Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd3. De chronische conflictsituatieDe geschiedenis van Suriname toont duidelijk aan, hoe hardnekkig de blanke kolonisatoren van het land getracht hebben hun eigen culturele normen op te dringen aan de verschillende bevolkingsgroepen die successievelijk als arbeidskrachten werden ingevoerd. Zeker, de status van de negerslaven was nauwelijks beter dan die van vee, maar degenen onder hen | |
[pagina 27]
| |
of hun nakomelingen die de vrijheid verwierven, werden aanstonds betrokken in een sociaal bondgenootschap tegen hun voormalige lotgenoten. En na de emancipatie werden alleen diegenen ‘acceptabel’ geacht, die zich zoveel mogelijk conformeerden aan het normenpatroon van de westerse beschaving. In dezelfde richting werden ook de Hindostaanse en Javaanse immigranten gedreven, zij het met grotere weerstanden en een kortere ‘incubatietijd’. Zo kwam het, dat de raciale differentiatie gedurende zeer lange tijd resulteerde in een sociale stratificatie. Dat hieraan nu, in theorie althans, een halt is toegeroepen en in de praktijk in ieder geval zware remmingen zijn opgetreden, is grotendeels te danken aan een reeks politieke ontwikkelingen - evenzeer onder de koloniale machthebbers als onder de koloniale en post-koloniale bevolking - waarop hier niet nader behoeft te worden ingegaan. In somatisch opzicht vonden velerlei en soms hoogst eigenaardige vermengingen plaats, ondanks een bijna bewust streven naar ‘raciale zuiverheid’ bij enkele groepen; met name de Joden, Hindostanen, Bosnegers en Libanezen. Maar ook zij moesten, eerst incidenteel en later in toenemende mate, zwichten voor wat men zou kunnen noemen ‘een nationale drang tot amalgamering’. De uitvloeisels van deze drang zijn aantoonbaar; haar aanwezigheid, nog in een pril stadium, is echter nauwelijks tot het bewustzijn der betrokken individuen doorgedrongen. Maar het zou van een jammerlijke eenzijdigheid getuigen en ook in strijd zijn met de werkelijkheid, wanneer wij bij de intra-raciale, zo goed als bij de interraciale relaties van deze inheemse ethniën uitsluitend aan somatische normbeelden betekenis zouden toekennen. ‘Het uiterlijk is ook niet alles’, zeggen de wijs geworden westerlingen, en dit geldt ook hier bij de schijnbaar ongecompliceerde en ‘pre-literate’ bevolkingsgroepen; men zou haast zeggen: onder hen juist te meer. Want nog altijd zijn het in Suriname de hoger ontwikkelden, die het meest tuk zijn op uiterlijke normen en criteria. Gedragspatronen, karakter en ‘manieren’ leggen niet minder gewicht in de schaal, en ook in dit opzicht mag men spreken van bepaalde normbeelden. Deze komen in verschillende studies in dit boek uitvoerig aan de orde. Alle bijeengenomen bevestigen zij de diepe waarheid van het feit, dat de huidige spanning tussen ‘kleurlingen’- en ‘blanken’-cultuur niet een gevolg is van voormalige slavernij (ook in de vorm van contractarbeid) maar het produkt van een veel algemener raciaal probleem, dat zich juist in een multi-raciaal land als Suriname ten duidelijkste manifesteert. Terecht is door Hoetink opgemerkt, dat een raciaal probleem zich dáár voordoet, waar twee of meer raciaal verschillende groepen tot één sociaal systeem behoren, en waar de ene groep de andere als een bedreiging of | |
[pagina 28]
| |
rivaal beschouwt, op welk niveau en in welke sociale context dan ook.Ga naar voetnoot*) Een van de groepen zal dan als dominant beschouwd worden of zichzelf zo vinden, en de kansen dat twee raciaal verschillende groepen binnen één samenleving in een positie van machtsevenwicht komen te verkeren, zijn, hoewel niet uitgesloten, toch uiterst klein te achten. Zij worden zich daarbij sterker bewust van hun somatische verschillen, dikken hun ‘mode van wat fysiek aantrekkelijk is’ aan, maar doen dit alles in nog sterkere mate wat hun overige ‘cultuur’ betreft.Ga naar voetnoot**) Ten dele vergeefs. De voorbeelden van ‘acculturatie’ die men in de hiernavolgende bijdragen kan vinden, zijn legio in de Surinaamse samenleving, die heel juist door R.A.J. van Lier als ‘gesegmenteerd’ is gekenschetst. De mate waarop het Creoolse bevolkingsdeel reeds verwestersd was, deed een schril contrast ontstaan met het ‘exotische’ dat de later gearriveerde immigranten vertoonden en hun nog in belangrijke mate is blijven aankleven. Zij werden bovendien niet alleen als exotisch, maar ook als sociaal lager gesitueerde vreemdelingen ervaren door de ‘oudere’ Creoolse bewoners, die intussen zelf niet de oudste landskinderen waren, en werden derhalve ook buiten het algemeen-aanvaarde sociale beeld van de Creolen gehouden. In dit proces stonden dus de normaliter horizontale verdelingslijnen van de samenleving bijna verticaal; vandaag vallen ze meer en meer terug naar het horizontale: ook onder de Aziatische inwoners is al in stijgende mate een structuur volgens bezits- en ontwikkelingsklassen merkbaar, analoog met die onder de Creolen, terwijl voor allen begint te gelden dat ‘het somatische type van de kleurling met lichtbruine huid en kaukasoïde trekken het esthetisch begerenswaardige model’ is, zodat niet langer meer aangenomen mag worden dat ‘elke rijke zwarte voor een halfbloed, en elke arme halfbloed voor een zwarte’ geldt. Dit alles, zonder dat er al te veel ‘arisering’ plaatsvindt. De Aziatische aanwezigheid heeft bovendien verzachtend gewerkt op de klassevorming onder de Creolen.Ga naar voetnoot***) | |
[pagina 29]
| |
Intussen verdwijnen koloniale organisatievormen gemakkelijker dan koloniale attitudes en de daarmee samenhangende generaties-oude vooroordelen. In meer dan één der hiernavolgende opstellen wordt de samenhang tussen levensstandaard en aspiratie-niveau in beschouwing genomen. De Creool doet zich doorgaans rijker, de Hindostaan armer voor dan hij is; de Javaan houdt het midden en de Indiaan weet van niets. Er is een kleine economische elite, die haar machtsbasis meestendeels buiten Suriname heeft, en een ‘veld-elite’ van administrateurs en distributeurs. Tot de elite behoren ook de urbaan-industriële arbeiders en de kantoorwerknemers; zij vormen evenwel een allesbehalve homogene groep. Hierbij behoren voorts de kleine zelfstandigen, - nauwelijks als middenstanders te beschouwen, en evenals de laagste elite-groepen vaak met een vals klasse-bewustzijn behept. Terwijl de grote massa bestaat uit de talrijke paupers, afhankelijk van alles wat ‘boven’ hen aan de kost komt. Zij voeren een semi-parasitair bestaan in economische zin, maar bepalen ‘het ware gezicht van de samenleving’. Kenmerkend ook hier, is dat de rassenstrijd door de ‘have's’ gebruikt wordt om de ‘have-not's’ tegen elkaar op te jagen en deze zo in het sousterrain der samenleving te houden. Er wordt maar weinig geproduceerd of creatief ‘gegenereerd’, en daardoor objectief natuurlijk inkomen geschapen. Vooral onder de agrarische werklozen is hierdoor de ‘Verelendung’ groot. De underdogs worden - liefst raciaal - tegen elkaar uitgespeeld, maar voor de allerarmsten bestaat er geen ras. Dat Suriname (nog) geen werkelijke klassenstrijd kent, komt voort uit het feit, dat de massa worstelt aan de grens van het bestaansminimum, alle relatief hoge ‘bruto per capita inkomen’ ten spijt. Naar buiten wordt dit alles gecamoufleerd door een betrekkelijk nieuwe overdaad aan politiek nationalisme, dat niettemin een slechts zwak ontwikkeld gevoel van nationale identiteit laat onderkennen. Dit is niet te verwonderen. Want tegenover de beide grote ‘minderheden’ van Creolen en Hindostanen (met de Javanen als labiele tussenschakel) zijn nu de Bosnegers en Indianen de ‘exotisch’-getolereerde, maar weinig aan hun trek- | |
[pagina 30]
| |
ken komende minderheidjes gebleven. Gebruikelijke vlaggen spreken in dit opzicht een duidelijke taal.Ga naar voetnoot*) Raciale en culturele vooroordelen zijn tenslotte terug te brengen tot verschillen in ethnisch karakter; het zijn niet alleen de bijprodukten van de sociaal-economische interraciale betrekkingen, maar eerst en vooral van de algemene intermenselijke. En het is in het intermenselijke contact dat ze ook worden afgebroken, - iets hoopvols voor de toekomst van Suriname, wanneer de sociale conflicten tot een minimum beperkt kunnen blijven. Het collectieve proces van de positieve en negatieve archetypische ‘beeldvorming’ (somatisch, cultureel, karakterologisch) wordt doorkruist door het meer en meer gezamenlijk optrekken van de jeugd, door aanvaarding van elkaars voedings- en recreatie-gewoonten, gemeenschappelijke scholing en gemeenschappelijke arbeid, en niet in de laatste plaats de kleding. Zo verdwijnen dan de gevoelens van raciale superioriteit; dat de ‘onderliggende’ ethniën in wezen ‘anders en vreemd’ zijn; dat er aanspraak gemaakt kan worden op bepaalde geprivilegieerde en voordelige levensgebieden; en dat vrees of achterdocht gewenst zijn tegenover andere bevolkingsgroepen die de voorrechten van het dominerende ras willen wegkapen. Hoogst merkwaardige verschijnselen treden hierbij op.Ga naar voetnoot**) Wij zouden de bekende zeven minderheidsposities van Cox voor Suriname aldus kunnen catalogiseren: 1. ‘Vreemdelingen’ zijn nog altijd min of meer de Chinezen en de Libanezen. 2. In de ‘originele contactsituatie’ | |
[pagina 31]
| |
verkeren de Indianen; die in het Voorland overigens minder. 3. In de uit de slavernij meer en meer losgekomen situatie zijn de Bosnegers en de (vooral landelijke) Volkscreolen blijven steken. 4. Als ‘heersende klasse’ treedt de nog nauw met de koloniale overheersers geestelijk en materieel verbonden groep van ‘geaccultureerde Creolen’ op. 5. De bipartite positie wordt ingenomen door de Hindostanen en Javanen. 6. De ‘amalgamatieve’ situatie is die waarin het merendeel van de ‘gewone massa’ onder de Creolen verkeert. 7. De nationalistische situatie is die welke naar de (haalbare) toekomst openligt.Ga naar voetnoot*) Elke genoemde minderheid kan zich ofwel pluralistisch, of assimilationistisch, of secessionistisch, of militant opstellen. In het voorspel van de ‘Onafhankelijkheid’ heeft men al deze vier houdingen in actie kunnen zien. In de ‘nationalistische situatie’ (volgens Cox) verdwijnen alle minderheden, ook de dominante groep als zodanig.Ga naar voetnoot**) De assimilatie van ‘exotische’ groepen zal - hoe pijnlijk ook in sommige gevallen - onvermijdelijk hieraan moeten voorafgaan. |
|