dat de auteur niet alleen in elk opzicht en van ouder-op-ouder is, maar waarvan hij zich ook steeds bewuster werd, naarmate hij zich meer en meer tot wereldburger en aardbewoner ontwikkelde. Dit is dus allerminst een koloniale geschiedenis, maar veeleer een ecologische, waarin de ‘mensen in een landschap’ en ‘het landschap rondom de mensen’ beide centraal staan. Onvermijdelijk wijkt dit geschiedverhaal dan ook in talrijke opzichten en op vele punten af van de gangbare, met hun stille of soms luide ondertoon van ‘daar werd iets groots verricht’. Zulke, volgens hun Europese oriëntatie altijd eenzijdig gedocumenteerde koloniale geschiedenissen zijn, vanuit het inheemse standpunt beschouwd, in hoge mate misleidend en niet minder pijnlijk. Een ontnuchterend tegenwicht hebben ze broodnodig, en de schrijver van een boek dat dit beoogt te zijn, dient er dan ook ten volle van doordrongen te wezen dat hij hiermee heel wat controversen zal oproepen. Hopelijk zet hij echter ook menigeen aan het denken of aan het opnieuw denken.
De titel van dit boek verdient enige verklaring. Hij is met opzet dubbelzinnig. Want wie foltert er nu? Werd de Gouden Man, de personificatie van Groot-Guyana, door ‘anderen’ gefolterd en werd hij een slachtoffer van de avonturiers uit Europa en al degenen die zij uit nog twee andere werelddelen naar de landstreek tussen de Orinoco en de Amazone meesleepten? Of werden juist al deze lieden langzaam, op de oude Indianenmanier, bijna ten dode gefolterd door de geheimzinnige, nog altijd onoverwonnen Gouden Man? Of gebeurde soms èn het een, èn het ander? De lezer moge dit voor zichzelf uitmaken; vandaar het dubbelzinnige van de titel.
Het zij tenslotte de auteur, die naar beste vermogen gepoogd heeft zoveel mogelijk namen van personen te vermijden en daarvoor ‘functies’ in de plaats te stellen, en die ook zijn eigen klein aandeel bij latere gebeurtenissen zoveel mogelijk getracht heeft te objectiveren, niettemin vergund, althans deze voorrede met een persoonlijke noot te besluiten, die tevens de raison d'être van zijn geschrift aangeeft. Hem heeft het een heel mensenleven van studie, nadenken en meemaken gekost, voordat de meeste schellen hem van de ogen vielen - misschien nog lang niet alle - en hij de Europese bril waardoor hij geleerd had te kijken, kon afzetten om de historie van zijn geboortestreek en van zijn voorouders duidelijk genoeg, ontdaan van alle traditionele franjes en frases, te doorzien, zodat hij er ook iets zinnigs over zou durven zeggen.
Dit tracht hij bij deze te doen, omdat niemand anders het doet, op dit moment niemand anders ertoe bereid of misschien in staat is - nog niet - en omdat het toch, naar zijn heilige overtuiging, behoort te gebeuren. Thans meer dan ooit om voor de hand liggende redenen.
Dus is het hem een gewetenszaak geworden dit boek - ondanks zijn talrijke diskwalificaties en het nu en dan ontbreken van voldoende gegevens - toch te publiceren. Bij wijze van testament.
Noot: De schrijver dankt hierbij het half dozijn vrouwen en mannen dat hem behulpzaam is geweest bij het langdurig voorbereiden en voltooien van dit werk. Beter dan buitenstaanders zullen zij begrijpen waarom zij hier niet bij name genoemd worden. Des te groter is zijn erkentelijkheid voor hun solidariteit zonder medeplichtigheid. Hij blijft de enige die verantwoordelijk is voor hetgeen er in dit boek staat.