degene die nog meer verdienste heeft dan jij!’
De kluizenaar ging zonder dralen op weg naar het dorp, en daar aangekomen zag hij al spoedig een spekslager in zijn winkel staan, bezig met het verkopen van worst en ham en ribbetjes aan de dorpsvrouwen. Maar wat een taal werd daar uitgeslagen! De kluizenaar kon zijn oren niet geloven. Deze spekslager was nog ruwer dan slagers gewoonlijk zijn.
‘Pak aan, je varkenspootjes, ouwe heks! De soep loopt je al uit je haakneus.’ En tegen een ander: ‘Wat, bevallen die koteletjes je niet? Loop dan naar de bliksem! Ze zijn veel te goed voor je.’ En weer tegen een ander: ‘Zo lachebekje, mot je weer spek smikkelen vandaag? Pas op dat je niet barst van de dikkigheid! En jij, een pond rollade? Vooruit dan maar, kat die je bent. Verduiveld nog toe, pak aan! Het is meer dan je gevraagd hebt, slons!’
Ik heb mij zeker vergist, dacht de kluizenaar, en hij sloop stilletjes weg. Maar nergens vond hij in het dorp een andere spekslager omringd door mensen, zodat hij vanzelf terugkwam bij de eerste, die nog altijd bezig was zijn ruwe grappen te maken.
‘Een aalmoes, alsjeblieft!’ zei de kluizenaar.
De slager sneed een stukje worst af en stopte het de kluizenaar toe met de woorden: ‘Hier heb je een stompje, zo groot als je neus. Steek dat in je schuurdeur en wacht op me tot ik klaar ben.’ En ongestoord ging hij verder met het verkopen aan de giechelende of kijvende vrouwen.
Steeds verbaasder stond de kluizenaar daar toe te zien en te luisteren. Hij had het liefst willen weglopen, maar hij durfde niet goed meer, want de slager was een potige kerel, met een bek nog groter dan de handen waarmee hij klappen uitdeelde