Cultureel mozaïek van Suriname
(1977)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
InleidingI. Begripsbepaling en verantwoordingHet is een hachelijke, moeilijke, maar ook boeiende taak om op een bepaald tijdstip - en welk tijdstip is beter dan dat van Suriname's geboorte als politiek onafhankelijk land-een momentopname te maken van het veelkleurig cultureel leven binnen de landsgrenzen. Resultaat van deze opgaaf is het hiernavolgende ‘culturele mozaïek’. Waarom het noodzakelijkerwijze een mozaïek moest worden, en geen gewoon schilderij, noch een zakelijke inventarisatie van culturele ‘verschijnselen’, zal weldra worden verklaard. Maar eerst moeten enige op de loer liggen fundamentele misverstanden uit de weg geruimd worden, wil men het beoogde mozaïek in zijn juiste dimensie zien en op zijn correcte waarden schatten. Want wat is ‘cultureel’ en dus ‘cultuur’ in onze zin, en niet in die van bijvoorbeeld ‘de rijstcultuur in Suriname’ of een ‘plasmodiën-cultuur’ in een laboratorium van de Geneeskundige Dienst? Of in de (negatieve) zin die A. op het oog heeft, wanneer hij B. uitscheldt voor ‘een cultuurloze vent’? Wat wordt hier, in dit boek - net als door de meeste ter zake kundigen - onder ‘cultuur’ verstaan en tot het culturele bezit van een bevolking gerekend? Wij zullen het niet zonder een paar definities-vooraf kunnen stellen, om vervolgens te kunnen verantwoorden, waarom hier alleen maar een ‘mozaïek’, een uit vele kleine steentjes samengesteld tafereel, in aanmerking kon komen, en wat wij tenslotte onder ‘Suriname’ verstaan, - een begrip dat ook niet iedereen, merkwaardig genoeg, op dezelfde wijze omschrijft, en dat dus ook, zonder precieze bepaling vooraf, aanleiding zou kunnen geven tot misverstand. Immers de hoofdbedoeling van dit boek, in feite zijn enige bedoeling, is te worden verstaan, en aldus aanleiding te geven tot eigen denken en eigen beoordeling. Het wil iets laten zien, deelneming in een actueel gebeuren (in een ‘happening’ zoals men vandaag zegt) uitlokken, maar het wil geen eigen meningen opdringen, vooropgezette acties of reacties uitlokken, en evenmin voorbarige conclusies ten beste geven. Deze blijven aan de lezer, maar dan: de begrijpende lezer overgelaten. Zoals het hoort, en ons het verstandigst voorkomt in dit verband.
Cultuur en cultureel. Honderden boekdelen, waarvan vele heel geleerd en heel lezenswaardig, zijn geschreven over het begrip ‘cultuur’ als synoniem van ‘beschaving’. Maar pas op! ‘Beschaving’ is een geladen woord, niet los | |
[pagina 8]
| |
te maken van wat ieder uit het gezichtpunt van zijn eigen leven en levensgewoonten, zijn eigen omgeving en sociaal milieu, zijn eigen verleden en tradities, maar ook zijn eigen idealen en toekomstdromen, als waardevol aanmerkt. En omdat deze ‘ieder’ zowel in Centraal-Afrika als in China, ergens in Zuid-Amerika of India, zo goed als in West-Europa of Alaska te vinden is, heeft dat woordje ‘beschaving’ alleen maar de betekenis die ‘ieder’, afzonderlijk of als groep, er aan geven wil. En dan zijn alle ‘anderen’ meteen onbeschaafd (zoal niet onbeschoft) of minder beschaafd, of op zijn best - maar dan zitten wij al beter te paard - anders beschaafd dan wijzelf. Wij kunnen het ‘geladen’ woord ‘beschaving’ hier dus beter links laten liggen en ons houden aan de neutraler klinkende term ‘cultuur’. Wij komen een heel eind verder, wanneer wij onder ‘cultuur’ verstaan: de wijze waarop een mens - maar een mens is nooit alleen, hij leeft in een groep - dus, een groep van mensen hun bekenden en zo nodig hun onbekenden tegemoet treden. Zich vertonen en gedragen zoals ze zijn. Hun cultuur is dan gelijk te stellen met hun zijn, het is de uitdrukkingsvorm van hun wezen, hun eigenheid, hun identiteit. De ene Indiaan herkent de andere Indiaan aan zijn ‘cultuur’ en aanvaardt hem als zijn mede-Indiaan door zijn culturele uitingen, door zijn gedragspatroon, dat in overwegende mate conform is met dat van degene die hem ‘herkent’ en ‘erkent’. Met andere volksgroepen is dit net zo het geval. In het ‘erkennen’ zit 'm de kneep; daardoor gebeurt het wonder van het zich identiek voelen met de ander. Blijft dit uit, dan heeft men te doen met ‘anderen’, met ‘vreemden’, die wanneer men ze vaker ontmoet heeft, natuurlijk ‘bekende vreemden’ worden. Zoals thans veelal het geval is in onze gelukkig steeds beter overbrugde wereld. Men zou dit alles ook op een geleerder en dan dieper dóórdringende wijze kunnen zeggen, door te stellen dat cultuur is: de onderlinge overbrenging van levensprogramma's, en wel op een typisch menselijke wijze: niet alleen door middel van genen (op een biologische wijze) maar door middel van voorbeelden (zintuigelijk waarneembare patronen) en door instructies, (taalkundig) overgebrachte programma's. Hierdoor wordt van het begrip ‘cultuur’ uitgesloten het feit dat bijv. de ene (ongeverfde) Indiaan lijkt op de andere, dat Negers een donkerder huidskleur en kroeshaar hebben, veel Chinezen spleet-ogen, Europeanen een eigenaardige lichaamsgeur bezitten, enz. Dit alles heeft met ‘cultuur’ niets te maken; uiteraard, zou men zeggen, maar je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. Waar het in hoge mate, zo niet uitsluitend om gaat bij ‘cultuur’, is iets dat men niet dadelijk, al vóór zijn geboorte, meekrijgt, maar wel iets waaraan men vanaf het moment van zijn geboorte aan blootgesteld en onderworpen is; waardoor men voortdurend, van de moederschoot af, beïnvloed | |
[pagina 9]
| |
wordt. Iets wat van generatie op generatie, al dan niet met de nodige wijzigingen en ‘aanpassingen’ wordt overgedragen. Een heel complex van gedragingen, gewoonten, uitingen, levenswijzen en formele omgangs-ceremoniën; overlevering van mythen en verhalen, spelen en dansen, stijl in het maken van behuizing en van gebruiksvoorwerpen, stijl in de vorm van voedselvoorziening en toebereiding, en niet in de laatste plaats: stijl in de wijze waarop individu en groep hun ‘religie’ (hun verbondenheid op deze wereld met ‘het buitenaardse’) beleven. En tenslotte hun taal, dit opperste, meest menselijke van alle communicatie-middelen binnen de groep; met inbegrip van de taal van ogen, handen, ledematen en lichaamshouding. Dit alles valt onder het begrip ‘cultuur’ en al wat daarop betrekking heeft is ‘cultureel’, is een cultuurverschijnsel, een cultureel fenomeen. Het geheel is een levend complex, want het wordt in stand gehouden door levende, dat wil zeggen: veranderende mensen, wier verandering (en veranderlijkheid) via de verschillende leeftijdsklassen en van generatie op generatie wordt geremd door tradities, gewoonten, waarvan stellig een belangrijk deel bepaald is door de omgeving, het territoir, waarin de ‘culturele groep’ zijn leven leidt. Ofschoon sommige tradities zo sterk zijn, dat ze tegen de draad der verouderde levensomstandigheden (in plaats en tijd) ingaan, en - als ze niet bijtijds worden opgegeven of gewijzigd - ten nadele werken van de groep als geheel, dan wel van bepaalde afzonderlijke individuen. Wanneer dit gebeurt, dan is uit puur persoonlijk of collectief zelfbehoud, aanpassing geboden. Dan klagen de ouderen dat de jongeren ‘niet meer leven zoals voorheen’. Dan treedt bij contact met andere, beter aan plaats en tijd aangepaste groepen, verandering op door overname van culturele componenten, een vorm van aanpassing aan de cultureel ‘sterkere’, en is er sprake van ‘acculturatie’. De beter aangepaste groepen zeggen dan van de groepen die het acculturatie-proces ondergaan: ‘Ze worden wat meer beschaafd.’ En merken dan heel dikwijls niet, dat de aanpassing wederzijds gebeurt. Zoals tussen zoveel volken in de Oudheid al, tot op de huidige dag. In wezen is elke cultuur conservatief. Alleen van het subjectieve standpunt uit van de eigen cultuur, kan men spreken van een ‘hogere’ of ‘lagere’ beschaving, een boeiende of minder boeiende cultuur. Zo min als er hogere of lagere mensensoorten bestaan, zo min zijn ‘culturen’ hoger of lager, ouder of jonger, primitief of ontwikkeld in objectieve zin. Ze zijn het alleen maar vergelijkenderwijze, en iedere vergelijking gaat in wezen mank. Elke cultuur heeft zijn unieke karaktertrekken en een aantal kenmerken gemeen met andere culturen. Hoe nauwer afzonderlijke culturele groepen met elkaar in contact komen, hoe meer ze doorgaans trachten het unieke (zolang het niet schadelijk is | |
[pagina 10]
| |
voor de groep) in stand te houden, maar tevens het gemeenschappelijke op de voorgrond te stellen, het desnoods uit te breiden, om zo de omgang, de inter-culturele uitwisseling, te vergemakkelijken. De intra-culturele uitwisseling, het onderlinge verkeer binnen de groep, komt dan onder bijzondere spanningen te staan, die tenslotte onder bepaalde omstandigheden zo sterk kunnen worden, dat de culturele groep als zodanig uiteenvalt, en niet anders dan ‘lichamelijk’ te onderscheiden is van de contactgroep (of groepen) die de spanning teweegbracht. In Suriname met zijn vele bevolkingsgroepen die tevens duidelijk onderscheidbare culturele groepen - degene die ons zullen bezighouden - omvatten, is dit verschijnsel duidelijk merkbaar. Moet de genetische erfmassa als ieders persoonlijk, levenslang mee te dragen bezit beschouwd worden, de culturele erfmassa is een collectief bezit, waarvan ieder lid van de groep als het ware mede-aandeelhouder (met meer of minder zeggenschap) is; en zowel het collectief bezit als het aandeel kan, vooral bij acculturatie, in de loop der jaren toenemen, zodat dan sprake is van culturele uitruil c.q. verwervingen, of afnemen, in welk geval men kan spreken van cultuurverlies en zelfs, in het extreme geval, van cultuur-verarming. In Suriname zijn de ethnische bevolkingsgroepen tevens afzonderlijke culturele groepen. Wanneer in dit boek eerstgenoemde, meer gebruikelijke term gebezigd wordt, is daaronder tevens en nadrukkelijk te verstaan: een duidelijk van andere onderscheidbare culturele mensengroep. Bij een culturele beschouwing wordt vrijwel geen aandacht besteed aan de afzonderlijke mens, maar aan de groep waartoe hij behoort en waarvan hij of zij een ‘doorsnee-vertegenwoordiger’ is. Persoonlijkheden komen hierbij niet aan bod, laat staan tot hun recht. Op zijn best geven zij de culturele grenzen aan, waarbinnen de groep zich beweegt; grenzen die zij nog maar net als ‘uitersten’ tolereert. Wel kunnen zulke persoonlijkheden soms uitstekend optreden als woordvoerders en vertolkers van de groep waarin zij leven, al of niet bewust van de prominente rol die zij daarin spelen. Maar gedrag of behandeling van de kinderen of van de dorpsidioot geeft vaak een duidelijker inzicht in een bepaalde culturele situatie, dan de mededelingen van schrandere informanten of het bijwonen van een zeldzaam feest of een uitzonderlijke plechtigheid. Het interessante is hier bovenal: hoe in het dagelijks leven een bepaalde groep met al zijn hebben en houden reilt en zeilt; wat zij anders dan andere groepen doet of nalaat; wat de ongeschreven wetten zijn die de onderlinge omgang en het verkeer met vreemden beheersen; en wat de groep nastreeft om zichzelf te zijn, zichzelf te blijven, naar eigen opvatting van het leven te maken wat ervan te maken valt, en op eigen wijze te beseffen welke | |
[pagina 11]
| |
plaats zij inneemt in het heelal. Om dit alles te kunnen, leert ze bij en leert ze af, staat stil, groeit of verkwijnt. Zij kiest zich betrouwbare leiders, liefst ouderen, en luistert naar hen of... rebelleert, door de omstandigheden genoopt. Haar cultuur manifesteert zich uiteraard centraal binnen een bepaald woongebied, kan echter uitstralen, zich spreiden door reizen, vestiging elders, of vermenging met anderen, door de groep of een gedeelte van de groep, zelfs door enkele individuen. Verkeer vergt aanpassing, met andere woorden: acculturatie. Het ‘ondeelbare’ wordt echter afgewezen. Maar in hoeverre? Het gaat steeds om ‘de wil tot leven en tot reproductie’ (bestendiging van het leven) - geïdealiseerd in voorstellingen van een hiernamaals, een geestenbestaan, een religie. Het leefmilieu schept ideale behoeften, een specifieke uitdaging waaraan niet slechts individueel, maar vooral ook collectief beantwoord moet worden, dus in min of meer gecoördineerd verband, gecoördineerd volgens tamelijk vaststaande regels. Deze bepalen de ‘geplande acties’ en de activiteiten van jagen, vissen, verzamelen, landbouw en veeteelt, woningbouw en woninginrichting, industrie en politieke samenwerking. Soms gelden hierbij rigoureuze voorschriften en riten, vooral wanneer iets collectief ondernomen wordt. Maar soms ook blijft er een grote speelruimte voor ‘het particulier initiatief’. Strengheid of vrijheid in dit opzicht (en in andere) zijn op zichzelf belangrijke kenmerken van een bepaalde cultuur. Cultuur, uiteraard bestaande uit een materieel en een immaterieel gedeelte, is dus als minimum - zou men kunnen zeggen - dat wat de mensen onderscheidt van de dieren; het georganiseerd gedrag van de groep, daar de mens (als zovele levende wezens) door paring ontstaat, groepsgewijze leeft, en niet afzonderlijk. Zijn cultuur is historisch gegroeid, heeft dus traditie en normen, actualiteit en gerichtheid op de toekomst. Het is in feite alles wat zij heeft; zij, de anderen die niet tot onze eigen groep behoren, en wijzelf, die in hen de deels bijzondere, deels identieke mens trachten te herkennen.
Mozaïek. Op een betrekkelijk klein grondgebied verblijven in het meestendeels nog onbewoonde Suriname, een opmerkelijk groot aantal in ethnisch en cultureel opzicht sterk van elkaar verschillende bevolkingsgroepen die, soms met geen, soms met wat meer contact en interactie, naast en langs elkaar heen leven. Soms ook grijpen ze dieper in elkaars bestaan in; zoals dat ook binnen elke afzonderlijke groep gebeurt, en vindt er - als door osmose - een intensieve culturele uitwisseling plaats. Onmerkbaar in het begin, maar uiteindelijk, logischerwijze, leidend tot een toenemende mate | |
[pagina 12]
| |
van homogeniteit. Dit is echter gewoonlijk, ook bij groeiende communicatie, een kwestie van heel lange duur, zoals de algemene cultuurgeschiedenis ons leert, en van een dergelijk in-elkaar-opgaan is er momenteel in Suriname hoegenaamd geen sprake. Wij hebben veelal nog met groepen te doen, die over het algemeen een afzonderlijk leven leiden, zoal niet in economisch, dan toch nog steeds in cultureel opzicht. Vandaar dat het totale beeld van Suriname's huidige cultuur niet anders zijn kan dan een soort van mozaïek, dat is: een tafereel samengesteld uit vele kleine steentjes van verschillende kleur, waarbij de wijze van samenvoegen - de methode welke in dit boek gevolgd wordt - mede het totale beeld bepaalt. Want er blijven in een mozaïek altijd voegen en naden zichtbaar, als inbreuken op de continuïteit die bijvoorbeeld een olieverfschilderij kenmerkt. In ons mozaïek zijn het soms hele lancunes, eenvoudig omdat over sommige onderdelen de nodige voorstudies nooit, of nog niet in voldoende mate zijn verricht, en dus onze ‘steentjes’, van een bepaalde kleur, ontbreken. Een groot panoramisch schilderij zou beter geweest zijn, maar... welk land bezit er eigenlijk een? Men denke ook niet te gering over de waarde van een mozaïek als afbeelding van de werkelijkheid. De oudste mozaïeken dateren al van meer dan 3000 jaar her; de Mesopotamiërs maakten ze al, in Byzantium bleven ze vele eeuwen lang de afbeeldingskunst bij uitstek, de oude bewoners van Mexico waren er meesters in, en de techniek van deze even moeilijke als duurzame kunst is bewaard gebleven tot op de huidige dag. Wij die nu naar het laatste kwart van de 20ste eeuw toe leven, hebben in dit geval geen modernere middelen om mee te werken, onze prachtige camera's en filmtoestellen en video-tapes ten spijt. Immers wat wij hier beogen is het weergeven van een synthetisch beeld, d.w.z. door de samenvoeging van een ruim aantal momentopnamen te trachten de indruk te geven van één groot, in laatste instantie toch samenhangend geheel, dat zonder veel moeite door de toeschouwer kan worden overzien. Zulk een ‘overzicht’ (de latere gedeelten van deze inleiding) is het ‘carton’, dat dan in de verschillende hoofdstukken met hun afzonderlijke bijdragen nader wordt uitgewerkt, als het ware bij wijze van ‘werktekening’. En het ‘carton’ - synthese van vele momentopnamen van details - is onontbeerlijk. De mozaïek-zetters in Italië kan men nog dagelijks zó aan het werk zien. Vóór zich hebben zij het ‘carton’ in kleuren, verkleind en overzichtelijk. Kleine vierkanten daarvan zijn op ware grootte, zonder kleuren en alleen in contouren overgebracht op papieren onderleggers. Daarop worden de steentjes met hun kleuren vastgeplakt. Is zo'n vierkant gereed, dan wordt | |
[pagina 13]
| |
het in zijn geheel op de natte cement of kalk gedrukt, waar het zijn permanente plaats heeft. Is deze werkelijke onderlaag droog en zitten de steentjes voorgoed vast, dan wordt de papieren onderlegger afgerukt en het mozaïek staat in de wand of vloer zichtbaar als een kleurig, onverwoestbaar tafereel, nadat het flink is schoongeschrobd. Niet zo simpel, dit hele procédé, maar wel afdoende en soms prachtig. Natuurlijk, dit laatste moeten de toeschouwers maar afwachten; de makers echter weten uit ervaring precies wat ze doen. Er zijn vanzelfsprekend krukken en middelmatigen onder hen, maar ook grote meesters. Nogmaals, als in Suriname de cultuur een gesloten eenheid was, zou onze werkwijze stellig eenvoudiger hebben kunnen zijn en wellicht een machtig schilderij kunnen opleveren. Nu dit echter nog niet het geval is, en vermoedelijk nooit het geval kan zijn - want hoe stelt u zich bijvoorbeeld de culturele synthese van zo'n klein en vrij homogeen land als Nederland voor? En in welk actueel boek? - nu zal men noodgedwongen een mozaïek, met al zijn inhaerente onvolkomenheden, zijn naden en voegen en open vakjes, voor lief moeten nemen.
Suriname. Men mag zich afvragen: wie weet eigenlijk wat Suriname is? Wie kent Suriname geheel en al, zelfs al is hij een landskind en heeft hij er nog zoveel jaren doorgebracht? Het is een uitgestrekt en nog grotendeels moeilijk toegankelijk land; een natie-in-wording waar veel gebeurt, vooral onder de oppervlakte, moeilijk zichtbaar, zo op het oog af. Voor de meesten is het alleen maar, of in de eerste plaats, een geografisch begrip: Land tussen de Atlantische Oceaan ten noorden, de Marowijne- en Lawarivier ten oosten, de Corantijn en New River ten westen, en een minder duidelijke begrenzing door het zogenaamde Akarai- en Toemak-Hoemak-gebergte (eigenlijk hoogland) ten zuiden, waar de waterscheiding is tussen alle noordwaarts stromende rivieren (ze voeren de mensen mee!) en die welke zuid- en oostwaarts voeren naar het Braziliaanse linker-Amazonegebied. Land tussen de zesde en de tweede graad noorderbreedte, en de 54ste en 58ste graad westerlengte, met in het verre zuiden hoogten die zelden boven de 800 meter uitkomen. Land met veel rivieren en kreken, met slechts één meer - een kunstmatig stuwmeer - grotendeels bebost, maar ook met kale of slechts laagbegroeide vlakten, de savanna's, vooral in de middenstrook. De kuststrook is laag, alluviaal, gemakkelijker bewoonbaar en geschikt te maken voor allerlei landbouw. En toegankelijker. Het land bepaalt de leefwijze van de mensen, en ook de mate van hun aanwezigheid. De administratieve indeling van Suriname in een negental ‘Districten’, | |
[pagina 14]
| |
(namelijk: 1. Paramaribo, 2. Suriname, 3. Nickerie, 4. Coronie, 5. Saramacca, 6. Para, 7. Brokopondo, 8. Commewijne, 9. Marowijne) is geheel willekeurig en berust ten dele op opportunistische en politieke gronden, en ten dele op ethno-geografische. Deze provincies, zoals men ze zou kunnen noemen, zijn dan ook erg ongelijk in oppervlakte en inwonertal. Het is een indeling die voor de situering van de cultuurspreiding totaal onbruikbaar is; districtsnamen zullen hier dan ook alleen maar een enkele keer als ‘gemakkelijke aanduidingen’ worden gebruikt, wanneer dit van pas komt. Verder niet. Veel geschikter voor ons doel is een indeling van Suriname in drie zones, die over de volle breedte, van oost naar west, van het grondgebied liggen, en waarvan de grenzen min of meer parallel lopen met de breedtegraden. Om redenen die nog zullen blijken, onderscheiden wij dan: 1. een uitgestrekt, maar uiterst spaarzaam en sporadisch bevolkt Achterland, dat zich van de zuidgrens af noordwaarts uitstrekt tot ongeveer de noordgrens van het Van Blommenstein-meer (het zogenaamde ‘Stuwmeer’), dus iets ten zuiden van de 5de breedtegraad; 2. het Middenland, dat een ongeveer 60 km brede strook vormt, inclusief een ‘Overgangsgebied’ waarin plaatsjes als Albina, Moengo, Bersaba en Republiek liggen; 3. het Voorland, een strook van zowat 40 km breed, die zich noordwaarts uitstrekt tot aan de modderige zeekust, en waarin de meeste oude plantages en nieuwere polders te vinden zijn. In dit Voorland, het dichtst bevolkte en meest ontgonnen deel van Suriname, ligt ook de hoofdstad Paramaribo (een apart ‘District’) en geheel in het westen het op één na grootste, maar toch veel kleinere ‘stadje’ Nickerie. Als ‘District’ beslaat Nickerie echter tussen een derde en een kwart van de oppervlakte van geheel Suriname, dus meer dan de oppervlakte van geheel Nederland. Ook Marowijne is een enorm uitgestrekt, nauwelijks kleiner district. Wat wij dus tot het Achterland rekenen, beslaat zowat driekwart van het grondgebied, maar wordt door nog geen 15% van het totaal aantal mensen bewoond. Met het Middenland, dat om en bij 15% van het grondgebied omvat, is het iets beter gesteld wat de bewoning betreft, die we ruwweg mogen schatten op 20 à 25% van het totale inwonertal van Suriname. Terwijl het Voorland dat maar zowat 10% van het totale grondgebied beslaat, wordt bewoond door bijna twee-derde van de gehele landsbevolking. Terecht wordt van officiële zijde dan ook gezegd: ‘In de twintiger jaren was de bevolking bijna geheel geconcentreerd op een klein deel, nog geen 5.000 km2, van het gehele grondgebied, dat een oppervlakte beslaat van 163.000 km2 (Nederland: 32.400 km2). Thans is het bewoonde areaal veel groter en bevinden zich op diverse plaatsen in het binnenland vrij grote | |
[pagina 15]
| |
bevolkingsconcentraties.’ Vrij grote, maar niet bijster groot, wanneer wij de totale bevolking van Suriname gevoeglijk kunnen stellen op minder dan 400.000 (in 1971) of in ieder geval vandaag bij lange na geen 400.000 personen. De mensen en hun leefmilieu, dat, en dat alleen is - cultureel gesproken - Suriname. Sterk verschillende leefmilieu's in de drie zones, en sterk van elkaar verschillende bevolkingsgroepen, niet alleen wat hun cultuur, hun zeden en gewoonten betreft, die zo sterk door èn hun herkomst, èn hun leefmilieu bepaald worden, maar ook wat hun aantallen betreft. De oorspronkelijke bewoners van dit noordoostelijke uithoekje van Zuid-Amerika, de Indianen,Ga naar voetnoot*) maken vandaag nog geen 3% (2,6%) van de totale bevolking uit. Vier eeuwen geleden waren zij de enige inwoners. Waren zij toen groter in aantal dan de ruim 10.000 die vandaag meestendeels in het Achterland nog steeds een nomadisch of half-nomadisch bestaan voeren? Deze Indianen kennen geen politieke grenzen, komen en gaan naar het ze invalt of het best uitkomt. Ze houden ook verblijf op naburig grondgebied dat eigenlijk niet meer ‘Surinaams’ is in de strikt geografische of politieke betekenis; Braziliaans gebied in het zuiden of Frans gebied in het zuidoosten; ook op onbetwist grondgebied van de jonge republiek Guiana, in vrij permanente nederzettingen als Oreala, Piruru en Epira aan de linker Corantijn-oever. Maar toch horen ook zij, cultureel gesproken, bij het Indianendom van Suriname. Laatstgenoemde drie dorpen staan in nauw contact met Washabo en Apoera, beide op Surinaams grondgebied gelegen. Iets dergelijks, zij het in veel beperktere mate, is ook het geval met de Bosnegers, de afstammelingen van allerlei ontvluchte slaven, die eveneens voor het overgrote deel het Achterland bevolken en in totaal een kleine 13% van de landsbevolking uitmaken. Bepaalde ‘stammen’ onder hen overschrijden bij hun komen en gaan ook voor kortere of langere tijd de landsgrenzen, de oostelijke vooral, en trekken soms tot naar het lagere Amazone-gebied. Rondom Suriname zijn er allerlei grenzen die zelfs op papier niet altijd vaststaan, laat staan in de wildernis. En een enkele Bosneger-stam, zoals de Boni's, vindt het vanwege verschillende oude ruzies en veten raadzamer om bij voorkeur ‘aan de Franse kant’ zijn toevlucht te zoeken, en wordt er ook menigmaal als werkkracht heen gelokt. Toch behoren zij cultureel geheel en al bij de meer honkvaste Bosnegers van bijvoorbeeld het centrale deel van Suriname. | |
[pagina 16]
| |
Vandaag wordt de grootste bevolkingsgroep gevormd door de Hindostanen - bijna 37% van het totaal - die alleen in het Middenland, vooral in het overgangsgebied, en in het Voorland wonen. Bij voorkeur in het alluviale, voor hun kleine landbouw geschikte Voorland. Het is nauwelijks een eeuw geleden dat zij hun eerste intrede in Suriname deden; meest als contractarbeiders toen de plantages, na de Emancipatie van de negerslaven, arbeidskrachten nodig hadden om de begrijpelijkerwijze bij drommen wegtrekkende ex-slaven te vervangen. Maar de Hindostanen emancipeerden zich van lieverlede ook tot landskinderen, net als de negers, alleen een tijdsfase later. En zij vermeerderden zich sterker dan deze laatsten, hoewel menigeen onder de negroïde bevolking (met een ietwat verkeerde term als de groep der Creolen aangeduid) ook Europees of althans niet-negroïde bloed door d'aderen heeft vloeien, hetgeen hun getalsterkte toch had kunnen bevorderen. In Suriname (en elders) wordt deze ‘Creoolse’ groep ook aangeduid met de evenmin erg bevredigende term ‘kleurlingen’. Achten zij zich ‘onvermengd’ dan noemen zij zich ook ‘Negers’, precies zoals dit in Afrika gebeurt. Laat ons gemakshalve hier maar van ‘Creolen’ spreken, en daaronder niet uitsluitend de afstammelingen van voormalige slaven, maar ook van de oude, inheemse, enigermate westersgeaccultureerde families verstaan, met verder afzien van hun somatisch sterk gedifferentieerde kenmerken. De Creolen die menigmaal zich er op laten voorstaan dat hun voorouders lang vóór de Hindostanen en Javanen zich in Suriname vestigden, met ‘bloed, zweet en tranen’ het land hebben ontgonnen (zij het tegen wil en dank) en die na de Emancipatie in 1863 meer en meer tot de maatschappelijke middenlaag wisten op te klimmen, dank zij hun intellectuele ijver en aanpassingsvermogen, hebben zich niet alleen numeriek, maar ook economisch minder goed weten te ontwikkelen en zijn dus in ‘élan vital’ achtergebleven bij de Hindostanen. Hun rijk geschakeerde groep vormt bijna 30% van de totale bevolking, die bij voorkeur in het Voorland zijn verblijf houdt. Zou men - maar dan op niet-culturele gronden - ook de Bosnegers (Boslandcreolen) tot deze groep willen rekenen, dan is er sprake van 43%. Maar hier staat dan meteen tegenover een blok van ‘Aziatische Surinamers’ van ruim 53%, want dan zou men - en ditmaal eveneens op niet-culturele gronden - de Javanen, de laatst-aangekomen groep van contractarbeiders en hun afstammelingen, ook bij de bevolkingsgroep der. Hindostanen moeten optellen. Deze Indonesiërs (avant le mot) die vrijwel alle hun oorsprong uit Midden-Java hebben, vormen ruim 15% van de gehele bevolking, bewonen evenals de Hindostanen vooral het Middenland met zijn overgangs- | |
[pagina t.o. 16]
| |
[pagina t.o. 17]
| |
Aftelspelletje ‘Peroen-peroen’. Foto: Part. verz.
Zangvogeltjeswedstrijd op Het Plein. - Foto: G. Pos, Amsterdam..
Awari-spel. - Foto G. Pos..
| |
[pagina 17]
| |
gebied, en liever nog het Voorland. Bovendien vallen hieronder dan ook nog de Chinezen. Immers deze kwamen eigenlijk al als allereerste immigranten na de slaven in het land, en maken een klein, maar pittoresk deel van de bevolking uit, met nog geen 1,7%. De alleroudste aankomelingen zijn natuurlijk de Europeanen, die de Indianen hier kwamen aantreffen. Maar het waren nooit ‘blijvers’, tenzij - soms al na enkele maanden - in het graf. Wie van hen het leven bleef behouden, kende maar één droom: een gelukkige terugkeer ‘naar-patria’. De afstammelingen van een klein aantal Hollandse boerenkolonisten hebben zich sterk met de rest van de overige bevolking vermengd. Er zijn dan ook geen ‘oude Europese families’ in Suriname te vinden, een hoogst enkele Joodse familie en enkele van christelijk-Portugese herkomst misschien uitgezonderd. De gaande en de komende ‘blanke’ Europeanen maken vandaag maar iets meer dan 1% van de bevolking uit. Naast wat afstammelingen van Portugese (Madeirese) migranten, is er een kleine kolonie van Libanezen, die zich in veel sterkere mate dan bijvoorbeeld de Chinezen ‘afzonderlijk’ houdt; er zijn wat Noord-Amerikanen, maar nagenoeg geen -Latino's, en er zijn wat Creolen afkomstig uit de West-Indische eilanden. Al deze ‘overigen’ bij elkaar omvatten niet meer dan 1½% van de bevolking. En nu wij het toch over de demografie hebben, die de achtergrond van het culturele beeld vormt, vallen nog een paar relevante ‘officiële’ gegevens te noemen. In de jaren vóór 1963 nam de totale bevolking voortdurend toe met circa 3% per jaar, ‘hetgeen als een enorme groei kan worden beschouwd. Na 1963 was het accres van 2,3% per jaar veel minder.’ Maar de drie grootste bevolkingsgroepen, de Hindostaanse, Creoolse en Indonesische, vertonen ‘geheel afwijkende accrespercentages. Zo zijn de Surinamers van Hindostaanse origine verreweg het hardst gegroeid met jaarlijks een gemiddelde van 3,1%. Daarna die van Indonesische herkomst met iets meer dan 2,5%, terwijl de Creolen het langzaamst groeiden, met net een fractie meer dan 1,5% per jaar’. Voor de culturele interactie zijn deze en de volgende gegevens en opmerkingen van de volkstellingsautoriteiten stellig ook van grote betekenis. ‘Verder valt op, dat de Bosnegers en Indianen over de periode waarin min of meer betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, heel hard zijn gegroeid’. Vooral in het district Brokopondo ‘zijn veel meer personen aangetroffen dan werd verwacht’. Dit is het grote district waarin het Stuwmeer en zijn actueel (en misschien toekomstig) bronnengebied is gelegen. Ook kan worden opgemerkt dat ‘er in Suriname nimmer een groot vrouwenoverschot is geweest. De afzonderlijke bevolkingsgroepen ver- | |
[pagina 18]
| |
tonen wel min of meer grote tekorten of overschotten, echter was zowel in 1963 als in 1971 de verhouding man-vrouw bij alle bevolkingsgroepen tezamen min of meer gelijk’. Relevant is, dat het grootste tekort zich onder de Europeanen en Chinezen voordoet, het grootste overschot onder de Bosnegers, en in steeds verminderende mate onder de Creolen.Ga naar voetnoot*) Tenslotte is in dit verband ook de positie van de hoofdstad Paramaribo van betekenis. Meer dan een kwart van de totale bevolking woont ‘in de stad’. Maar dit is niet het meest typerende. ‘De urbanisatie richt zich niet primair op Paramaribo, maar in de omgeving daarvan’ a namelijk het relatief kleine, maar dicht-bevolkte district Suriname. Want ‘spreekt men van groot Paramaribo, waarmee men bedoelt Paramaribo inclusief de aangrenzende stedelijke agglomeraties in district Suriname, dan krijgt men een geheel ander beeld, en... dan is er wel degelijk van urbanisatie naar Paramaribo sprake’. Uiteraard met de nodige culturele repercussies. En, zo wordt weer officieel geconstateerd: ‘in dit licht wordt het wel begrijpelijk dat de groei der overige districten niet overeenkomstig de gemiddelde aanwas der bevolking is verlopen, exclusief de in stamverband wonende Indianen en Bosnegers’. In het spraakgebruik onderscheidt men dan ook simpelweg ‘Paramaribo’ en ‘het District’, waarmee alles wat buiten groot-Paramaribo gelegen is onder één hoedje gevangen wordt. Nogmaals: Suriname, dat zijn de mensen en hun leefmilieu. Hun aantallen zijn van belang, evenals hun verspreiding, hun samenhang als groep, en hun groepsgewijze optreden, dat bij grote groepen anders is dan bij kleine. Opmerkelijk is ook de wijze waarop zij - soms over grote afstanden heen - met elkaar voeling houden of elkaar beïnvloeden; hoe zij elkaar weerstaan en beconcurreren, en wat zij van elkaar waarderen. Alles binnen een ietwat ruimer verband dan de geografisch-politieke landsgrenzen is evenzeer ‘Suriname’ en ‘Surinaams’. Alle aan te treffen cultuurvormen in het zich langzaam ontsluitend Achterland, in het reeds vrijwel ontsloten Middenland, en in het reeds geruime tijd opengelegde Voorland, zijn even waardevol, zij het dat de ene cultuur meer overlevings- en ontwikkelingskansen heeft dan de andere, door betere beantwoording aan de fundamentele eisen van tijd en plaats, - aan de omstandigheden. Ethische waarderingscategorieën komen hierbij niet te pas. | |
[pagina 19]
| |
Ook voor culturen geldt dus ‘survival of the fittest’, zoals vooral blijkt ten opzichte van alles wat zich bevindt in Boesi, het veelgebruikte Sranan-woord dat niet alleen betrekking heeft op het bos, het oerwoud, maar op het hele Achterland. Stellig worden de culturen daar ernstig bedreigd en is de waarschijnlijkheid groot, dat zij binnen relatief korte tijd spoorloos zullen verdwijnen. Want wat brengt ‘ontsluiting’ onherroepelijk met zich mee? De op economische, utilitaire en andere factoren berustende penetratie van een ‘beter aangepaste’ cultuur, in casu, met kenmerken van de thans geïndustrialiseerde (westerse) wereld. Op het huidige ‘ijzeren tijdperk’ dat het neolitische is opgevolgd, volgt met bliksemsnelheid het electrotechnische tijdperk. Het is niet langer te ontvluchten, zoals tot voor kort nog mogelijk was. Alleen: de repercussies zijn nog onoverzichtelijk en ten dele onvoorspelbaar en onvoorstelbaar. De culturele toekomst van Suriname is een groot raadsel. Maar de actualiteit is althans beschrijfbaar, en vraagt om analyses in de diepte. Zijn wij daartoe in staat? Tot althans dit weinige, voor de hand liggende? Misschien tot op zekere hoogte, en met vereende krachten.
Verantwoording. Zij die zich een beeld, hoe oppervlakkig ook, willen vormen van de culturele situatie in Suriname, en al meteen geconfronteerd worden met een bonte verscheidenheid aan oorspronkelijk Zuid-Amerikaanse, West-Afrikaanse, Oost-Aziatische en West-Europese verschijnselen (om van andere maar te zwijgen) zoals men zelden bij-elkaar aantreft op een betrekkelijk klein grondgebied, dezulken staan al meteen voor de vraag, of het wel mogelijk is dit alles in één tafereel onder te brengen en het - op grotere afstand - met één blik te overzien. Is het niet zo, dat alvorens men een mozaïek kan opbouwen, er een tafel-vol veelkleurige losse steentjes vóór ons moeten liggen, zodat men die gemakkelijker zou kunnen gebruiken om er een kaleidoscoop van te maken? Bij elke draaiing van de steentjes die men in de koker stopt, waarin zij weerspiegeld worden, ontstaan nieuwe, wisselende beelden, soms verrassend mooie, soms slechts triviale, maar altijd weer iets anders, - zoals wenselijk is bij een bruikbaar stuk speelgoed dat ook volwassenen boeit. Iets dergelijks is tot nu toe veelal gebeurd door toeristische en journalistieke kijklustigen, tot verrijking van hun foto-albums en reisimpressies, en zij zullen er wel mee blijven doorgaan. Hun waarnemingen zijn die ‘op het eerste gezicht’. Serieuze reizigers en verkenners in het verleden hebben ons hun soms dieper-indringende, soms ook erg onverantwoorde verslagen nagelaten. De beste behelzen menigmaal waardevolle achtergrond-informatie, die op zorgvuldige en langdurige waarnemingen of het relaas van | |
[pagina 20]
| |
min of meer vrijwillige informanten berustten, en die ons beelden geven welke ontstaan zijn ‘bij nadere kennismaking’. Gewoonlijk al een hele poos geleden, en pas jaren nadien uitgewerkt. In de laatste decennia heeft zich bovendien een soort van wetenschappelijk toerisme met Suriname bezig gehouden, àl te vluchtig en àl te incidenteel om - op enkele uitzonderingen na - van veel waarde te zijn. Echte wetenschap op dit gebied vereist bovenal inleving, - iets wat veel tijd, een scherp waarnemingsvermogen en een grote persoonlijke inzet, een sterke materiële en geestelijke zelfverloochening en offervaardigheid vooropstelt. Er zijn weinigen die dit alles opbrengen, en het is dan ook geenszins te verwonderen, dat zùlke bijdragen sporadisch, en dan nog meestal als fragmenten te vinden zijn. Het is verre van eenvoudig de bruikbare steentjes voor het mozaïek bijeen te zoeken, en nòg moeilijker de bruikbare steentjes daarvoor door ter-zake-kundigen te laten vervaardigen en op de gewenste grootte te laten bijslijpen. Niemand kan ontkennen dat het een heksentoer is, van één der culturen (de eigen cultuur) uit, een heel andere cultuur te observeren en zich in die mate daar ‘in te leven’, die cultuur dus ook ‘van binnen uit’ te zien, dat men in staat is weer te geven hoe zij in werkelijkheid is, hoe zij functioneert, kortom, wat er mee aan de hand is. Het is vurig te hopen dat er meer van zulke studies komen, dan de enkele - nauwelijks een half dozijn - die al voorhanden zijn. Inderdaad, veel steentjes ontbreken nog ten enen male. De nodige studies, of zelfs voorstudies, zijn nog niet gedaan. En hoe paradoxaal het ook moge klinken, juist op de ‘bekendere’ en meest toegankelijke gebieden heeft men zich tot dusver vergenoegd met oppervlakkige waarnemingen en is men nog niet aan grondige bestudering toe gekomen. Als schreeuwend voorbeeld diene de Creoolse cultuur in Suriname, met name in de Districten, op het platteland. Of de culturele functie der Chinezen in de Surinaamse samenleving. Is het daarom te vroeg om met de samenstelling van dit ‘Cultureel Mozaïek’ te beginnen? Een oud, nog steeds gebruikt Creools spreekwoord zegt lapidair: Pasi langa, okro dré na bon, - als de weg te lang duurt, verdrogen de okro's (vruchten die men op zijn kostgrond wil gaan plukken) aan de boom, en zijn dan onbruikbaar. Dit geldt helaas voor heel veel culturele verschijnselen, ja, misschien zelfs voor hele cultuur-complexen (Indianen, Bosnegers) in Suriname. En het totale beeld is aan snelle verandering onderhevig, want het ‘westen’ - de blanke technologische cultuur - dringt sneller en sneller op, doet steeds krachtiger zijn invloed gelden, is niet te stuiten. Het lijkt goed nu, vandaag, een algemeen beeld vast te leggen, vooral ten behoeve van hen die hieruit lering willen trekken | |
[pagina 21]
| |
voor de toekomst, en wier taak het is een innige prognose te maken en de juiste plannen voor de nationale ontwikkeling, de totstandkoming van één Surinaams volk, te ontwerpen. Het culturele element zal hierbij, of men het wil of niet, de gewichtigste factor blijken, en een beslissende rol spelen. Het beeld dat nodig zal zijn, mag niet het karakter hebben van een Grootste Gemene Deler, maar moet - binnen de onvermijdelijke beperkingen die er zijn - veeleer dat van een Kleinste Gemene Veelvoud bezitten. Ondanks het feit dat (om met de Vlaamse ethnoloog Vansina te spreken) onze ‘cultuurhistorische’ en actuele kennis van Suriname's culturele situatie veel gelijkenis toont met een Gruyère-kaas, die uit meer gaten dan substantie er omheen bestaat. De hiaten zijn talloos, maar er is substantie, en hiermee trachten wij nu te werken. Nu zij is bijeengebracht, blijkt pas goed hoe talrijk de gaten zijn, en hoe groot hier en daar. Zowel deze hiaten als de ietwat ongelijke verdeling der substantie er omheen, om tot de geslotenheid van de korst - het beeld - te komen, worden volmondig erkend, zij het niet zonder spijt. En terwijl gepoogd werd een afgerond en zo volledig mogelijk beeld te geven van het culturele leven van Suriname in zijn meest opvallende uitingsvormen, bleek het - met geheel de indrukwekkende hoeveelheid aan gegevens voor ogen - onmogelijk om binnen het bestek van zelfs een lijvig boek als dit, hetgeen zich meer onder de oppervlakte van het culturele leven daar afspeelt, uitputtend te behandelen. Bewust werden dan ook alle ietwat speculatieve of nog niet afdoende gedocumenteerde beschouwingen geweerd, ten behoeve van de harde feiten, - zo hard als welgebakken mozaïeksteentjes behoren te zijn.Ga naar voetnoot*) Dat sommige bijdragen uitvoeriger zijn uitgevallen dan andere, ligt niet uitsluitend aan de daarin behandelde stof, maar een enkele maal ook aan het pijnlijke feit waarover eens Abraham Lincoln zich bij een van zijn correspondenten meende te moeten verontschuldigen: ‘Vergeef mij deze lange brief; had ik meer tijd gehad u dit alles te schrijven, ik zou korter geweest zijn.’ Menige medewerker moest - door de schuld van uitvallers - zijn bijdrage op al te korte termijn inleveren. Er is getracht zoveel mogelijk competente vertegenwoordigers van de verschillende bevolkingsgroepen aan het woord te laten. Maar tevelen van hen hebben helaas verstek laten gaan. Hetzelfde geldt voor sommige er- | |
[pagina 22]
| |
kende specialisten. De medewerking en hulp van andere, wier namen men nog zal tegenkomen, was bijzonder groot en werkte bemoedigend. Veelvuldig werd gebruik gemaakt van reeds bestaande literatuur, - andermans veren, andermans verdiensten. Op literatuur van vóór 1966 werd echter maar zelden vertrouwd, omdat zij veelal niet meer ‘actueel’ is en er teveel veranderingen gedurende de laatste tien jaar zijn opgetreden, - welke veranderingen in de komende tien jaren ongetwijfeld zullen toenemen. Gelukkig is het aantal indringende publicaties sedert 1966 flink gegroeid, hoewel er nog enorme lacunes in het onderzoek bestaan. Ons ‘Cultureel Mozaïek’ lijdt daaronder, maar het nut van deze tegenspoed is tenminste, dat hij een verwijtende aansporing vormt tot brede en diepere studie. De specialist zal hier niets nieuws leren op zijn eigen gebied, eerder veel missen. Onze ‘speelruimte’ bleef uitermate beperkt. Hij zal vermoedelijk wel iets opsteken omtrent het speciaalgebied van anderen. Er werd van uitgegaan dat de ‘gewone lezer’, voor wie dit boek in de eerste plaats werd samengesteld, weinig méér weet, dan dat Suriname bestáát, dat er mensen wonen van geheel verschillende geaardheid en herkomst, of - wanneer hij zelf een Surinamer is-dat althans zijn bevolkingsgroep karaktertrekken bezit, die misschien niet zo uniek of zo algemeen zijn, als zijn naaste omgeving wel aanneemt. En die, evenals alle buitenstaanders beseft, dat de mensen met al die verschillende afwijkende culturen te enigertijd samen toch één natie, één volk zullen moeten vormen. Afgezien werd van de academische mogelijkheid om uit vele bestaande boeken en publicaties een nieuw boek samen te stellen. Maar ook voor eigen, opzettelijk onderzoek was er niet veel tijd en gelegenheid. De socratische methode leverde hier vaak uitredding, evenals herlezing en ‘closer reading’ van soms moeilijk te achterhalen voorstudies, die vaak tot nog toe niet op hun juiste mérites werden gewaardeerd en thans tot ‘opnieuw overdenken’ aanleiding geven. Er moest dikwijls een keuze gedaan worden, en alle bewuste keuze berust op kritiek. De redactie trachtte als een verstandige film-camera te werk te gaan bij het maken van haar moment-opnamen. Zij ging uit van de vaste overtuiging dat het, nu Suriname als een jonge zelfstandige republiek een nieuwe toekomst tegemoet gaat, beter is alvast iets te doen, dan bij de ondoorzochte culturele pakken neer te zitten. En wel om vier redenen: 1. omdat er veel snel verloren gaat op cultureel gebied; 2. een algemene culturele inventarisatie noodzakelijk is voor de natie-vorrning; 3. de erfgenamen van een koloniaal verleden recht hebben op het ‘benificie van boedelbeschrijving’ en een evaluatie daarvan; 4. het alleen zó mogelijk is een bestek op te maken van de koers die thans gevolgd zal | |
[pagina 23]
| |
moeten worden, want alle dwaalwegen zijn mogelijk bij onvoldoende inzicht. Men zou hier ook kunnen spreken van: ‘Hoe anderen ons zien’ en ‘Hoe wij onszelve zien’. Dat beide visies elkaar niet dekken en tot controversen aanleiding geven, ligt voor de hand. Maar het kan uitermate nuttig zijn om hierdoor over-en-weer tot beter en dieper inzicht te komen. Natuurlijk, een mozaïek - dit mozaïek - kan uiteenvallen, en het beeld kan, als zo menig historisch beeld, worden vergruisd. Het komt er op aan hoe hecht de steentjes zijn gecementeerd, en dit hebben de auteurs van dit boek niet in hun macht. Zij kunnen slechts vurig hopen, dat zij aan wie deze macht wel is toebedeeld - in hoogste instantie het Volk van Suriname - met voldoende kennis van zaken, eerbied voor ieders eigen aard, en in het besef van de onverbrekelijke eenheid die volksbestaan en volkscultuur vormen - wijselijk zullen plannen, onverschrokken zullen handelen, en mild zullen oordelen. Deze verhoopte instelling van de Surinaamse lezer en de ‘open’ instelling van zijn niet-Surinaamse mede-lezer, is ook die waarnaar de auteurs van dit boek hebben gestreefd. De Noord-Amerikaanse Navajo-Indianen maken bij hun uitermate kunstige weefsels opzettelijk hier en daar een fout, om niet de wraak van de ‘hogere machten’ over zich af te roepen, want volmaaktheid is alleen het werk der goden voorbehouden. De redactie echter deed juist haar best om zoveel mogelijk fouten te vermijden, in de overtuiging dat zij de goden toch wel tot een begrijpende glimlach zal nopen. Zodat zij zich van de boze geesten, net als de Navajos, niets aan behoeft te trekken. |
|