Semi-finale
(1982)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
IIBetoog van duiven mist elk argument:
wanneer haar handen wuiven wordt alleen
bekend wat zij met woorden eerst ontkent.
| |
IIIVan bovenaf gezien is zij mijn philippine:
de amandels van haar bruine ogen
liggen uitgepeld in de twee bolster-
helften van haar wenkbrauwbogen.
| |
IVAlsof ze nooit iets anders at
dan grote zwarte druiven,
zo klinkt haar stem. Wie wist
voordat ze sprak dat Dionysos
ooit een vrouw was?
| |
VTerwijl ik mij nijg om haar iets
in het oor te fluisteren denk ik:
Zo doet een man die op het strand
zich vooroverbuigt om met zijn tongpunt
een zeeschelp te kussen. En dan:
Zo leren lippen wat bitterzout is.
| |
[pagina 32]
| |
VIIs het amandel of enkel amandelbloesem?
Zware bordeaux of veeleer bourgogne-droesem?
Ik weet het niet meer terwijl ik haar heupen besnuffel, -
een mammoet over de toendra's, of langs de moerpoel een buffel.
| |
VIIOp de tast in het donker weten mijn vingers precies
wat satijn is en waar het fluweel begint;
waar korstmos in wimperfijn spruitsel versmelt,
tot jong vacht wordt; waar zeemleren lipbloemen bloeien,
die vochtig en warm zijn; en waar in het hooiveld
de tere narcis die een huiverende monnik
zachtjes uiteenrijt.
| |
VIIIMag mijn omhelzing haar lijf al verwarmend
omvlechten met tienduizend tedere dingen
en voorspel zijn van driftig binnendringen,
diep, ter verzegeling van ons verbond, -
de schrammen op mijn bovenarmen,
de beet die in mijn schouder brandt,
zijn háár ontzegelend naspel, dat reeds preludeert
op wat zij, onverzadigbaar, opnieuw begeert.
| |
[pagina 33]
| |
IXAls een zeester moest ik uiteengespreid
op haar zeebodem kunnen liggen.
Verzonken in vruchtwater, moederloog, oervocht;
in fosforescerende planktonnacht
aan elke tentakel met talloze zuignapjes
vast me aan haar zachte molluskengrond hechten,
trillend van wat in en uit mij gaat,
één zijn met dat wat mij voedt en verlaat.
Om zó, tegelijk met alle vijf zinnen
dronken, verdronken, verloren, verstijfd
haar vloeibare, golvende, weerloze lijf
te kunnen beminnen.
|
|