Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie
(1962)–W.Gs. Hellinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||
Inleiding(a) De problemen van het zetten hangen, behalve van de eigen techniek, in hoge mate af van het ontwerp en van de verhouding van de zetter tot zijn kopij. De moeilijkheden die iedere leerling-zetter nog altijd te overwinnen heeft, moesten natuurlijk eerst ook overwonnen worden toen men het op zichzelf wonderlijke experiment ging ondernemen, uit honderden en honderden kleine stukjes metaal een legkaart te gaan maken die voor haar bruikbaarheid aan vele eisen van regelmaat behoorde te voldoen. De periode van het experimenteren onttrekt zich echter vrijwel geheel aan ons oog. De weinige oudste proefdrukken zijn wel onregelmatig, maar dat behoeft niet een gevolg van technisch onvermogen te zijn. Het betekent alleen dat de eindfase van het zetten, dat is het definitief insluiten, na het proeftrekken komt. Wel meent menigeen nog dat men een primitieve fase van drukken aantreft in sommige Donaten: 7, 8, 9, speciaal in de kleinere Donaten.Ga naar voetnoot1 Dat zijn dan de niet-gedateerde perkamentdrukjes. Het ontbreken van de datering schept natuurlijk een bijzondere mogelijkheid voor gissingen. Maar het perkament, dat door vocht en droogte in hoge mate beïnvloed wordt, mogen wij na eeuwen als de oorzaak beschouwen van het onregelmatige beeld. In die gevallen waarin controle van de zettechniek mogelijk is, en wel wanneer er een weerdruk: 7, 8, gemaakt is, blijkt er namelijk meestal uitstekend register te zijn gemaakt. Een uitzondering is daarom het drukwerk van Pieter Werrecoren; maar die vertelt zelf dat het weinig fraaie resultaat een gevolg is van de omstandigheid dat hij in zijn leerjaren verkeert.Ga naar voetnoot2 (b) Als een der weinige evident primitieve kenmerken mogen wij het onregelmatige regeleinde: 3, 7, 8, 9, 10, 19, beschouwen. De regel moet in zulke gevallen opgevuld zijn teneinde het insluiten mogelijk te maken en dat betekent dus dat het uitdrijven van een regel moeilijk of misschien zelfs nog niet mogelijk was. Nauwkeurig nameten van de spatie tussen woorden zal een antwoord moeten | ||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||
geven op de vraag, hoe de zetter hier te werk ging. Bovendien moet er bij de beoordeling van de zettechniek rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat aanvankelijk de grootte van een lettercorps kon variëren, zodat opschuiven van zetsel dat eenmaal in elkaar gepast was, bijzondere moeilijkheden opleverde. Een andere belangrijke factor was de wijze waarop werd ingesloten. Men ontkomt niet aan de indruk dat er lange tijd nog dikwijls gezet is binnen een vast raam. Daarmee hangt dan het opmerkelijke feit samen, dat drukken met een onregelmatig regeleinde vaak bijzonder slecht gecorrigeerd zijn: 9. Dat kenmerk behoeft geenszins te duiden op slordigheid of gebrek aan aandacht van de drukker of op streven naar het laaghouden van de drukkosten. Het probleem van het insluiten betekent immers tevens het probleem van het weer ontsluiten van het zetsel, een techniek die beheerst moet worden teneinde een goede en snelle correctie mogelijk te maken. Tenslotte mogen wij ook niet vergeten, dat een onregelmatig regeleinde niet in strijd was met het ontwerp van iedere codex: 11, 13, 57. Regelmaat in dit opzicht kon dus aanvankelijk geen eis zijn bij het zetten. Deze eigenschap van het boek, die zo spoedig ontstaat, moet daarom beschouwd worden als een autonoom resultaat van de typografische mogelijkheden en de druktechniek. (c) Wat Gutenberg en de zijnen opgelost hebben, behoeft op grond van de bekende argumenten niet het drukken met de losse letter te zijn. Bestuderen wij hun drukwerk, dan heeft dat in alle opzichten de eigenschappen die een volkomen beheersen van de insluittechniek vereisen. Wij behoeven hier op het geheim van Gutenberg niet in te gaan; het is voldoende op het laatste feit te wijzen. Een incunabel-drukker wiens productie evenzeer gekenmerkt wordt door het beheersen van zetten en insluiten, is Gerard Leeu. Vele van zijn uitgaven vallen op door een volmaakt recht regeleinde. Toch mag men ook weer niet een kenmerk als het regeleinde alleen tot uitgangspunt van een oordeel nemen. Zo zou men uit het opvullen van regels met afgedekte letters die in blinddruk verschijnen, tot de conclusie kunnen komen dat de Nederlands-talige Speculum-uitgave als primitief drukwerk tot de proto-typografie gerekend moet worden: 4, 5, 6; zie ook 23; in het geval dat op 42 is gegeven, vergat men af te dekken. Het insluiten en het regelhouden beheerste die zetter echter wel en zijn druktechniek was ook allesbehalve primitief. Overziet men nu in een geval als dit alle kenmerken, dan dient men veeleer tot de conclusie te komen, dat bijzondere omstandigheden hier tot enkele bijzondere eigenschappen van het drukresultaat hebben geleid. De Speculum-drukker kan één van die rondtrekkende vaklieden zijn geweest, iemand die in de eerste plaats zetter was, zijn eigen matrijzen met zich mee voerde, maar voor het verdere materiaal voornamelijk afhankelijk was van de drukkers bij wie hij werkte. Het Speculum is echter een onderneming van een prentdrukker die van een hem geboden gelegenheid gebruik maakte, een tekst uit losse letter bij zijn prenten te laten drukken. De tekst werd echter bij hem gedrukt met een daartoe niet geëigende techniek, en materiaal voor het opvullen van de regels was niet of niet in voldoende | ||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||
mate voor de zetter-drukker aanwezig bij de prentdrukker; vandaar dat de man zich heeft moeten zien te redden. Zo heeft ook de prentdrukker zich later moeten redden toen, na het vertrek van de zetter één van de vormen in pastei viel. Hij was niet in staat de pagina te herstellen en nam dus de toevlucht tot een hem vertrouwde techniek, dwz. hij sneed er een hele nieuwe pagina bij. Misschien is ook de omgekeerde titel in het staartwit van een van de pagina's van het Speculum in dit verband verklaarbaar. Een ongelukje maakte dat dit randzetsel loskwam. Een nietdeskundige herstelde het, met het bekende resultaat: 5. In elk geval geeft deze fout de aanwijzing, dat de tekstpagina afzonderlijk met een touwtje samengebonden kan zijn geweest, zodat marginaal zetsel zijn eigen lotgevallen kon beleven. (d) Bij de kopij is ter sprake gekomen op welke wijze een zetter zich verhouden kon tot de tekst die hij voor zich had. In vele opzichten kon hij zelfstandig optreden, wijzigingen aanbrengen en beslissingen nemen die niet alleen betrekking hadden op de kwesties van technische aard, die de zijne waren. De zetter had, tenzij gegevens expliciet iets anders mededelen, zelfs de plicht ten behoeve van het niveau van de drukkerij waarvoor hij werkte, regelmaat aan te brengen in de tekst die hij zette, ook wat betreft spelling, interpunctie, gebruik van hoofdletters, indeling. Gaf dit hem vrijheid, in technisch opzicht kon hij dikwijls wel gebonden zijn. De economie van het bedrijf bracht mede, dat men graag een voorberekening maakte teneinde de hoeveelheid letter en papier, die men nodig zou hebben, te kunnen bepalen. Dit bracht tevens mee, dat men zich bij het zetten van gedrukte kopij zo nauwkeurig mogelijk hield aan het ontwerp van de druk die men als uitgangspunt had gekozen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de twee kleine Leeu-drukjes: 27, 28. Des te meer valt het op, dat zelfs daar de tekstpresentatie wat de woordvorm betreft, bij het nazetten gevarieerd is. (e) De autonomie van de zetter verhinderde intussen niet dat deze ten aanzien van zijn kopij in andere opzichten volkomen slaafs te werk kon gaan. Een extreem voorbeeld daarvan hebben wij in een toneeldrukje van 1638.Ga naar voetnoot3 Een wonderlijke toneelaanwijzing luidt daar: V. Jacoba komende van de Iacht, de Heeren Ghesanten met hun Dienaers, Graef van Meurs, Vranck van Borsele, Ian Burgh-graef, De Bie, Theantomo, Walterus, Silla en Dolabella, 'k segh Dolabella alleen, en Silla niet, overmits zy by de Kluysenaer is. De zetter moet als kopij in dit geval een regieboek gebruikt hebben, althans een exemplaar met regie-aanwijzingen, die er bij de voorbereiding van een opvoering in werden geschreven. Toen de verantwoordelijke regisseur erin genoteerd had dat ook Silla weer moest opkomen, krabbelde een ander zijn afwijkende mening ernaast, wijzende op een onmiddellijk eraan voorafgaande scène tussen Silla en de kluizenaar, waardoor haar entrée op dat moment onaanvaardbaar was. Als een copiist in het verleden, die een glos opnam in zijn tekst ondanks dat deze met een afwijkende hand was geschreven, gaat ook de onkritische zetter te werk. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||
(f) Een dergelijke verhouding tot de tekst, welke de grenzen kan aanwijzen van de aandacht en het oordeel van de zetter, beïnvloedde soms lange tijd een literaire vorm die tot het hoogste in het kunstleven van zijn tijd werd gerekend. Bij het behandelen van de correctie zullen wij zien dat in de Blaeu-druk van 1615 van P.C. Hoofts Granida: 74, 75, een woord werd weggelaten zonder dat er onzin ontstond, maar wel met het gevolg dat er een metrische storing in het vers voorkwam. Straks zal de vraag ons bezig houden hoe het komt dat noch de corrector noch de dichter dit bemerkte. Nu moet er op gewezen worden dat deze fout bleef staan in de herdruk van 1620: 76. In hetzelfde jaar 1620 stal Blaeu's buurman en aartsconcurrent Jan Jansz de tekst. De gestolen editie verraadt zich reeds door de fout die bleef staan: 77. Pas na twintig jaar, in 1636, werd de omissie hersteld door de filoloog Iacob van den Burgh. Het volgen van de kopij komt ook voor bij een tekst die aanleiding is geweest tot een gecompliceerd geheel van vergissingen en pogingen tot herstel, namelijk van Van Vliederhovens Quattuor Novissima: 38, 39, 40. Het eigenaardige is in dit geval, dat de verhouding tot de kopij in één van de drukken in technisch opzicht niet constant blijft. Er zijn daar twee zetters aan het werk met een ongelijk gedrag en met als gevolg, dat na de eerste katernen het parallellisme tussen het nieuwe zetsel en de kopij vrijwel verloren gaat. In dit verband zullen wij de oorzaak daarvan niet nagaan, maar ons slechts bepalen tot wijzen op het optreden van twee zetters. (g) Het werken met twee zetters is in wezen niets anders dan het voortzetten van de pecia-methode. De beperking van het aantal medewerkers die wel in de drukkerij blijkt te bestaan maar in het scriptorium destijds niet bestond, heeft een technisch-organisatorische oorzaak. Het had geen zin, méér zetsel ter beschikking te hebben, ook als men letter genoeg had, dan verwerkt kon worden op de beschikbare persen. Het meest economisch blijkt geweest te zijn twee zetters te laten samenwerken. Door de aard van de kopij verliep zoiets het gemakkelijkst wanneer nauwkeurig gewerkt werd naar gedrukte kopij. Maar ook wanneer naar geschreven kopij gewerkt werd, in dit geval meestal naar een codex, kon men deze vorm van samenwerking toepassen. Zolang zetters tevens drukkers waren, was dit vrij gemakkelijk te organiseren, vooral wanneer een van de samenwerkenden de ondernemer zelf was. In andere gevallen waarin het vaststaat dat twee of meer zetters samenwerkten, zal echter nauwkeurig onderzoek van de drukgeschiedenis moeten duidelijk maken, waarom men de voorkeur aan deze werkwijze gaf. Bij Blaeu, waar men niet corrigeerde op de pers maar de voorkeur gaf aan een zo nauwkeurig mogelijke vóórcorrectie, voorkwam het werken met twee zetters in ieder geval tijdverlies. In kleinere drukkerijen won men tijd wanneer een der zetters in beslag werd genomen door de distributie van de spaarzame lettervoorraad. In het algemeen komt deze werkwijze ook in de zeventiende eeuw nog veel voor en het is ook in die eeuw dat de namen van de zetters Jan en Hein: 154, 155, alle twijfel wegnemen omtrent het bestaan van deze methode. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||
(h) In gevallen waarin pagina voor pagina wordt gedrukt, was die vorm van techniek uitsluitend een gevolg van het onvermogen om het vraagstuk van de omvang van het zetsel dat onder de pers gelegd kon worden, voldoende op te lossen. Bij voorkeur drukte men echter een aantal pagina's tegelijkertijd, zo mogelijk in elk geval twee pagina's, zij het dan in twee trekken; één vorm bevatte dan tenminste twee pagina's. Ook codices werden namelijk reeds lang op zulk een wijze vervaardigd dat ook op de eenheid van het schrijfblad aan elke zijde twee, vier, of meer pagina's werden gemaakt: 1, 2. Wij zouden in zulke gevallen bij de copiisten kunnen spreken van formaatmaken, maar de term is dan ontleend aan het drukkersvak. Men kan de methode daarom beter aangeven als: schrijven op plano. Er wordt dan bedoeld, dat het vel vóór het schrijven niet gevouwen en verwerkt is tot een katern van het boek dat men wil maken. Zolang men alleen voorbeelden uit de vijftiende eeuw had, heeft men zich afgevraagd of het schrijven op plano beïnvloed werd door de incunabel-drukkers. De ontdekking van oudere exemplaren heeft deze vraag ontkennend doen beantwoorden.Ga naar voetnoot4. Een voorbeeld uit de veertiende eeuw, de helft van een plano dat blijkens de reconstructie als volledig plano beschreven moet zijn geweest, is in de atlas opgenomen als getuige van de ononderbroken ontwikkelingsgang die de geschiedenis van de techniek van het geschreven boek met de incunabelen verbindt: 1, 2. Het bevat een deel van de tekst van Maerlants Wapene Martijn en is waarschijnlijk een voorbeeld van verkeerd formaatmaken. Kennelijk heeft men geprobeerd de tekst weer te verwijderen, maar beschadiging van het perkament kan oorzaak geweest zijn van het terzijde leggen. Het is daarna als maculatuur versneden en verwerkt door een binder. (j) De voorbeelden die van overslaan en formaatmaken gegeven worden, demonstreren de fouten die daarbij zo gemakkelijk kunnen ontstaan. Wij hebben daaraan voor de drukgeschiedenis kostbare maculatuur te danken. Maar ook deze fouten zijn uit de aard der zaak uitzonderingen. Een voorbeeld van extreem technisch kunnen op het gebied van formaatmaken zijn de 64 pagina's bij Plantijn: 51. In enkele gevallen zien wij, hoe een vorm benut kon worden om eenzelfde tekst tweemaal op de pers te brengen: 45. Wij zien dan de teksten kops staan. Misschien gebeurde dit, omdat deze immers toch na de druk afgesneden moesten worden. Nu lagen na het vouwen en doorsnijden van het blad de teksten op de juiste manier op elkaar.Ga naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografische notitieVoor oudere Nederlandse literatuur over het zetten moet in de eerste plaats worden verwezen naar de bibliografische inleiding bij ‘Het Drukken’, waar verschillende handboeken genoemd worden, die alle min of meer uitvoerig op het zetten ingaan. De voornaamste van deze handleidingen is wel het bekende Handboek ter beoefening der boekdrukkunst door Van Cleef,Ga naar voetnoot1. waarop C. SchookGa naar voetnoot2. belangrijke aanvullingen heeft gegeven. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||
Onopengesneden vellen van incunabelen en postincunabelenDe * voor het jaar van uitgave geeft aan dat het stuk geheel of gedeeltelijk is afgebeeld.
|
|