portretten - als bij menig ander portrettist - wordt het fotografisch materiaal ‘achteraf’ nog gebruikt voor een zekere contrôle inzake de ‘gelijkenis’ (waaraan van geval tot geval wisselend gewicht wordt toegekend) en tevens om het model veel dagen of weken van vermoeiend poseren te besparen. De ‘kilte’ van het portret is dan gewoonlijk het resultaat van deze werkwijze.
Voor de portretten die in dit boek ter sprake komen, hebben echter nooit foto's dienst behoeven te doen. Vermoedelijk omdat het treffen van een oppervlakkige gelijkenis de betrokken kunstenaars niet als hoofddoel voor ogen stond. Zij waren blij als ook dit element tenslotte in hun werk aanwezig was, - ‘Dat is mooi meegenomen’, zei een van hen uit de grond van zijn hart - maar het was hun, zoals uit hun meestal snelle werkwijze bleek, er veeleer om te doen, iets weer te geven van hun persoonlijke visie op de aard en het wezen van hun model. Zij kenden hun ‘onderwerp’ min of meer, elk op eigen manier, en vroegen mij steeds spontaan om ‘even te zitten’, of het nodige geduld op te brengen, ‘want ik wil graag iets van je maken’. Met uitzondering van één schilder, werkten geen van allen ‘op bestelling’ aan mijn portret. Zulk kort of lang geduld bracht ik zonder morren op, want het poseren gaf mij behalve de gelegen heid om zo'n beoefenaar van een ander kunstambacht aan het werk te zien, ook nog een kans om ongemerkt iets meer van de verborgen persoonlijkheid van de portretterende te observeren, - datgene van hun innerlijk wat zij in het vuur van hun werk, bij de concentratie die zij moesten opbrengen, onwillekeurig prijsgaven.
Het creatieve ‘doen’ gadeslaan, kan men alleen bij kunstenaars die iets uit grondstoffen maken, en de beste gelegenheid daartoe heeft het model van een schilder of beeldhouwer, wanneer deze hem en face heeft uit te beelden. Niemand zit ooit van nabij een ‘bezige’ dichter, schrijver of componerende musicus te observeren, zeker niet als gelijktijdige inspirator van hun werkzaamheden. Bij het bewust poseren voor een beeldende kunstenaar gebeurt dit echter vanzelf, in meerdere of mindere mate, al naar de aard van het model. Men valt er niet bij in slaap, en zelfs wie ‘wegzakt’ wordt prompt genoeg tot de orde geroepen.
Ik neem aan dat mijn actieve ‘waarnemers’ nooit vermoedden dat het zelf ook observeren mijn grootste genoegen en soelaas geweest is bij onze ‘samenwerking’, en dat mijn grif ingaan op hun voorstellen minder voortsproot uit welwillendheid of ijdelheid of toegeven aan hun professionele zelfzucht, dan uit doodgewone nieuwsgierigheid. Dat was maar goed ook; zij zijn er allen, zonder uitzondering erg onbevangen bij gebleven. Trouwens, een van de dingen die mij steeds hebben aangetrokken bij beeldende kunstenaars is hun onbevangenheid en het feit dat zij over het algemeen weinig of niet theoretiseren. Niet leuteren over ‘kunst’ en liefst over concrete zaken betreffende hun ‘ambacht’ spreken. Zoals mijn oude vriend Henri Jonas over een prachtig naakt dat hij zojuist voltooid had, alleen maar met een welvend handgebaar zei: ‘n Schoon kadee, hè?’. Dat was alles.
Toen het eerste schilderij waarvoor ik model stond, gemaakt werd, was ik amper een-en-twintig jaar oud. Het laatste van de reeks die hier ter sprake komt, werd pas omstreeks mijn tachtigste geboortedag voltooid. Misschien vertellen al die ‘afbeeldingen’ en mijn daarmee verbonden veranderingen van uiterlijk, gezien door ‘scherpe’ waarnemers, ook iets van mijn levensloop. Dáár is het mij evenwel niet om