II
Toen de jager zag hoezeer de aap mij interesseerde, wilde hij illico het beest verkopen. Want een jager is helemaal niet sentimenteel en zeer op winst bedacht, hoewel hij dagelijks omgang heeft met de natuur en derzelver onbaatzuchtigheid, met herbivoren, tweezaadlobbigen en dergelijke. Ik was echter sentimenteel genoeg om er naar te verlangen de prijs te vergeten die ik voor mijn aap betaalde, want hij werd mij een onwaardeerlijke schat.
Het is mij evenwel niet gelukt, integendeel. Juist dat verlangen heeft gemaakt, dat ik precies weet hoe ik den jager negen en een halve gulden uitbetaalde, in twee harde rijksdaalders, vier guldens en twee kwartjes. Hij stak ze in een kleine, groengehaakte beurs, die hij onder fazanten uit zijn weitas opdiepte. Het is alleen belachelijk dat ik mij niet meer kan herinneren welk weer het was, toen ik mijn aap kocht.
't Beest maakte volstrekt geen bezwaren om in mijn bezit over te gaan, hetgeen mij verschrikkelijk van hem tegenviel, want wij zijn gewend aan het klassieke voorbeeld van hondentrouw en de fabel van de leeuw. Ik had flink [meer dan de helft!] op zijn prijs afgedongen, en als hij ook maar een greintje verstand of intuïtie bezeten had, zou hij gemerkt hebben dat ik zijn waarde niet zo heel hoog aansloeg, en dat ik niet zo bar veel prijs stelde op zijn bezit. Doch de onverschilligheid waarmee hij mijn eigendom werd, bewees wel dat hij meer met zijn grijns poseerde dan met zijn staart nadacht; hierin culmineerde de essentie van zijn apen-bestaan.
Een mens poseert vaak, een aap altijd. Een mens denkt na, een