu drie uur.
‘Wil ik je lunch boven laten brengen?’
| |
| |
‘Neen.... niets,’ lispte hij, ‘slapen’.
Ik nam zijn rechterhand en zat zwijgend naast hem, ik weet niet hoe lang. Zijn meesterslag had mij overweldigd; nu rees zijn geniale arbeid van de laatste dagen mij in zijn grootsch geheel voor den geest. Hij had met onbedriegelijken speurzin uit Oliver's leugens besloten, dat de knechten zeker tot de ware schuldigen behoorden en betrokken waren in de misdaad; die leugens waren zijn eerste punt van uitgang geweest; zijn tweede was de blijkbare onmogelijkheid, dat er een moordenaar met een sabel of een zwaard bij Benjamin Mac Leijsham had gestaan, toen deze werd neergeslagen; het derde was, dat Benjamin bij de knechten op de velden had vertoefd en dat zij geweten hadden, dat zij hem achterop reden op den rijksweg; zoo had hij gedacht aan een wapen, waarmee een of meer der knechten van den wagen af hun meester hadden getroffen; het hoofd was als afgemaaid; de bloote zeis, eenigszins verborgen onder gras op den achtersten wagen, was hem aldus voor den geest gekomen als het werktuig van den moord. Oliver moest echter, in deze veronderstelling van een bloote moordzeis, de ponnies hebben gemend, wat vermoedelijk David gewoon was te doen, die in rang de voornaamste der knechten was; ik herinnerde mij nu Neil's ontsteltenis en zijn half radeloozen uitroep: ‘U begrijpt alles,’ toen Harry hem had gevraagd, wie de ponnies dien dag van 22 Mei 1873 had gemend. Na Neil's antwoord had Harry met zekerheid geweten. Ik had dien uitroep toen niet begrepen, nu
| |
| |
kwam deze met heel zijn verrassende beteekenis tot mijn bewustzijn...
Vast was Harry's gang geweest door dezen verwarden doolhof! Het was uitgekomen, gelijk hij als bij intuïtie had voorspeld; de menschen zouden de zaken méér schiften dan de zaken de menschen; het was dwaas-leugenachtig, dat knechten als Oliver en Neil zouden geweten hebben, wat zij zeiden te weten over het goud van hun meester; het was even tastbaar onwaar, dat Oliver niet gezien had, wat hij stellig had beweerd, dat aan zijn aandacht ontsnapt was; het was vervolgens ondenkbaar, dat Benjamin aan een dommen kerel, als Joe bleek te zijn, zijn eenig kind had toevertrouwd! Allcott had aanstonds door zijn loensch gedrag achterdocht op zich geladen, zich aangediend als een medeplichtige; Mac Pherson met den revolver in den broekzak bij het eerste bezoek, en in het geheim complotteerend met Allcott bij het Nelson-monument, was Harry even verdacht voorgekomen. Daarom had hij al deze personen gedwongen zich scherper te openbaren, om langs hun psychologische ontleding tot een nauwkeuriger kennis van zaken te komen. Allcott werd dus door Harry herschapen in zijn eersten vorm, Neil Harwick; Mac Pherson werd als Oliver Winshup gelokt naar ‘de Draak’ hij kon Neil niet onbeschermd alleen laten bij Harry Gould! De personen hadden zich één voor één geleend tot de meest volkomen ontmaskering en de meest afdoende onthulling der feiten mogelijk gemaakt. Met onweerstaanbare logica had Harry uit de personen de
| |
| |
feiten afgesponnen en het gruwelijk geheim van Bathhurst achterhaald. Ademloos bewonderde ik hem, staarde ik op zijn intelligenten kop en dankte den Hemel voor zijn behoud.
‘Ga lunchen,’ flauw glimlachend zag hij mij aan, ‘ik blijf boven.’
‘Elliot keert aanstonds terug,’ hernam ik met zijn hand in de mijne.
‘Vertel hem alles.... alles, .... behalve van Zuster Linda en Ethel, doe je het?’ Ik knikte, te ontroerd om te antwoorden.
‘Ik kom niet aan tafel, .... vanavond moet ik afwerken....’ Dan drukte hij mij hartelijk de hand.
‘Om Gods wil,’ sprak ik, ‘spaar je.’
‘Het zal wel gaan,’ deed hij kalm. ‘Ik dank je voor alles; maar laat me nu. Wil je?’
Ik stond op. ‘De gordijnen laten vallen?’
‘Neen, dat is niet noodig, .... dag!’ Hij wuifde met de vrije hand en ik liet hem alleen.
Ik zal niet beproeven de verwondering, de verslagenheid, den schrik en de woede van Elliot Mac Ludston te schetsen tijdens mijn ontstellend verhaal. De reus zette zich krachtig in de breede schouders, hij trilde van kwaadaardigheid en balde als tot een gevecht de zware vuisten.
‘Wat belet ons dien kerel aan den boom tot pap te slaan,’ barstte hij los, ‘hij heeft het leven van mijn vader en van de zuster mijner moeder vergiftigd, zoo'n schoft heeft geen recht om te bestaan.’
| |
| |
‘De justitie moet hem oordeelen,’ sprak ik, hem kalmeerend. ‘Laat U hem los maken en in veilige bewaring brengen en waarschuw de politie. Dunkt U dat niet beter?’
Elliot knikte woordloos en belde. Ik wil hier meedeelen wat voorts van Oliver nog te boeken valt. George en ik ontknoopten de touwen van zijn handen, terwijl twee politie-agenten met een commissaris gereed stonden om hem de boeien aan te slaan. Op dit oogenblik had Oliver blijkbaar gewacht; snel greep hij in den linker binnenzak van zijn vest, trok er een voorwerp uit, dat een ouwel geleek, en bracht het in den mond; wij vatten zijn hoofd beet, poogden hem de kaken open te spalken, doch het was te laat; hij had doorgeslikt, wat hij had ingenomen....
‘Zeg Neil Harwick, dat ik hem vervloek tot in de hel,’ barstte hij los, ‘zeg Harry Gould, dat hij prachtig heeft gewonnen en dat ik hem toewensch, dat alle duivels.... alle duivels.... van de heele hel.... heele hel....’ Het schuim bruischte op zijn mond, hij zakte ineen, nog even rochelde hij, dan sprong een heete, bloedgolf uit zijn mond, aschgrauw werd zijn gelaat, zijn oogen bolden uit hun kassen en zijn vrije bovenlijf knakte voorover; hij was dood...
Wij ijsden van afschuw en een weeë weerzin sloeg in ons neer over deze zegepraal van de hel in een verdorven mensch....
‘Stop dat monster onder den grond, diep in het bosch,’ sprak Elliot koud tot George.
| |
| |
‘Wij zullen er wel voor zorgen, Graaf,’ sprak de commissaris, ‘laat U het maar aan ons over;’ hij nam Mac Pherson's papieren uit diens zakken en wij verlieten het afschuwelijk lijk aan den boom....
Den volgenden dag verhaalde Harry Gould een en ander aan den coroner.
Ik was bij dit onderhoud op zijn verzoek niet tegenwoordig; gemakkelijk begreep ik later hiervan de reden, uit hetgeen ik las in de Engelsche bladen over den handigen detectief, die na 29 jaar den moordenaar van Bathhurst had betrapt; in de verslagen werd echter met geen woord gerept van Neil en Joe, zoodat zij volkomen buiten het geding bleven. Joe was en bleef David Buttelsham en Neil Harwick bleef de tuinarchitect Allcott.
Na zijn bezoek bij de gerechtelijke macht zei Harry mij: ‘Joe's liefde van jaren zegepraalt voor mij over zijn fout van 1873 en Neil's eerlijk berouw en wroeging zijn de volkomen boete voor zijn verleden. Hij heeft in het park als lokaas voor Oliver zijn leven gewaagd, om het recht te doen zegevieren; je weet niet, hoe doodelijk beangstigd ik was, dat Oliver hem eensklaps uit het dichte sparrenhout zou neerschieten, als hij hem in ons midden naderen zag. Zijn rouwmoedige boete wischt zijn schuld ten volle uit. God mag hem later oordeelen, ik vertrouw op de Hoogere Barmhartigheid; Joe en Neil heb ik dus niet bloot gegeven....’
Nu zat ik tegenover Elliot na het middagmaal, dat wij snel en zwijgend tot ons hadden genomen, terwijl Harry op zijn kamer rustig sluimerde.
| |
| |
‘Zoudt U niet eens naar Uw vriend gaan zien?’ sprak de goedige reus van ‘de Draak’, ‘hij zal honger krijgen, denk ik.’
Het sloeg acht uur; Harry had nu zes uur gerust; ik wist niet, waarop ik mij bij hem moest verwachten, daar hij ten eenenmale onberekenbaar is. Zijn fantasie is onuitputtelijk, een levend wonder, en telkens speelt zijn onnaspeurlijke humor mij parten.
Wat ik echter allerminst verwacht had, bleek werkelijkheid, toen ik Harry's kamer binnentrad; hij zat tegenover Mevrouw Treelong en dronk thee met haar uit Chineesche kopjes.
‘Ik had je juist willen roepen, Edward,’ ontving mij de snaak; ‘Mevrouw Treelong was zoo vriendelijk, mij, na gepleegd overleg met Mevrouw Mac Leijsham, te bezoeken, deelde zij mij mede.’ Dan sprak hij tot zijn bezoekster: ‘Mijnheer Halliwells is mijn onafscheidelijke vriend, Mevrouw, en de deelgenoot in mijn lotgevallen. Onze vriendschap heeft geen geheimen, ik verzoek U mij alles mede te deelen, alsof U met mij onder vier oogen overlegde.’
‘Mevrouw Mac Leijsham bracht mij uw vreeselijke vragen over,’ sprak Mevrouw Treelong langzaam; ‘ik ben besloten, liever mijzelf op te offeren, dan langer de waarheid te verhelen, waardoor een ramp zou kunnen ontstaan.’
‘Ik meen de voornaamste vraag, die ik U stellen moet, over het hoofd te hebben gezien,’ onderbrak haar Harry.
| |
| |
‘Wat bedoelt U?’ verwonderde zich Mevrouw Treelong.
‘Ik moet voornamelijk van U weten, op welke wijze U 22 Juli 1872 van “de Draak” zijt vertrokken, nadat U telegrafisch het bericht over de plotselinge, doodelijke ziekte Uwer moeder had ontvangen?’
‘Waarom vraagt U dat?’ Mevrouw Treelong verbleekte en sidderde.
‘Dat zal ik U zeggen. Omdat de spoorlijn, waar Doberney aan ligt, toen nog niet gebouwd was; de eenige verbinding, die toen van Doberney met de buitenwereld bestond, was de postwagen naar Cutterbury; deze vertrok echter in den laten namiddag, heb ik met zekerheid in deze plaats vernomen; zoowel de gemeenteambtenaar, die toen reeds op zijn post was, als de bode, die op den postwagen meereed, hebben mij hiervan op de hoogte gebracht; ik heb hen beiden voor een uur gesproken. Hoe bent U dan in den morgen vertrokken 22 Juli 1872, en waarom hadt U zoo'n haast om de kleine Dolly te verlaten, het kind van acht dagen, dat Francis Mac Leijsham en diens vrouw aan Uwe zorg hadden toevertrouwd? Oppervlakkig beschouwd gelijkt Uw vertrek meer op een vlucht.’
Een onheilspellende verbazing lichtte in Mevrouw Treelong's oogen, zenuwachtig beefden haar witte handen, zij verschoof op haar stoel, klemde de lippen vast opeen en staarde Harry seconden lang roerloos aan Dan sprak zij afgemeten:
‘U behoeft mij niet uit te hooren. Ik kwam om te
| |
| |
bekennen, al kan de waarheid mij vernietigen. Ik smeek U echter, mij zooveel mogelijk te sparen.’
Harry knikte.
‘U hebt gelijk, ik ben gevlucht van “de Draak”; ik moest vluchten en verzon een leugen,’ klonk eentonig en hol de stem van Mevrouw Treelong.
Weer knikte Harry.
‘U hebt mij meesterlijk vastgezet; juist, ik vertrok niet eenvoudig, ik vluchtte, ik maak U mijn compliment over uw logica’, vervolgde de dame.
‘Ik kan het U gemakkelijk maken,’ antwoordde Harry: ‘het is mogelijk aangenamer voor U, als ik U zeg, wat U mij zeggen wilde.’
Groot-verbaasd staarde Mevrouw Treelong Harry aan; werktuigelijk ging haar prachtig, spierwit hoofd op en neer.
Harry legde de vingertoppen tegen elkaar, zette de handen tusschen de knieën, boog voorover en sprak:
‘Dolly Mac Leijsham, de dochter van Francis Mac Leijsham, is 17 Juli geboren op “de Draak,” Ethel Mac Leijsham, de dochter van Benjamin 16 Juli op “de Schotsche Leeuw.” De kinderen waren nichtjes en leken opvallend veel op elkaar, .... Dolly stierf, .... U was alleen bij de wieg; de jonge moeder sliep en Francis was, ik weet niet waar. Francis haatte zijn broer Benjamin en U deelde dien haat. Razernij van jaloezie greep U aan over het levende kind van Benjamin, terwijl Dolly gestorven was; U zag uit het raam, dat zuster Linda in het park wandelde, U zag later uit hetzelfde of uit
| |
| |
een ander raam van “de Draak”, dat deze bewaakster van Ethel sliep op een bank aan den vijver. Toen sleepte U een dolzinnig besluit mede; U hebt de kleine doode Dolly opgenomen en er alles op gewaagd; U hebt de kinderen verwisseld, .... de doode Dolly in de wieg van Ethel gelegd en de levende Ethel meegenomen. Dat geschiedde tusschen 9 en 10 uur. Radeloos van angst over Uw misdadig bedrog, hebt U een doodelijke ziekte van Uw moeder voorgewend en U zijt binnen het uur van “de Draak” gevlucht.’
‘'t Is ongelooflijk,’ stamelde Mevrouw Treelong, Harry als in een dwazen droom aanstarend.... ‘Groote hemel! .... Hoe weet U dat? .... Hebt U het zesde zintuig?’
‘Neen Mevrouw, maar ik weet, uit uw eigenaardig gedrag in verband met het verhaal van Zuster Linda. Er moet toch een reden zijn, waarom U met volkomen zekerheid meende te kunnen vaststellen, dat Ethel Mac Leijsham niet den oceaan kan zijn overgestoken, wat U tot driemaal in hitsige opwinding uitriep; welnu, dit vond een afdoende verklaring, als Ethel dood was en het meisje, dat thans voor Ethel speelde, een ondergeschoven kind. Ik vroeg mij af, hoe U dit meenen kon. Terwijl ik hierover nadacht, vernam ik van Zuster Linda, dat zij op raadselachtige wijze eensklaps het doode kindje in de wieg vond, terwijl Ethel een uur tevoren nog kerngezond was; ik herinnerde mij toen Uw radeloosheid van gisteren over een zaak, die U op zich niet raakte. U weet mogelijk niet, in welke doodelijke
| |
| |
verwarring U hebt uitgekreten, dat het glad onmogelijk was, dat Ethel Mac Leijsham den oceaan had gekruist. Zoo vatte de verdenking in mij post, dat U de kinderen had verwisseld, terwijl Zuster Linda sliep in het park. Zoodra deze ernstige verdenking in mij was gerezen, besloot ik Uw plotseling vertrek, waarvan Zuster Linda mij had gesproken, te ontleden; dat een verpleegster een kind van 7 dagen eensklaps in den steek laat, is toch alleszins onverklaarbaar en verdacht. De redenen, die U voor Uw vertrek hadt opgegeven, bleken mij toen een tastbaar bedrog; U was in allerijl in den morgen van 22 Juli 1872 “de Draak” ontvlucht, onmiddellijk nadat in Ethel's wieg het doode kindje lag; doch er liep geen postwagen! .... U vertrok niet naar Uw moeder, U vluchtte enkel van “de Draak”. Thans was zoowel Uwe houding, als Zuster Linda's verhaal verstaanbaar. U pleegde een misdadigen kinderroof; U nam de levende Ethel weg en legde er de doode Dolly voor in de plaats. U moet mij veroorloven dit gewetenloos en afschuwelijk te noemen; verschoon deze harde woorden, Mevrouw, het is voor U het best, dat ik de volle waarheid zeg, want U hebt iets goed te maken.’
Mevrouw Treelong viel op haar knieën neer bij de tafel en schreide en snikte onbedaarlijk....
‘Het zal U rust geven eindelijk te hebben bekend, Mevrouw; heb ik mij vergist, wees dan zoo goed te spreken.’
Zij schudde ontkennend het hoofd en schreide onbedwongen voort.
| |
| |
Na een lange poos sprak Harry als in zichzelf, zich keerend naar mij:
‘De vreeselijkste straf was voor Mevrouw Treelong, dat het doodgewaande kindje leefde en het levende kindje op de Draak stierf.’
‘Onmogelijk, onmogelijk,’ herkreeg zich Mevrouw Treelong plotseling; zij stond op uit haar knielende houding en nam weer plaats. ‘Ik zeg U, dat het ongerijmd, ja krankzinnig is. Het kind was volkomen zeker dood, het kan niet herleefd zijn.’
‘Zuster Linda beweert hetzelfde,’ beaamde Harry, ‘doch de Hemel doet niet licht zulke buitenmodelsche wonderen, meen ik; te minder, daar het levende kindje op “de Draak” binnen weinige uren stierf. Dat heeft men U zeker bericht Mevrouw.’
‘Na eenige dagen, ja. Ik begreep het niet.’
‘Weet U ook wanneer het overleed?’ vroeg Harry.
‘Binnen een uur na mijn vertrek, denzelfden dag, schreef men mij.’
‘Hoelang kan het geduurd hebben, voordat U “de Draak” verliet, na Uw schandelijke kinderverwisseling?’
‘Geen half uur.’
Onbedriegelijk bespeurde ik eensklaps weder het helder schitterende vonkje in Harry's oogen en ik hoorde zijn kaken op elkander klikken. Hij begreep. Wat? Doorzag hij het geheim? .... Met ongelooflijk gemak had hij Mevrouw Treelong's misdaad ontleed en verduidelijkt; wat was hem nu door den geest geflitst na de beantwoording der laatste vragen? Hij liep in de kamer
| |
| |
op en neer; in angstige spanning volgde de onthutste dame hem met de oogen..... Ik vatte met mijn geheugen de gegevens samen.
Zuster Linda gaat tegen 9 uur het park in, ongeveer 10½ uur keert zij terug en vindt het doode kindje; het levende lag dus toen in de wieg op ‘de Draak’. Zuster Linda vlucht het park in van ‘de Schotsche Leeuw’ en keert tusschen 12 en 1 uur terug; diep in het park hoorde zij het 12 uur slaan, heeft ze verteld. Onmiddellijk na haar misdaad vlucht Mevrouw Treelong, om zich aan alle nasporingen te onttrekken; dat kan dus tegen elf uur zijn geweest, zeker viel haar overijld vertrek in den morgen van dienzelfden dag. Binnen het uur was daarop Ethel op ‘de Draak’ overleden.....
‘Hoe liet men U zoo plotseling vertrekken, Mevrouw? onderbrak Harry de pijnlijke stilte.
‘Ik bezwoer het personeel, Mevrouw niet te wekken, daar zij dood-zwak was en rustig sliep. Ik beloofde onmiddellijk een andere verpleegster te zenden; overigens was er een dienstbode, die mijn plaats voorloopig kon innemen. Zij was handig en zorgzaam en had ondervinding door de hulp, die zij haar moeder bij jongere zusjes en broertjes had verleend. Ik was overtuigd, dat ik het kind aan haar kon overlaten.
‘Wanneer kwam de nieuwe verpleegster?’
‘Dat weet ik niet, Mijnheer Gould.’
‘Herinnert U zich toevallig haar naam en adres?’
‘Zij heette Zuster Adelaïde, uit Cutterbury.’
‘Zij kan dus niet voor den volgenden dag zijn aange- | |
| |
komen, de postwagen uit Cutterbury naar Doberney vertrok in den morgen, vernam ik, en het is 3 uur rijden.’
Nadat hij deze woorden had gesproken, liet hij ons alleen; ik wist niet, hoe ik het gesprek met de bejaarde dame moest voortzetten.
‘U kunt op mijn zwijgen rekenen, Mevrouw, 't is een eerezaak,’ sprak ik, om iets te zeggen.
‘Dank U, Mijnheer Halliwells, ik vertrouw volkomen op Uw woord,’ antwoordde zij.
Harry trad na eenige minuten genoeglijk de kamer binnen en deed mij uitproesten over zijn grappige mededeelingen.
‘Gelukkig vergist het gemeentehuis zich niet altijd bij huwelijksaangiften. Het was anders ook beter de registers van den Burgerlijken Stand af te schaffen. Dat er kinderen worden verwisseld, kan een gemeentehuis niet helpen, dan loopen de huwelijken later in het honderd zonder dat de ambtenaren het kunnen verhinderen.’
Mevrouw Treelong nam hem veelbeteekenend op, rees dan uit haar stoel en sprak: ‘Ik dank U, Mijnheer Gould, voor de hoffelijke wijze, waarop U mij ontving en ik blijf U dankbaar voor Uw kieschheid. Ik laat verder aan U over, hoe U de bedriegster wilt ontmaskeren. Ik vertrouw op Uw handigheid om het te doen, zonder mij bloot te geven; doch is dit noodig, ik zal niet aarzelen om mijn beweringen ook tegenover Graaf Elliot onder eede te bevestigen. Dit ondergeschoven kind mag niet optreden als Ethel Mac Leijsham.’
‘Het verheugt mij, dat U de zaak aan mijn beslissing
| |
| |
overlaat, Mevrouw Treelong, ik hoop U te bevredigen.’
Mevrouw Treelong verliet ons.
Nieuwsgierig naar zijn verdere plannen, bleef ik met den rug naar Harry gekeerd uit het venster naar buiten kijken en stak een sigaar op.
‘Da's een goed idee,’ sprak hij en stopte zijn pijp. ‘Joe zal er wel niet op tegen hebben, dat ik een pijp bij hem rook.’
‘Wat ga je bij Joe verzinnen?’
‘Ik wensch te weten, waar de kleeren van David Buttelsham zijn gebleven,’ antwoordde hij.
‘Zijn kleeren? Uit 1873?’ Ik barstte uit in een daverenden lach.
‘Ik geloof, dat Joe alles behalve lachen zal, als ik hem die vraag stel,’ hernam hij koel en verliet de kamer, terwijl ik hem volgde.
In de gang greep ik zijn arm.
‘Harry,’ smeekte ik, ‘onze vriendschap heeft rechten. Ik eisch van je, dat je eerst aan tafel gaat. Je hebt niets genomen sinds je ontbijt. Ik weiger getuige te zijn van je algeheele inzinking. Je maakt mij angstig. Zoo'n haast kan je bezoek bij Joe niet hebben!’
Hij knikte en reikte mij de hand: ‘Je zult je zin hebben.’ En hij stapte de eetzaal binnen. Ik belde den butler en binnen eenige minuten gaf Harry mij de voldoening, een man te zien, die een blijkbaar geduchten honger met een stevig maal bevredigde.
Door het venster zagen wij Elliot met Allcott wandelen
| |
| |
door het park en den tuinarchitect allerlei aanduidingen geven aan den meester van ‘de Draak’.
‘Ik heb den butler gezegd, dat de Heer Allcott vannacht in het onderhuis sliep en niet in zijn kamer, daar het bed goed was en wij, na de late repetitie, geen nachtelijk rumoer wilden maken,’ sprak Harry.
Het was alweer geen leugen; het bed was voldoende voor iemand, die op den rand bleef zitten den geheelen nacht....
Ik glimlachte en sprak: ‘Je hebt een eigenaardige manier om nooit te liegen, zonder de waarheid te zeggen.’
‘Andere menschen liegen altijd en zeggen nooit de waarheid,’ hernam hij nuchter, ‘vindt je dat dan beter?’
Ik haalde de schouders op en zweeg.
‘Kom, wij gaan naar Joe,’ sprak hij, toen hij zijn pijp weer had aangeploft, groote rookwolken uitblazend.
Wij vonden Joe in zijn kamer, zilver poetsend voor den butler.
‘Wel Joe, en hoe kwamen jullie zoo aan die betrekking van concierge in pension Chippenhall?’ viel Harry hem onmiddellijk aan.
‘Miss Allwough wachtte ons op aan de boot, Meneer Gould, en vroeg of ik David Buttelsham was en zeide dat Meneer Mac Pherson, die uit Bourke onze namen kende, mij had aanbevolen als concierge voor haar pension. Ik vond het heel vreemd, doch mijn vrouw zag er een beschikking van den Hemel in. Ik vroeg, waarom Mr. Mac Pherson zooveel belang in ons kon stellen. Zij antwoordde, dat zij dat niet wist. Haar pension was
| |
| |
een filiaal van hotel Metropole, waarvan Mr. Mac Pherson directeur en eigenaar was en hij stond op een bekwamen en vertrouwden concierge. Bij toeval had hij de lijst van de passagiers der Cordova ingezien en onze namen ontmoet. Toen had hij haar gewaarschuwd, dat ik en mijn vrouw zeer geschikt waren voor die positie, zei hij. Ik en Claire besloten met Miss Allwough mee te gaan. Alles viel in onzen smaak en het loon was hoog; zoo namen wij aan, temeer daar er drie prachtige kamers waren voor Ethel.’
‘Je ziet, Edward, dat Mac Pherson het talent bezat zijn zaken voortreffelijk te regelen.’
Ik knikte, grimmig dacht ik terug aan den monsterachtigen schurk.
‘En waar bleef je met de kleeren van David?’ vroeg Harry toen; ik vond de vraag zoo zot, dat ik weer uitbarstte in een schaterlach. Waar zou de man, vóór 28 jaar, wel met de kleeren van den boerenknecht David gebleven zijn? .... Er was natuurlijk geen draad meer van over.
Joe staarde hem dom-ongeloovig aan, dan verbleekte hij eensklaps en stamelde:
‘Wat...... bedoelt........ U?’
‘Wel Joe, Oliver was veel te lang, Neil veel te kort, je hadt zoowat de gestalte van David, jij hebt zeker zijn kleeren ontvangen en gedragen in 1873.’
‘Ja Meneer, ja,’ hakkelde heel verward Joe Fuller.
‘Kijk eens hier Joe, als ik vrijwillig een wandeling begin naar een oord, dat ik gaarne wil bereiken, en dan
| |
| |
tot tweemaal toe onderweg met heel mijn ziel verzucht: “Was ik maar thuis gebleven,” dan moet er wel iets heel bijzonders gebeurd zijn, vindt je ook niet?’ Hij zweeg een wijle, om zijn woorden geheel tot Joe's bewustzijn te doen komen. ‘Je steekt met Ethel den oceaan over, om den Eenhoornschat te komen opeischen, daar je meende, dat Harold Mac Leijsham, om den sleutel tot den schat te bemachtigen, zijn ouderen broeder had vermoord. Hoe kon je dan later zoo zuchten: “Was ik maar ginds gebleven?” Heb je Ethel niet zoo lief meer? Ben je ergens bang voor geworden, Joe?’
Joe gaapte hem met open mond aan maar antwoordde niet.
‘Je groote en eenige zorg is natuurlijk, dat Ethel nooit je bedrog ontdekt, en altijd blijft meenen, dat je David bent.’
Altijd Harry aanstarend, bevestigde Joe met woordloos hoofdknikken, maar bleef hardnekkig zwijgen.
‘Ethel's wraakplannen tegen Mevrouw Mac Leijsham konden je bedrog niet aan den dag brengen, Joe; het dagboek bewees, dat David Buttelsham haar pleegvader was en in dat boek staat geen foto van David.... Maar, Joe, als Ethel haar plan met Elliot doorzet, dan verandert de zaak.’
‘Dat kan niet, .... onmogelijk, .... onmogelijk.’ huilde de oude man.
‘Als zij dat plan doorzet zal je tenslotte de onmogelijkheid van dat huwelijk moeten bewijzen of zij zal doorzetten.... Je zal gedwongen worden te spreken, Joe.’
| |
| |
‘Dat kan ook niet, .... O, zwijg U ervan,’ kermde de arme kerel.
‘Neen, ik zwijg er niet van Joe, want je vergist je.’
‘Ik vergis me niet, .... ik weet het zeker.’
‘Juist! En, als je de bewijzen overlegde van die zekerheid, vrees je, dat je bedrog uit zou komen,’ sprak Harry, kruiste de armen en wachtte af.
Joe boog voorover, snikte en staarde wezenloos voor zich uit.....
‘Je ziet dat ik het begrijp, Joe! Om te bewijzen, dat Ethel niet huwen kan met Elliot Mac Ludston moet je het document laten zien, waaruit blijkt, dat Ethel het gestolen kind van “de Draak” is, dus de halve zuster van Elliot. Maar, als je Ethel verbijstert met deze onthulling, zal zij je bewering onderzoeken en deze toetsen aan getuigen, en als het dan blijkt, Joe, dat jij niets weet van “de Schotsche Leeuw”, waar David diende, niets weet van Claire, het meisje, dat hem hielp bij den diefstal, zul je beschaamd staan, omdat je bedrog uitkomt en dan ben je vernietigd; dat is je wanhoop, Joe, en daarom kermde je zoo dikwijls, dat je wou, nooit den oceaan te zijn overgestoken, sinds Ethel verliefd werd op Elliot.’
Ik stond verstomd! Het was geniaal! Hoe wist Harry dit alles?
‘Claire,’ vervolgde hij zakelijk, zich tot mij keerend, ‘diende op “de Draak” en was de verloofde van David Buttelsham, die op “de Schotsche Leeuw” diende; zij zijn gehuwd 26 Augustus 1872; zijn meisje heeft hem de
| |
| |
hand geleend, om Dolly met Ethel te verwisselen; vanmorgen heb ik per telefoon van het gemeentehuis vernomen, dat zij van “de Schotsche Leeuw” uit met David is gehuwd; je begrijpt, dat het gemeentehuis op een dorp je over dergelijke dingen in kan lichten, als het geluk je dient en er een bejaard ambtenaar is! Zuster Linda, die in het park wandelde, had niets bemerkt van den diefstal der kleine Ethel en zag de doode Dolly voor de doode Ethel aan; Claire was daarna alleen bij het levende kindje, daar Zuster Treelong, de verpleegster van het kindje op “de Draak”, overhaast vertrokken was. Claire gaf het levende kindje, op diens smeeken, aan David en David legde het in de wieg op “de Schotsche Leeuw” en het doode kindje ging naar “de Draak”.... En nu laat je mij het stuk zien Joe, dat je verborgen hebt gevonden en de kleeren van David, die jou werden gegeven, toen deze man door Oliver en Neil was vergiftigd. David was onmiddellijk buiten bewustzijn, toen zijn ziekte hem aangreep, vertelde Neil; hij kon Oliver en Neil niets gewichtigs meer meedeelen; het dagboek zweeg ook over David's misdaad, daar Benjamin er geheel onkundig van was; het is eveneens onmogelijk, dat jij, die dagen langer ziek was dan David, iets vond in de papieren, die David achterliet, wat de sluwe Oliver en Neil niet hadden ontdekt. En toch moet je iets weten, wat zij niet wisten. Zoo heb ik gedacht aan de kleeren. Deze hebben ze vergeten. Zij hadden geen vermoeden, dat David een persoonlijk geheim bewaarde. Je hebt, dat geloof ik vast, een of ander papier gevonden, toen je David's
| |
| |
kleeren versneedt of vermaakte. Heb ik gelijk of niet, Joe?’
Alsof hij een geestverschijning aanschouwde, verstarden zich Joe's oogen, strak zich in die van Harry borend; verstijfd van angst en ontzetting gaapte hij hem aan, terwijl Harry kalm zijn pijp zat te rooken en Joe met een stil lachje aankeek.
‘Het kon immers niet anders zijn, Joe,’ vervolgde hij gemoedelijk. ‘Je afkeer van het huwelijk steunde niet op afkeer van Elliot. Je hebt Ethel lief en gunt haar haar geluk. Als Ethel in jou oogen een verwisseld kind is en jij denken moet, dat ze Elliot's zuster is, klopt alles en moet je volhouden, dat haar huwelijk onmogelijk is; dan kon je eveneens betreuren, dat je den oceaan overstak, omdat je bedrog zou blijken, als je ondervraagd wordt over je ongelooflijk beweren; eindelijk kon je dan ook vaststellen, dat je onmogelijk de bewijzen kunt overleggen, daar je dan je zelf tegenover Ethel zou vernietigen door je onvermijdelijke ontmaskering.’
Stil liepen de tranen over Joe's rimpelige wangen, dan fluisterde hij: ‘U weet toch alles;’ hij dook in den rechter binnenzak van zijn vest en legde op tafel een door den tijd vergeelde enveloppe.
Harry las den inhoud, en ik las mee over zijn schouder:
‘Ik, David Buttelsham verklaar onder eede, om mijn geweten gerust te stellen, dat ik op 22 Juli 1872 Dolly Mac Leijsham met Ethel, die dood was gegaan, heb verwisseld; wie mij hielp doet er niet
| |
| |
toe. Ik kwam alleen in de kamer en Ethel was dood. Mijnheer haatte meneer Francis en ik net zoo. Toen heb ik de doode Ethel omgeruild met de levende Dolly van Meneer Francis; dat gebeurde 's morgens tusschen tien en twaalf uur op 22 Juli 1872. Niemand bemerkte het. Ethel is Dolly de dochter van Francis Mac Leijsham.
DAVID BUTTELSHAM.’
Het geleek een sprookje! De levende Ethel was teruggebracht naar haar wieg, nadat zuster Treelong haar gestolen had....
‘En nu ga ik je gelukkig maken, voor heel je leven, Joe,’ sprak Harry, en legde de handen op Joe's sidderende schouders. Even keek Joe hem mat en ongeloovig aan dan boog hij weer het hoofd.
‘Neen, Joe, kijk mij maar frisch en vroolijk aan, want ik heb goed nieuws voor je.’
Een flauw vonkje leefde op in Joe's oogen.
‘Ik heb vanmorgen de bekentenis ontvangen der dame, die, tusschen negen en tien uur, Dolly met Ethel had verwisseld; David bracht later, zonder te weten, Ethel in haar eigen wieg terug! Ethel is Ethel en niet Dolly en morgen vieren wij het verlovingsfeest. Joe, je hadt heelemaal de kapdoos niet behoeven te stelen, om Ethel tegen Elliot op te winden; maar het is goed, dat je het gedaan hebt, anders hadden wij den moordenaar van Bathhurst niet ontdekt, Mevrouw Mac Leijsham niet aan het leven kunnen hergeven en Ethel had niet kunnen trouwen met Elliot.’
| |
| |
‘Ethel is ....Ethel?’ riep de oude man uit, ‘'t is waar,.... 't is waar,.... waar, bij God in den Hemel, Mijnheer Gould?’
Harry knikte, zijn kin beefde, ik zag zijn mondhoeken vertrekken.
Dan greep Joe zijn twee handen en bracht ze aan zijn lippen; ‘U bent gestuurd door God,’ riep hij uit, ‘om menschen gelukkig te maken, Mijnheer Gould.’
***
Harry's zegepraal was volkomen.
De maaier van den dood was verpletterd, Neil had zich met God verzoend, Joe herleefde, het geheim van Ethel's geboorte was opgelost, de weduwe van Harold en haar zoon jubelden om het volkomen eerherstel van Harold Mac Leijsham. Ethel had in den morgen van dezen feestdag haar telegram ontvangen: ‘Wij wachten U;’ Elliot had het kasteel in rep en roer gebracht voor het verlovingsfeestmaal en naar alle windstreken geseind om zijn broers terug te roepen; het zou een schitterende tafel worden, een tafel, als ‘de Draak’ er in geen jaren had aanschouwd; de Mac Leijsham's waren genoodigd, Mevrouw Treelong zou mede aanzitten, zuster Linda had ook aangenomen en het geheele verleden zou stralend herleven om de jonge toekomst van Ethel en Elliot!
Joe had in den namiddag langen tijd met de gelukkige Ethel alleen gewandeld in het park, later had Elliot zich weer bij haar gevoegd en geheel onder den indruk was
| |
| |
het drietal het bordes opgestegen; daarna hadden Ethel en Elliot in het kleine salon gewacht op de gasten..
Harry had dien nacht voor het eerst na langen tijd rustig geslapen en men had hem zijn rust gegund; niemand had hem gewekt, Elliot had zelfs verboden in de buurt van zijn kamer te komen. Tegen elf uur was hij beneden gekomen en met mij het park ingedrenteld, tot den boom van Oliver Winshup.
‘Waarom begreep de boef niet, dat hij nog had kunnen overwinnen, als hij zich voor God had gebogen, gelijk Neil Harwick? Het leven behoeft niet onder te gaan, als men het leven begrijpen wil,’ sprak hij ontroerd.
Daar zag hij George. ‘Willen wij nog eens prijsschieten?’ lachte hij hem uit de verte tegen.
‘Tenminste liever dan met U worstelen,’ riep de reus terug, ‘U hebt hem gelegd of het uw vak was, Mijnheer....’
Dan ontmoetten wij Ethel, geheel in witte zijde, smaakvol maar eenvoudig gekleed, gelijk ik van haar had verwacht.... Harry begroette haar kalm en zij gaf hem haar bevende hand. ‘Ik dank U,’ fluisterde zij, ‘God zal U zegenen!’
Harry keerde zich woordloos af en ik bemerkte, dat hij haar verder ontweek. In den middag kwamen de Mac Ludstons en Harold; nauwelijks bleef Harry een half uur in hun midden, vermoeidheid voorwendend; hij voelde, dat allen over hem spraken en hij ontliep hun hulde. Ik bleef den geheelen dag aan zijn zijde.
Eindelijk zaten wij om de van zilver en kristal
| |
| |
schitterende, met bloemslingers en ruikers versierde, door flakkerend kaarslicht zacht beschenen feesttafel.
Ik juichte inwendig! Stellig had Ethel deze tafel gerangschikt.... Harry zat in het midden, recht tegenover Ethel en Elliot, aan zijn rechterhand nam Mevrouw Mac Leijsham plaats, aan zijn linkerhand Mevrouw Treelong. Ik had Ethel aan mijn linkerzijde... Joe diende mede de tafel.
Toen de soep was genuttigd, gaf Elliot een wenk en vulde de butler de glazen met champagne. Dan stond Elliot op, greep zijn glas vast en hief het bevend omhoog. De reusachtige Schot wierp zijn blikken over de nieuwsgierig opziende gasten.
‘Dames.... en.... Heeren,’ stotterde hij. Maar zijn lippen trilden verraderlijk, het glas trilde in zijn sterke hand, hij gaf een snik, haalde de schouders op en viel in zijn stoel terug.
Nu nam Ethel haar glas in haar fijne slanke hand en schoot naast hem omhoog.
‘Ik zal het voor je overnemen! Ik weet, wat je zeggen wilde..... Er kan hier ook maar één ding worden gezegd, dat voelen wij allen, en al is de man, dien wij allen onsterflijk dankbaar zijn, onze hulde dezen middag ontloopen, Mijnheer Gould nu lukt U dat niet! Elliot dankt U voor de kieschheid, waarmee U hem buiten alles gelaten hebt en mij voor hem zegevierend hebt vrijgevochten van de vernietigende dwaling, die dreigde ons ongelukkig te maken. Ik dank U, trouwe en edele vriend, voor Uw onvergelijkelijke hulp; ik wist, dat ik mij niet vergiste,
| |
| |
maar U hebt mijn stoutste verwachtingen overtroffen... Ik dank U voor mijn vader,.... mijn vader....’ Hier stokte haar sidderende stem, tranen beefden in haar woorden, zij plaatste haar trillende champagne-coupe weer op tafel.... ‘Mijn vader,.... dien U op de nobelste wijze hebt gewroken. Ik dank U voor Uw onvermoeide toewijding aan de familie Mac Leijsham, die U rust en vrede hebt hergeven, ik dank U voor mijn pleegvader, dien U voor immer hebt gelukkig gemaakt. Behoude U God nog vele jaren Uwe ongelooflijke schranderheid, Uw onbedwingbaren durf en moed en geve hij U de waarheid nog dikwerf te doen zegevieren. Blijf onze vriend, wij blijven de Uwe, onze dank is onsterfelijk.’
Dan stak zij hem over de tafel haar twee handen toe en Harry kuste ze.
|
|