Ik wist wel dat hij al buitelend tersluiks naar mij keek, maar ik sloeg daar geen acht op. Immers bewuste clownerie is altijd tragisch, en voor tragiek leven we te laat. Trouwens, de schilders ten spijt geloof ik niet aan diertragiek. Een dier leeft zichzelf op elk moment uit, zoals de omstandigheden het hem veroorloven. Welke mens doet dat ook? Zonder moraal geen tragiek. Een mens is uiteraard tragisch, een dier nooit.
Feitelijk was ik dan ook de gedupeerde: een man die met zijn aap de buitenwijken opzoekt, natuurlijk omdat hij iets in de binnenwijken niet vinden kan. En nu, verstandig mens, rechtopstaand wezen, wiens handen reiken willen naar de hemel en wiens verstand boven de hemel uit, álles wil overschouwen, weet je nu wát er gezocht wordt, wát wij nimmer vinden? Laten wij deze kostbare tragiek aan de dichters.
Mijn aap heeft een paar eikeltjes gestolen die langs de weg lagen; hij rolt ze voor zich uit als een jochie zijn knikkers. Hij tracht ze stuk te slaan op een steen om ze op te eten. Hij grinnikt reeds bij de gedachte daaraan. Dan zijn wij buiten, waar de weiden openliggen en waar het heesterhout begint. Mijn aap is uitgelaten en maakt een salto over de kop. Hoe schoon ziet hij dan de wereld kantelen. Eén seconde wandelt hij tegen de hemel. Het stemt me droef, want mijn aap is clownesk, maar ik ben - helaas, erger nog - tragisch.