‘Ik gebied het je,’ sprak de G.G. streng. ‘Geen flauwe smoesjes. Order is order.’
‘Als u het dan per se van mij wilt weten, het was een... een nogal teleurstellende bijeenkomst. Ik had er meer van verwacht. Maar zulke mensen...’
‘Daar gaat het mij niet om. Wat ik wil weten is: hoe vond je mij? Hoe deed ík het tegenover die troep? Zeg op!’
‘Eh... misschien te veel woorden verspild aan nóg meer ideeën, als ik het zo mag formuleren. Alleen op het laatst, tegenover die Franse madame in haar eentje, was u heel helder, ja, heel helder moet ik zeggen. Wat voorafging was misschien wel een beetje lang. Excuseert u mij, ik bedoel: nogal uitvoerig. Maar daar zult u wel uw redenen voor gehad hebben.’
‘Dat vraag ik je niet. Maar dat de overigen er ondanks mijn vele gepreek niet veel van begrepen zullen hebben, wil je dat beweren?’
‘Zoiets, als u het mij toestaat,’ zei Daniël, meteen omkijkend naar de deur, alsof hij haast had om weg te komen.
‘En verder?’ vroeg de G.G. op ietwat sarrende toon.
‘Ik zou niet weten wat... tenzij u nog iets bedenkt.’
‘Bedenken is je niet gegeven; jullie geen van allen, gelukkig. Nou, ga dan maar, en breng mij zo snel mogelijk je schriftelijk verslag voor het archief.’
Terwijl Daniël zich schielijk uit de voeten maakte, overwoog de oude heer: Daarom zijn ze met zijn allen, de Speciale Brigade, de detectives en rapporteurs eigenlijk één grote troep onnutten. Hun onvermogen om zelf iets te bedenken maakt ze bij al hun onzichtbaarheid en penetratievermogen tot slaven, tot niets beters dan bedienden van het archief.
Hij verschoof zich wat achter zijn schrijftafel en piekerde voort: hier zit ik nu met al mijn resumés en hun fraaie overzichtelijkheid. Op den duur zo talrijk geworden als de voorraad van