Mijn aap schreit. Het euvel gods
(1966)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
niet meer. Mij ziende kwam er een vreemde glimlach op zijn gelaat. ‘Hoe is 't met de aap? vroeg hij. ‘O jager,’ antwoordde ik, ‘ik weet dat je mijn vriend bent, en je bent een zo geweldig doder van dieren, dat ik het jou wel durf te vertellen: Ik heb mijn aap vermoord.’ De jager zette zijn hoed recht en kruiste de armen over z'n borst. ‘Waarom?’ vroeg hij weer, terwijl hij mij strak aankeek. ‘Uit haat en ergernis,’ zei ik, ‘en om mijzelf te bevrijden.’ ‘Ja, we zijn bang voor de kleine waarheid van dit syllogisme, dat in zoverre wij niet van een aap verschillen, wij volkomen daaraan gelijk zijn.’ ‘Jager, dit is een vreselijke waarheid!’ ‘Toch niet. In één ding verschillen wij heel erg: God heeft ons veel wreder gemaakt dan de dieren. Wij kunnen ook onszelf doden, het zèlf in ons. Dit is onze kracht en onze distinctie tevens. Je hebt je mens-zijn gewonnen omdat je dit evenbeeld gedood hebt.’ De jager pakte het wild dat aan zijn zijde hing, en hief het hoop om mij de vette buit te laten zien. ‘En wat moet ik nu voortaan doen?’ vroeg ik, ‘want het leven is nu zoiets vreemds geworden voor mij. Vervreemd ben ik van alle anderen, mijn moeder, mijn broertje, het meisje Martha!’ ‘Doe als ik,’ zei de jager. ‘Jagen moet je, al-maar jagen door de dichtste wouden. Alleen jagen en doden geeft je de wildste vreugde van wezenlijke wreedheid. De geur van 't gevaar prikkelt je meer dan de fijnste | |
[pagina 50]
| |
sigaar. Alle dieren zullen je kennen met ontzag en vreze. Onder de mensen zal je een eenzame zijn, die paden kent waar zij nooit gingen. Word een jager als ik.’ Ik heb de jager omhelsd, en rook in zijn jas de geuren van bas en moeras. ‘Jager, mijn vriend, mijn enige vriend, zei ik, “voor altijd ga ik met je mee. Ik groet dit vlakke land met zijn huizen en tuinen, zijn dames-mensjes, zijn burgerlui. Met zijn honden en kippen en aangelegde plantsoenen. Met zijn dierentuin. Hoera, hoera, ik ga met je mee!” De Jager heeft mij een hoed met een wuivende veer gegeven, en een geweer dat nooit mist. Nu ga ik alle apen schieten die ik kan vinden. En die ik grijpen kan, zal ik vangen en verkopen aan de huislui in de stad. De eerste die ik vind, is voor Martha. |
|