Mary Dorna 1891-1971
(1977)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||
[pagina 157]
| |||||
Over de verhalenHet is een misverstand te denken dat Mary Dorna begonnen is met schrijven in april 1926, toen haar eerste stukje in Het Volk verscheen. Ze is begonnen met schrijven in 1913, in de tijd dat ze Bruno Wille leerde kennen. In het gezin Wille was schrijven een alledaagse bezigheid. Afgezien van de literaire aspiraties, die zowel de vader als zijn beide zoons hadden, werden er ontzettend veel brieven gewisseld tussen de leden van het gezin. Toen Mary in dit milieu terecht kwam, nam ze deze gewoonte over. En vanaf die tijd heeft ze geschreven: brieven aan Bruno, aan zijn broer Hanns, aan zijn ouders in Solingen. Maar ook gedichten, opdrachten in boeken en dagboeknotities. Bovendien heeft Mary talloze briefkaarten geschreven, het werd haar eigen variant naast de brieven. Ze kocht altijd kunstkaarten, met reproducties van schilderijen die ze bewonderde of die ze juist op een tentoonstelling had gezien. Zowel haar brieven als de prentbriefkaarten getuigen van een heel eigen stijl. Hoewel het op de kaarten vaak om een korte mededeling gaat, om een afspraak te maken of de ontvangst van een brief te bevestigen, is haar tekst nooit ‘huishoudelijk’. Veel van deze correspondentie is door verschillende oorzaken verloren gegaan, maar om een beeld te geven van de omvang volgt hier een overzicht van de perioden waarin Mary het meest geschreven heeft.
| |||||
[pagina 158]
| |||||
Een tekening van Mary Dorna
| |||||
[pagina 159]
| |||||
In dit boekje wordt op haar tekenkunst niet ingegaan. Haar tekeningen bevinden zich zeer verspreid in het bezit van vrienden en kennissen. Je zou ze bijeen moeten brengen om tot een overzicht te komen. Bovendien zouden ze in zwart/wit hier af geheeld, veel van hun kwaliteit verliezen. Om een indruk te geven is hier één tekeningetje afgedrukt, op bijna ware grootte, dat Mary van Theo Mann Bouwmeester maakte. De kleuren zijn fel: blauw tegen een wit jabot, oranje-rood haar tegen een zwarte hoed. In het interview met Schippers en De By gaf Mary zelf het oordeel van een bevoegde over haar tekeningen aldus weer: ‘KS: U heeft zelf ook veel getekend he? MD: Ja, maar nou zei Gordijn, het háálde het niet bij wat ik schreef. By: Vindt u dat zelf ook? MD: Ja, ja!’ Ook al is Mary Dorna dan niet begonnen met schrijven in 1926, het blijft verwonderlijk dat ze toen pas het schrijven ontdekte als haar artistieke uitingsvorm. En nog verwonder lijker is het te zien hoeveel ze daarna heeft geschreven. Onmiddellijk kwam er een produktie op gang van drie of vier verhalen gemiddeld per maand, en in april 1927 schreef ze er zelfs acht. Daarbij is de verschijningsdatum van haar verhalen als uitgangspunt genomen. Er verstreek echter nooit veel tijd tussen de dag waarop ze een verhaal schreef en de dag waarop het in de krant verscheen. Mary Dorna schreef een verhaal meestal in één zitting. Lukte het daarin niet dan gooide ze het weg omdat het dan toch nooit meer af kwam. Ze was te ongeduldig om zich opnieuw aan hetzelfde verhaal te zetten. Het overschrijven in het net kostte haar altijd al de grootste moeite. Er zijn twee fasen aan te wijzen in Mary Dorna's produktie van verhalen. De eerste fase loopt van april 1926 tot april 1929. Daarin schreef ze ruim honderd verhalen. De meeste verschenen in Het Vaderland waar ze ondertekende met M. Dorna. Verder verschenen er veel verhalen in Het Volk en Voorwaarts en daar gebruikte ze de naam Mary Wille, in het Algemeen Handelsblad signeerde ze met M.D. De keuze van de kranten en de consequente ondertekening in de verschillende kranten zijn het werk van Bruno geweest. Als een verhaal af was, dan corrigeerde hij het en bracht er de interpunctie in aan. Dat kon Mary niet, ze had haar eigen natuurlijke pausering van gedachtenstrepen en puntjes. Daarna typte Bruno het verhaal uit en zond het, meestal dezelfde avond nog, naar de krant. In maart 1929 stagneerde de produktie, ze had Henk Tenkink inmiddels leren kennen. Ze ging veel met hem uit en vanaf die tijd schreef ze onregelmatig. Van maart 1929 tot aan het uitbreken van de oorlog schreef ze nog zo'n zestig verhalen. Onder invloed van Henk verschoof ook de keuze van de kranten waar ze in publiceerde. Er verschenen steeds | |||||
[pagina 160]
| |||||
meer verhalen van Mary in de N.R.C. en vanaf 1937 in De Groene Amsterdammer. Daarin had ze op het laatst een eigen kolom onder de titel ‘Loslippigheden van Mary Dorna’. Ook in de ondertekening die ze gebruikte kwam verandering. In mei en juni 1932 signeerde ze twee maal met M. Wille-Dorna, waarschijnlijk omdat ze geschrokken was van de ruzie tussen Bruno en Henk over welke naam ze voor haar eerste bundel zou gebruiken. Na het verschijnen van Wanordelijkheden rondom een lastig kind gebruikte ze alleen nog de naam Mary Dorna als pseudoniem. Deze naam was een inkorting van Maria Juana de Videla Dorna, de naam die ze drie jaar lang tegenover Bruno had gebruikt. Ze was die in Zuid-Amerika tegen gekomen en had het zo'n mooie naam gevonden. Of ze ooit gedacht heeft aan een verband tussen de namen Stoppelman en Dorna is niet bekend. Er is wel een gedichtje van Bruno voor Mary dat zinspeelt op ‘doornen’, hij tekende er een cactusje bij. Hij schreef het voor haar verjaardag in november 1925. Korte tijd later zou ze inderdaad openbloeien, in haar verhalen.
‘Willst aufmerksam betrachten - Du Geliebte - Dieses schöne Pflanzenwesen, Solist du erkennen, Das Blüten Domen Und Dornen Blüten sind.
Wirst fröhlich nutzen Diese Weisheit dann - Ruhlose Kleine - An einem Tage, Da dein Leben reiche Blüte ist.’
Wat de produktie van haar verhalen betreft kun je constateren dat Mary Dorna tweederde van haar verhalen schreef in drie jaar, van 1926 tot 1929. En eenderde kwam tot stand in ruim tien jaar daarna. Maar deze afname van kwantiteit ging gepaard met een toename van kwaliteit. Het is hier niet de plaats om een diepgaande analyse van Mary Dorna's verhalen te maken. Een korte vergelijking van paralelle alinea's uit de vroege verhalen en de latere laat zien hoezeer ze aan zeggingskracht gewonnen hebben. Mary Dorna heeft een bepaalde gebeurtenis of ervaring uit haar leven soms in verschillende verhalen vastgelegd. Zo zijn er twee verhalen die gaan over een kinderverjaardag waar ze tegen haar zin heengestuurd werd. Het verhaal Verjaardagspartij dat ze in mei 1927 schreef, opent: ‘Ik moest naar die kinderpartij - er hielp niets aan.’ In juni 1929 begint | |||||
[pagina 161]
| |||||
ze haar verhaal Pêle-mêle, dat ook over een verjaardag gaat zo: ‘Het was hun eigen schuld - dan hadden ze me maar niet naar die kinderpartij moeten sturen.’ Als ze haar af keer van een onbeminde tante onder woorden brengt doet ze dat in oktober 1927, in het verhaal Verachting veel milder dan in het verhaal ‘Beleefd verzoek’, dat ze in november 1938 schreef.
‘Die tante scheen zich hierdoor gerechtigd te beschouwen het hoogste woord te voeren. Zij was een rond, dik mensch met een heel kort rokje en had overal wat op aan te merken. Háár huis was veel grooter en ruimer, háár kinderen hadden zulke “lekkere” bolle gezichten, háár japonnen waren erg duur en kostbaar. Daarentegen werden de kamers hier een ietsje “benauwderig” gevonden en Johanna zelf te “pips” uitziende en te vlasblond.’
‘Ook tante Cornelia was niet met mijn kapsel tevreden: “Gut, wat ziet dat kind van jou er wild uit,” herhaalde ze tot in den treure om het andere bezoek. Maar de nichten waren toch wel het ergste. Eerstens bezaten ze vlechten - lange, dunne vlechten van een onbepaalde kleur, iets als groene poeder; ten tweede waren ze waanzinnig trots op deze wankleurige aanhangsels; en ten derde was alles in Oudewater volmaakt: Oudewater zelf, het rundvlees, de dienstboden en last but not least tante met de dochters. “Ank wordt nu vlug kwekeling en Lien zit al in de derde van de H.B.S., wat een taaie rollade hebben jullie hier en ik zeg altijd, mooie kruimige aardappelen, al zijn ze van de klei, krijg je toch maar alleen bij ons in Oudewater.”’
Ook over haar tijd met Felix Bowers heeft Mary verschillende verhalen geschreven. Het verhaal Troost dateert van 20 mei 1928, en gaat over ‘Lady Freeling’ die wegvlucht bij haar echtgenoot en op een goedkoop kamertje gaat wonen. Mary geeft dan een beschrijving van dat nieuwe onderkomen. In het verhaal Een groene japon, dat ze in februari 1929 schreef, beschrijft ze nog eens haar kamer in de Mittelstrasse.
‘De hutkoffer was het beste en kostbaarste voorwerp in de kamer met het spartaansch-karige ameublement. Eigenlijk had Evelyn, die kort geleden nog Lady Freeling heette, niet geweten, dat er zulke kamers bestonden - kamers, waarvan alle inrichtingsstukken van een langen lijdenstijd getuigden. Grappig, onder de voeten van tafel en bed had men plankjes en stukjes karton geschoven om hun meer stavast te geven’.
‘Geen weelderige hotelhalls meer met languissante Hawaïanmuziek, geen rustig hun doel vervolgende schepen met luidruchtige equatorfeesten... zelfs niet de veilige zekerheid van bij nader inzien niet zo | |||||
[pagina 162]
| |||||
kwaad lijkende burgervertrekken... De decors van m'n levenstoneel hadden een onmiskenbare verandering ondergaan (het was het langvervlogen tijdperk van het expressionisme); schuin de vloer en schuin de wanden van een zolderkamer en heel hoog bovenaan een soort van brievenbusvenster...’
Het verhaal Een voorjaar zet in, dat geschreven werd in mei 1932 gaat ook over de tijd dat Mary bij Bowers weggelopen is en voor zichzelf moet zorgen. Daarin komt een passage voor over haar financiële zorgen die wel zéér parallel loopt met een passage uit het verhaal Troost, althans inhoudelijk.
‘Geld - dat was iets, wat je heel vroeger van je ouders kreeg; of het werd voor je besteed, je wist niet anders. Geld - later het machtwoord van Lord Freeling, die meende er zielen en liefde, gedachten en lichamen mee te kunnen koopen. Geld - dat zijn nu de paar groezelige pa- ’ piertjes in de kleine beurs. De ringen en andere sieraden hebben niet veel opgebracht, maar het beteekent een paar maanden veilig onderdak in deze kale armoedige kamer...’
‘Die winter leerde ik voor het eerst het slijtproces kennen. Vóór het Britse tijdperk werden er nieuwe kleren gekocht eer de oude sleten, een opwindende bezigheid, die met hevige belangstelling, vurig enthousiasme, tranen en teleurstelling gepaard ging. Gedurende het Britse tijdperk kon ik zoveel kleren kopen als ik wilde zonder enige emotie - bij elke modewisseling, bij elk seizoen. En nu, in de Posanzky-tijd (het Duitse tijdperk), begon een zwart zijden jurk voor m'n ogen helemaal van zelf te slijten, de enige jurk die ik bezat.’
Tot besluit geef ik hier nog één passage ter vergelijking. Het is een passage uit het verhaal Troost die hetzelfde moment beschrijft als de opening van het verhaal Een voorjaar zet in, en die niet voor niets een van de meest geciteerde alinea's uit Mary Dorna's werk is.
‘(...) Doch dat deed er niet veel toe. Vrees om beroofd te worden behoefde Evelyn niet te hebben: zij bezat niets meer dan die hutkoffer met de noodigste kleeren. Gisteren, op een uitbundig zonnigen dag, had zij Lord Freeling en zijn grote huis met de dure meubelen hals over kop verlaten. Ik had wel wat meer kunnen nemen, denkt Evelyn, - want voorloopig kan ik niets koopen; eerst moet ik geld zien te verdienen...’
‘Eigenlijk had men met meer overleg te werk moeten gaan die lichte Octoberdag, toen men de Britse heer, met wie men door een noodlottig toeval getrouwd was geraakt, in de steek liet. Het ware verstandiger | |||||
[pagina 163]
| |||||
geweest in plaats van bagatellen als het Copperfield-boek, een grinnikend Chinees popje en een vergeelde steendruk naar Steinlen, wat zomerkleren en ondergoed mee te pakken, voor men de onzekere toekomst inging. Maar de Britse heer kon elk moment thuiskomen en de dag der vrijheid was uit goud en blauw gemaakt - en ik kon Copperfield met het koelie-chineesje en die beide gelaten wachtende meisjes van Steinlen toch niet achterlaten in dat grote huis, waar wij zo ongelukkig geweest waren. De avondjapon, waarin ik de bagatellen wikkelde, had 'n mooie zeegroene kleur, ik was er erg op gesteld, doch ik had beter zo'n paar japonnetjes kunnen meenemen, die men op veelbelovende zoele Aprildagen aantrekken kan - die avondjapon veranderde later toch in worst en boterhammen. Als schildersmodel gaat men nog al vroeg naar bed, het is een vermoeiend beroep - en worst en brood op tafel is beter dan een niet-gedragen japon in de kast, ook wanneer die nog zo mooi is. Het ging ons betrekkelijk goed die winter in de vrijheid.’
Wat aan de hierboven aangehaalde opening van het verhaal Een voorjaar zet in het meest opvalt is de directheid ervan: ‘Eigenlijk had men met meer overleg te werk moeten gaan die lichte Octoberdag...’. En dat is typerend voor al Mary Dorna's verhalen: de directe opening; ze begint als het ware midden in het verhaal. Dat is niet alleen typerend voor haar verhalen, zo praatte ze ook. Iedereen die haar heeft gekend, vertelt dat. Nooit begon ze met een gebruikelijke aanhef als ‘Lekker weer he?’ of ‘Wil je iets drinken?’. Ze stond vaak boven aan de trap al iets tegen de bezoeker te vertellen. Ook kenmerkend voor Mary Dorna's verhalen is het ontbreken van een pointe. Nooit hebben haar verhalen een ontknoping of een clou. In het verhaal Tusschen drie en vijf heeft ze daar zelf eens een opmerking over gemaakt: ‘En nu ben ik waar ik wezen moet, - nu komt om zoo te zeggen de “pointe”, die sommige bladen in een verhaal verlangen en die ik anders nooit in staat ben te geven’. (1928) Veel verhalen van Mary Dorna hebben een circulaire opbouw. De zin waarmee ze openen, keert vaak iets gewijzigd aan het slot terug. Zoals het verhaal Een voorjaar zet in opent, zo begint ook de slotalinea van het verhaal: ‘Eigenlijk had men met meer overleg te werk moeten gaan, want bij een nieuw mantelpak behoren nieuwe schoenen’. (1932). Het verhaal Het rose geheim begint met deze zin: ‘Er bestond een bepaalde winkel, waar de echte kruiden voor het augurken-inmaken te krijgen waren. Dus het ging tegen de herfst -’ (1938). Het einde luidt: ‘Wanneer er tegen het begin van de herfst augurken worden ingemaakt, zie ik een rose gracht met een rosé kamer en een rosé meisje met een roserode mond...’ Soms zelfs herhaalt ze het begin van een verhaal bijna letterlijk aan het slot. Mittelstrasse 5 begint met een vraag: ‘Ja, waarom juist Mittelstrasse 5, met verveloze deuren en ontredderde, uitgelopen trappen, waarbo- | |||||
[pagina 164]
| |||||
ven nog niet eens het traditionele venster met “Glasmalerei” was gemaakt?’ Het eindigt bevestigend: ‘Dáárom juist Mittelstrasse 5, met uielucht en gillende ruzies, met verveloze deuren en ontredderde trappen’. (1928). Ook al varieert ze aan het slot van een verhaal op het begin, het einde blijft verder open. De verhalen eindigen ook vaak met puntjes. Als voorbeeld, volgt hier nu de hele slotalinea van Een voorjaar zet in: ‘Eigenlijk had men met meer overleg te werk moeten gaan, want bij een nieuw mantelpak behoren nieuwe schoenen. De rest van die dertig Mark werd die middag nog besteed aan Kaffee mit Sahne en Kirschtorte. Ook aan bosviooltjes en seringen. Maar die moet men toch liever kopen als de dag jong is, wanneer het stof niet over het asfalt dwarrelt in een plotseling guur windvlaagje 's middags zo tegen een uur of zes... De bosviooltjes zijn dan ook al een beetje verwelkt’. | |||||
De ontvangst.‘Het is zo langzamerhand wel zeker: er bestaat geen enkel verband tussen de bekendheid van een schrijver en de kwaliteit van zijn werk.’, zo stelde K. Schippers naar aanleiding van de laat ontwaakte belangstelling voor het werk van Mary Dorna. ‘Het merkwaardigste geval van veronachtzaamd schrijverstalent’ noemde hij het, dat haar verhalen pas in 1967 en volgende jaren in herdruk zijn gekomen. ‘En in de literaire handboeken komt zij al helemaal niet voor; geen regel, geen letter, geen punt.’ (In: Utrechts Nieuwsblad, 4 juni 1970). Er valt niets tegen in te brengen. Dezelfde verzuchtingen werden op gezette tijden geslaakt over schrijvers als Nescio, Elsschot, C.C.S. Crone. Dat maakt dat een bibliografie over dergelijke auteurs soms een om vang krijgt, die in tegenspraak lijkt met hun veronachtzaamheid. Mary Dorna is daar geen uitzondering op, verder dan in dezelfde straat te wonen als Menno ter Braak heeft ze het in de Letterkunde niet gebracht. Toch werd haar eerste bundel Wanordelijkheden rondom een lastig kind zeer gunstig ontvangen. Ze kreeg goede kritieken van Ph. Kohnstamm, G.H. 's Gravesande, Jeanne Reijneke van Stuwe en Victor van Vriesland. Van begin af aan heeft Van Vriesland haar trouw gevolgd, en toch is het alsof hij besefte welk lot Mary Dorna's werk ten deel zou vallen. Hij begon zijn kritiek in de N.R.C. aldus: ‘Het is noodig, met nadruk iets goeds te zeggen van dit beminnelijk boek. Want maar al te gauw worden, in den onstelpbaren stroom van publicaties die langs ons gaat, ook de verdienstelijkste werken, na een oogenblik van aandacht, weer voor goed uit het oog verloren, en na een paar maanden, een jaar of | |||||
[pagina 165]
| |||||
enkele jaren weet niemand meer dat ze er geweest zijn. Het zou ons spijten, als dit ook voor het boek van Mary Dorna zou gelden. Het verdient beter.’ (10 juli 1933). Toch moest hij in 1938, na het verschijnen van Onmaatschappelijke Voorkeur, constateren: ‘(...) de roman “Wanordelijkheden rondom een lastig kind”, die voorafging, trok toch niet een zoo groote belangstelling, dat zij daaraan het contact met haar lezers had kunnen toetsen...’ Ook Onmaatschappelijke voorkeur besprak hij gunstig, en hij besloot zijn artikel: ‘Het zou schandelijk onrechtvaardig zijn, als mevrouw Dorna met dezen bundel niet de volle erkenning deeláchtig werd, waarop haar grote begaafdheid recht heeft.’ (De Groene Amsterdammer, 10 december 1938). Mary Dorna's derde bundel Vingeroefeningen verscheen in 1940 en ook daarop volgde weer een lovende bespreking van Van Vriesland. Verder is de publikatie van deze bundel en ook van Mijn oom Ricardo in 1941 onopgemerkt gebleven, de aandacht werd opgeëist door het oorlogstumult. De literatuur en de literaire kritiek vielen stil. Ook Mary Dorna's werk verdween naar de achtergrond en na de oorlog is dat zo gebleven. Een herdruk van Onmaatschappelijke Voorkeur in 1951, vermocht niet haar werk aan de vergetelheid te ontrukken. Hoewel er twee heel aardige kritieken op verschenen, een van C.J. Kelk in De Groene en één in Propria Cures. Pas met de herdruk van haar verhalen in de bundel Laten we vader eruitgooien in 1967 werd Mary Dorna in ruimere kring bekend. Vanaf dat moment heeft het haar niet aan belangstelling ontbroken. Elke nieuwe bundel werd enthousiast begroet in de kritiek en moest steeds herdrukt worden.
Enthousiasme voor Mary Dorna's verhalen, maar niet voor de manier waarop ze herdrukt waren. ‘Het is bepaald een omissie van de uitgever dat hij deze nieuwe bundel niet heeft voorzien van een jaartal en evenmin aangeeft wanneer de vroegere titels zijn verschenen.’, schreef Margaretha Ferguson in Het Vaderland (23 februari 1968). En Pim Lukkenaer had in Vrij Nederland een dergelijke kritiek: ‘Geen gegevens over de schrijfster, niets over de voorgeschiedenis van deze editie, geen vermelding zelfs van de bundels waaruit hij (de uitgever) geplukt heeft.’ (19 december 1970). Henk Romijn Meijer ging nog verder: ‘Zo complimenteus (als over Mary Dorna's verhalen) kan ik over de uitgeeefster van het boek helaas niet zijn. Het is een slordige uitgave waarin bijvoorbeeld nergens staat vermeld aan welke bundels die individuele verhalen zijn ontleend. Welk selectieprincipe toegepast is wordt ook niet duidelijk en verder is het nog een boek dat uit elkaar valt voor je ernaar wijst. In dat opzicht had men een gewaardeerd schrijfster die op late leeftijd opnieuw in de belangstelling is komen te staan een passender hulde kunnen brengen.’ (Het Parool, 20 maart 1971). Een voor de hand liggende kritiek kwam van G.W. Huijgens in de | |||||
[pagina 166]
| |||||
N.R.C.: ‘Achteraf is het een beetje jammer dat de prozabundels niet in hun oude, oorspronkelijke vorm herdrukt zijn: wat bijeenhoort staat nu verspreid.’ (30 december 1969). Daarover wond ook Henriëtte van Eyk zich op: ‘“De wereld van Mary Dorna”, dat nu in de boekhandel ligt, bevat een keuze uit haar werk. Ik vraag me af: Waarom een keuze? Volgens mij hoeft geen van de sedert 1967 herdrukte verhalen wat kwaliteit betreft af te vallen. Waarom haar oeuvre kortwieken? Geef het ons in zijn geheel!’ (Avenue, februari 1971). Na de dood van Mary Dorna in 1971 is er weer een stilte rondom haar en haar werk ingetreden. Een verzameld werk samenstellen dat meer recht doet aan de innerlijke samenhang van haar verhalen, zoals ook haar vroegere bundels dat deden, is al het minste wat je kunt doen om haar werk voor eventuele veronachtzaming te behoeden. |
|