Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
nemeroord-Heemstede. Vice-Präses Odewald, Syndikus Dr. Gnuld en nog een, wiens naam mij ontschoten is. Bremen nog altijd de kleine trotsche stad met veel energie en tegelijk veel hang aan het overgeleverde, die zich helaas o.a. openbaart door namaak oude gevels en afwezigheid van oorspronkelijkheid in den bouwstijl. Te Hamburg werden we, waarschijnlijk tengevolge van een fout van den secretaris, niet door de Praeses, dien we niet eens te zien kregen, ontvangen. Hamburg heeft zijn vroegere levendigheid terug, doch het is schijnprosperiteit, veroorzaakt door de daling van de Mark. Het mislukken der Parijsche conferentie beschouwde Peltzer van de Hamburg-Amerika lijn, dien ik ter beurze ontmoette, als een geluk in het ongeluk, daar hij meende dat de Franschen alleen toch hun zin niet krijgen, terwijl een samengaan van Engelschen en Franschen Duitschland opnieuw voor een muur geplaatst zou hebben. De vraag of de Duitscher die nog niet geruïneerd is, dat is de man met buitenlandsche saldi, of hij die papierenwinst maakt, de fabrikant, de exporteur, de reeder, wil dat Frankrijk betaald worde, indien eenmaal een redelijk bedrag aan schadevergoeding bepaald is, kan ik nog steeds niet uitmaken. Ik ben geneigd te gelooven van wel, ofschoon velen, behalve weinig begrip van nationaal fatsoen bezittend, ook kortzichtig zijnde, bepaald niet willen. Intusschen is de vraag nog niet actueel, want Frankrijk heeft nooit van een redelijk bedrag willen hooren, dreigt steeds met geweld en doet gelooven, dat niet geld, maar militaire overmacht zijn doel is. In elk geval is zijn politiek gedoemd te mislukken, zoo niet catastrophaal te eindigen. Mijn indruk dat Duitschland door de waardeloosheid van het ruilmiddel het oogenblik nabij is waarop het geen voedsel en geen grondstoffen meer kan importeeren en de reeds bestaande honger dus zoodanige afmetingen zal aannemen dat het tot een sociale uitbarsting komt, wordt hier bevestigd. Het volk is goedmoedig en wijzer geworden na de eerste troebelen in 1919 en door de ellende in Rusland, door het bolsjewisme ontstaan, maar een hongerige massa vergeet zulke lessen. Of Frankrijk achter Poincaré staat, weet ik niet. Mijn laatste bezoek aan Parijs gaf mij den indruk, dat men daar in zakenkringen nuchter was geworden, en de Lyonneezen die ter tentoonstelling te Amsterdam waren, spraken afkeurend over Poincaré's intransigante houding, hoopten op Loucheur. Verkiezingen vinden in Frankrijk eerst in het voorjaar 1924 plaats. Allicht blijft het zoo doorgaan tot zoolang het chauvinistische bloc gehandhaafd wordt. Te Hamburg interessant bezoek aan de Schiffahrtsversuchsanstalt | |
[pagina 467]
| |
gebracht, Dr. Kaempf. Naar Berlijn gereisd in gezelschap van Flettner, een zeer verstandig, aangenaam werktuigkundig ingenieur, uitvinder van een nieuw scheepsroer. | |
Bentheim, 10 Januari 1923.Te Berlijn is de Handelskammer uitmuntend georganiseerd; behalve dat zij, evenals die te Hamburg en Bremen, de beurs bezit en gedeeltelijk beheert, benoemt zij makelaars, stelt de handelsrechters aan de Regeering voor, beheert zij de Handelshoogeschool met 3000 studenten, heeft een goed ingericht Verkehrsbureau, d.w.z. een inlichtingendienst voor binnen- en buitenlandsche douanetarieven, wetgeving en spoorwegvrachten, en een groote bibliotheek. Zij heeft 105 leden, groepsgewijze gekozen door de in het Handelsregister ingeschreven firma's. Bovendien werkt zij met ca. 100 commissies (Fachausschüsse), die eveneens door en uit de bedrijven door ongeveer dezelfde kiezers gekozen, doch in werkelijkheid door de vakvereenigingen (Verbände) aangewezen worden. President is Franz von Mendelssohn, dien ik vroeger reeds in Den Haag aan Buitenlandsche Zaken ontmoet had. Van de 10 secretarissen (Syndici) ontmoetten wij Geheimrat Demuth, een zeer hupsch en, naar het ons toescheen, intelligent man. De ontvangst was zeer vriendelijk. Ik bezocht ook den Gezant, dien ik niet thuis vond, en den Consul-Generaal Wolf, die zeer onderhoudend en ongunstig over de Duitsche plichtsopvatting ter zake van binnen- en buitenland sprak. Volgens hem werd en wordt door de toonaangevende klassen in handel en nijverheid, waaronder zeer veel Joden, alles gedaan om de mark te deprecieeren en een overeenkomst met Frankrijk onmogelijk te maken. De pers staat geheel aan denzelfden kant. Hij ziet den afloop zeer duister in. Mijn indruk is onveranderd: deze houding, welke het den gemiddelden Duitschen koopman niet moeilijk valt in te nemen, wordt inderdaad aangenomen, doch grootelijks verontschuldigd door het onuitvoerbare verdrag van Versailles, dat ontduiking onvermijdelijk maakt. Willen de Franschen geld, dan moeten zij, ondanks hun wantrouwen jegens de Duitschers, met de Engelschen medegaan - een en ander op dier plan afdingende; willen zij geen geld, doch den Rijn als grens, wat ik meer en meer waarschijnlijk acht, dan had het verdrag van Versailles niet gesloten moeten worden, doch hadden geallieerden in 1918 Duitschland moeten inrukken en het te Berlijn een vrede moeten opleggen die hun de territoriale zekerheden verschaft zou hebben | |
[pagina 468]
| |
die Frankrijk au fond begeerde. Of daarmede de schadevergoeding en een duurzame vrede verkregen zouden zijn, betwijfel ik, maar de 4 jaar van twist over de niet-uitvoering van onuitvoerbare verplichtingen die Versailles aan Duitschland oplegde, heeft in het in 1918 gedweeë en Frankrijk niet hatende Duitsche volk een op revanche bedachten geest doen ontstaan, die door de aanstaande bezetting van het Roergebied verder aangewakkerd zal worden, en in de rijpheid des tijds tot een nieuwen oorlog zal leiden. Eerst zal de honger allicht nieuwe troebelen in Duitschland veroorzaken, waarvan de consequenties niet te overzien zijn. | |
13 Januari 1923.Gisteren overleed na acht dagen vreeselijk lijden aan zijn levenslange kwaal, asthma, mijn goede zwager Tom Gleichman. Zijn heengaan beteekent een groot verlies voor ons allen en het meest voor zijn vrouw en 6 kinderen. Even te voren had John mij medegedeeld, dat hij bij Gebr. Teixeira de MattosGa naar voetnoot1 komt met het vooruitzicht, dat hij over een jaar, bij wederzijdsch bevallen, lid van de firma zal worden. Een bof. Met de Holland-Zuid-Afrika Lijn komen we niet verder. Van Aalst, door Op ten Noort ingelicht dat de Amsterdamsche lijnen alsnog te spreken zijn over overneming der Holland-Zuid-Afrika Lijn of deelneming erin, mits de reconstructie vooraf plaats vindt en het bedrag der deelneming niet de waarde der vloot overtreft (de Indische lijnen zijn ter wille van Op ten Noort omgedraaid), laat sedert niets van zich hooren. Intusschen heeft de Oost-Afrika Lijn haar dienst wegens de groote hoeveelheid retourlading moeten verdubbelen en kan het nu niet langer buiten de Zuid-Afrikaansche havens voor uitlading stellen. Ik overweeg dus het erheen te leiden, dat de Oost-Afrika Lijn die havens in haar vaartprogramma opneemt, daarvan aan den Minister mededeeling doende en hem berichtende, dat zij aldus een vierwekelijksche snelle verbinding met Zuid-Afrika zonder subsidie geeft, hetgeen voor de Regeering aanleiding kan zijn de subsidie van de Holland-Zuid-Afrika Lijn in te trekken. Kröller en Van Hengel zijn tot het inzicht gekomen, dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd niet meer te redden is en de passagiersdienst | |
[pagina 469]
| |
opgeheven moet worden. De vrachtdienst zou dan door een andere kongsi voortgezet kunnen worden. De directie en de andere commissarissen begrepen de positie nog steeds niet, maar wellicht heeft de gisteren gehouden vergadering hun de sombere werkelijkheid geopenbaard. Ik hoor echter, dat Van Aalst naar goedkoop staatscrediet streeft om vooze zaken als de Koninklijke Hollandsche Lloyd en Holland-Zuid-Afrika Lijn op de been te houden. Dat zal ik trachten te verhinderen. Ik heb van 3 tot 9 Januari de Kamers van Koophandel te Bremen, Hamburg en Berlijn bezocht en vond vooral de laatste voortreffelijk uitgerust. De toestand in Duitschland is verontrustend. Uitzuiging, misère en revanche, maar de ongelukkige bezetting van Essen door de Franschen heeft tot nu toe geen uitbarsting ten gevolge gehad. Poincaré is het onheil van Europa, maar de Duitsche industrieele, commercieele en financieele wereld heeft ook maar niet het minste begrip van fatsoen tegenover de buitenwereld en het eigen land. Thans gelooft zij op Engeland te kunnen steunen. | |
18 Januari 1923.Naar Van Hengel mij mededeelde, heeft Van Aalst op de latere afbetaling der schadevergoeding voor de ‘Tubantia’ een nieuw voorschot voor den Koninklijke Hollandsche Lloyd verkregen, waardoor dezen weer tijdelijk lucht verschaft wordt. Daar de verliezen bij elke reisrekening terugkeeren, is dit uitstel van executie. Na overleg met mijn collega's heb ik Maandag jl. (15 dezer) in de vergadering der Java-China-Japan Lijn, waar de zaken der Vereenigde steeds ampel besproken worden, het voornemen der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij meegedeeld, de Vereenigde voor te stellen op de andere Zuid-Afrikaansche havens te gaan varen, nu wij niets meer van Van Aalst hoorden. Op ten Noort bracht dit bericht na afloop der vergadering aan Van Aalst over, die mij denzelfden middag opschelde en mij dringend verzocht de zaak op vrienschappelijke wijze met hem te bespreken, zeggende dat ik er hem ten onrechte van verdacht, mij tegen te werken. Ik willigde in, mits spoedig, daar de Vereenigde niet langer kan wachten. Hij beloofde mij voor het einde der maand te zullen laten weten nadat hij eerst de andere bankiers zou gesproken hebben. Gisterenavond echter ontving ik een briefje van hem, meldende dat Van der Mandele tot einde Januari in het buitenland vertoeft, en heden ter | |
[pagina 470]
| |
vergadering van de ‘Nederland’ spraken wij af, dat wij op diens terugkomst zouden wachten. Het is duidelijk, dat hij sedert ontvangst van mijn briefje aan Op ten Noort van 16 DecemberGa naar voetnoot1, waarin ik dezen de grondslagen mededeelde waarop de Vereenigde waarschijnlijk zou willen onderhandelen en dat Van Aalst van hem kreeg, zijn 6 medebankiers niet consulteerde. Hij wil ons dus aan de praat houden, hetzij omdat de Holland-Zuid-Afrika Lijn in den laatsten tijd geen nieuw crediet opgevraagd heeft, hetzij dat Van Aalst inderdaad tracht goedkoop staatscrediet voor ondernemingen als de Holland-Zuid-Afrika Lijn te bekomen. Ik heb naar het laatste bij Trip gevischt en wacht diens antwoord af. De ‘Nederland’ heeft een paar millioen minder verdiend dan verleden jaar, maar zal nog met een behoorlijke afsluiting komen. Ik zal blijde zijn, indien de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij haar exploitatiekosten dekt. Wij staan veel meer aan de concurrentie der Duitschers bloot dan zij. Daarentegen liggen er 10 schepen der ‘Nederland’ stil, van onze vloot slechts 2 kleintjes van 1000 ton. | |
25 Januari 1923.Trip stelde mij gerust: er wordt aandrang op de regeering ter zake van goedkoop staatscrediet uitgeoefend, doch de Minister (De Geer) wil er niets van weten. Met plotselinge veranderingen moet men evenwel rekening houden. De Geer heeft mij voor eenige maanden verklaard, dat van invoerverboden niets zou komen, en gisteren heb ik duidelijk van Minister Aalberse begrepen, dat het pleit verloren is en dat de regeering een invoerverbod op schoenen en leer onvermijdelijk acht, daar de industrie dreigt ten onder te gaan.Ga naar voetnoot2 Ik heb hem ernstig tegen dien fatalen weg gewaarschuwd. Het zijn de hooge werkloosheidsuitkeeringen welke den toestand vicieus maken. Aalberse hoopt al van de betaling daarvan ontslagen te zijn indien het verbod komt en de binnenlandsche markt weer door de Langstraat voorzien kan worden. Van Van Aalst nog niets, ofschoon ik hem meldde, dat Van der | |
[pagina 471]
| |
Mandele, op wiens terugkomst tegen het einde der maand hij, naar het heette, moest wachten, sedert 22 dezer te Rotterdam is. Intusschen annonceert de Deutsch-AustralischeGa naar voetnoot1 ook directe afvaarten van Rotterdam en Antwerpen naar Zuid-Afrika. Dezer dagen geïnterviewd door den heer Fernand Berniet, schepen van Brussel en redacteur van de Etoile Belge, over de bezetting van de Roer. Ik kon hem niet veel gunstigs vertellen over de algemeene meening ten aanzien van die hoogst gevaarlijke onderneming. | |
1 Februari 1923.Maandag (29) Vissering gesproken, die geruimen tijd rust te Meran genomen heeft, nadat de doktoren hem met het oog op den toestand van zijn hart gewaarschuwd hadden. Ik heb niet kunnen ontdekken wat hij van staatscredieten voor bedreigde ondernemingen denkt, hetgeen misschien verband houdt met de verliezen die de Nederlandsche Bank bij Marx Bank lijdt. Deze verliezen, waarvan de waarschijnlijkheid ten vorigen jare door Van Vollenhoven tegenover commissarissen ontkend werd, beloopen, naar ik hoor, 12 millioen, die Vissering in den loop der jaren uit de winst wil afschrijven, waaruit volgt dat die commissarissen die over 1921 een lager dividend dan de directie wilden, gelijk hadden. De grootste strop bij Marx is de zaak van Van der Kuy en Van ReeGa naar voetnoot2, een oorlogswerf, die totaal op is, maar op de reconstructie waarvan de Bank nog niet alle hoop verloren schijnt te hebben. Ik behoud een weinig prettigen indruk van de wijze waarop President en directie deze zaak tegenover commissarissen behandeld hebben, hetgeen ik niet verheelde, toen Vissering over de niet al te beste verstandhouding tusschen directie en dat college begon te klagen. Zijn niet onrechtmatige grieven tegen het optreden van Van Gijn zijn oud, doch hij heeft het bijna evenzeer op Plate gemunt, die hem door zijn bitse critiek vaak schijnt te hinderen. Over Luden, voorzitter van commissarissen, is hij heelemaal niet te spreken, die volgens hem buitengewoon slap is. Mijn oude ervaring van Plate is, dat aan zijn groote bekwaamheid een onaangenaam karakter gepaard gaat. Het is een zure man. Luden is hol en bang als een wezel, daarbij schriel als geen ander, ondanks zijn groot | |
[pagina 472]
| |
fortuin, dat wel naar de 10 millioen zal loopen. Vissering is zijnerzijds ook geenszins vrij van blaam. Hij is niet open van karakter, ook angstvallig en toch soms onverwacht autoritair. Zoo heeft hij onlangs aan commissarissen aanstoot gegeven door hen niet te consulteeren voordat hij zich bereid verklaarde gedurende een jaar in Oostenrijk de reconstructie der officieele bank te leiden. Hij volstond met de mededeeling. Van de zaak kwam niets, doch zijn houding was zonderling. Van der Houven van Oordt telefoneerde mij heden, dat Van Aalst, dien hij toevallig ontmoette, tegenover hem erkend had in zijn uitvallen tegenover de Vereenigde te ver te zijn gegaan en hem de hand der verzoening gereikt had. Hij (Van Aalst) schreef de vertraging welke de verdere onderhandelingen thans ondervinden, aan de afwezigheid van Van der Mandele toe. Van Oordt had zich aan de Afdeeling HandelGa naar voetnoot1 overtuigd, dat daar niet tegen de Vereenigde gewerkt wordt. Ik hoop dus, dat we eerlang zullen opschieten. Intusschen is Van Aalst er naar alle aanschijn vrijwel in geslaagd, de actie der Vereeniging Rembrandt ten behoeve van het behoud der Oldenburg-collectie te torpedeeren. Nadat de Koningin in Augustus hare belangstelling in het behoud eigener beweging in een schrijven aan Minister De Visser had te kennen gegeven en Voûte en ik eenige weken later, begin October, van Burgemeester De Vlugt vernomen hadden, dat van een nationaal huldeblijk, van de aanbieding waarvan aan de Koningin ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum met het oog op de tijdsomstandigheden en - dit voegde De Vlugt er aan toe - ook uit hoofde van den slechten indruk dien de verhooging van het inkomen der Koningin van wege den Staat op het publiek gemaakt heeft, afgezien zou worden, bereidden wij, in overleg met Schmidt Degener, een campagne voor de inzameling van gelden voor het behoud der verzameling voor het land voor, waarin wij den Minister kenden. Deze ging zelfs met Voûte naar Van Geen, den Secretaris der Koningin. Van beide kanten werd het plan toegejuicht, doch de verplichting tot geheimhouding tot 1 Februari, welke wij bij den koop op ons genomen hadden (wensch van den Groothertog van Oldenburg), verhinderde ons een openbare actie zoo snel te beginnen als gewenscht ware. In December werden wij plotseling verrast door het bericht van een groot comité onder het eerevoorzitterschap van De Visser en het voorzitterschap van Van Aalst en Ds. van der | |
[pagina 473]
| |
Voort van Zijp, het a.r. kamerlid, ten doel hebbende de inzameling van gelden voor het aanbieden van een nationaal huldeblijk aan de Koningin, hetwelk zal bestaan in de restauratie van de kapel in de Oude Kerk te Delft, waarin zich de graven der Oranjes bevinden! Ook onze vriend De Vlugt komt op de lijst der talrijke comité-leden voor. Een wonderlijke behandeling van zaken door dezen burgervader, dien ik al meer als geen al te solieden bouwgrond heb leeren kennen. In den aanvang blijkt Minister De Visser, bij wien evenals bij Van Geen de herinnering aan het plan der Vereeniging Rembrandt niet al te levendig meer was, geen bezwaar tegen de voortzetting van haar campagne te koesteren, mits zij niet het karakter van een concurreerende actie drage, hetgeen ook wij niet wenschen. Het beroep van het Huldeblijk Comité is trouwens meer aan het groote publiek, het onze aan kunstminnaars, en wel aan de vermogenden daaronder, gericht. De Visser is zelfs bereid een schrijven aan de gezanten te Londen, Parijs, Brussel en Washington te richten, de pogingen der Vereeniging Rembrandt steunende. Hij zou zijn opvatting aan den heer Van der Voort van Zijp mededeelen, Voûte verzoekende ze aan Van Aalst over te brengen. Deze ontving Voûte vriendschappelijk, verklaarde dat hij het voorzitterschap van het tegen het advies der burgemeesters, waarvan er omstreeks dertien aan het raadhuis te Amsterdam bijeen geweest waren, opgerichte Comité op aandrang van de Koningin zelve, die tegen den draad in wenschte te handelen, had aanvaard, na tweemaal bedankt te hebben. Hij vond de kansen, de benoodigde 3 ton bij elkaar te bekomen, niet bijster gunstig en betreurde versnippering. Hij scheen echter het recht der oudere plannen van Rembrandt te erkennen (hij behoorde zelf tot het Rembrandt-syndicaat, dat bij zijn liquidatie ƒ 75.000 ter beschikking van de Vereeniging Rembrandt gesteld heeft, doch waarschijnlijk is hem dat ontgaan) en beloofde met De Visser overleg te plegen. Toen den volgenden dag de jonge Röell namens Schmidt Degener bij den Minister kwam om aan dezen de brieven aan de Gezanten ter teekening voor te leggen, was Van Aalst bij Zijne Excellentie. Het onderhoud duurde lang, en toen Röell toegelaten werd, vond hij den Minister vol bezwaren. Hij beweerde o.a. dat Voûte steeds van 2 ton, die noodig waren, gesproken had en nu vroegen wij 5 ton. Hij vond het plan der Vereeniging Rembrandt veel aantrekkelijker dan dat van het Comité, maar de brieven moesten gewijzigd worden. Schmidt Degener ging eenige dagen later naar Den Haag en vond toen den Minister bereid de aanbeveling van den Secretaris- | |
[pagina 474]
| |
Generaal namens den Minister te laten teekenen, alsof zijn verantwoordelijkheid daardoor verminderde. Tegen wijziging van den tekst hadden wij geen bezwaren. Voûte was zeer in zijn wiek geschoten door de bewering van den Minister, dat hij van een lager bedrag had gesproken, m.a.w. hem om den tuin had willen leiden. (De 2 ton is de som die wij voor de 16 Italiaansche schilderijen nog noodig hebben, 5 ton de prijs die voor de geheele collectie, d.z. de Italianen, de moeder van Rembrandt, de Verspronck en een Pourbus, staat en waarvan wij ƒ 150.000 bijeen hebben.) Intusschen schreef Van Geen aan Voûte officieel, dat hij geen oordeel over den tekst der circulaire, welke wij hadden ontworpen, kon uitspreken, doch er nota van nam, dat de Vereeniging Rembrandt niet de bedoeling had aan de actie van het Huldeblijk Comité schade toe te voegen, aldus de verantwoordelijkheid op de Vereeniging Rembrandt ladende. Aan Degener schreef hij vertrouwelijk, zeggende in overleg met De Visser te handelen, dat hij de circulaire onbeoordeeld moest laten (De Visser had N.B. Degener verzocht haar aan Van Geen in te zenden) en dat het Comité van het Huldeblijk door de actie der Vereeniging Rembrandt zeer gegriefd was. C'était le comble! Wij zullen ons nu voorloopig van actie onthouden, want wij mogen niet het verwijt op ons laden er toe bijgedragen te hebben de collecte voor het huldeblijk te doen mislukken, maar wat een behandeling van kunstbelangen door den verantwoordelijken minister! Een unieke gelegenheid een schat van Italiaansche kunst te verwerven; een aanwinst waarin de Koningin haar belangstelling aan hem heeft doen blijken, wordt niet alleen veronachtzaamd, maar met zijn goedvinden ten achter gesteld bij een poging om een half religieus, half nationaal denkmaal, dat de Staat nooit tot verval had mogen laten komen, op kosten van het publiek te laten restaureeren. Deze restauratie vangt, indien het geld bijeenkomt, eerst na het jubileum aan, kost allicht meer dan de geschatte som, zal gereed zijn op een tijdstip dat de jubileumstemming lang vervlogen zal zijn, in een stadje dat men uit curiositeit een paar maal in zijn leven bezocht. Alles weinig geschikt om de toch al niet levendige neiging H.M. te huldigen, te vergrooten. Welke rol de Koningin zelve daarin gespeeld heeft, is niet duidelijk. Indien het waar is, dat zij het huldigingsplan geforceerd heeft, misschien zelf de keuze van den vorm deed (zij moet de kapel niet lang geleden voor het eerst bezocht hebben en toen allicht door den treurigen toestand waarin zij en de graven zich moeten bevinden, getroffen zijn), dan hebben | |
[pagina 475]
| |
we met een staaltje van haar Russischen karaktertrek te doen en van de gedweeheid van de lieden waarmede zij omgeven is. Het blijft ondanks alles de bedoeling van Voûte en mij, de schilderijen in het Rijksmuseum onder te brengen. | |
18 Februari 1923.12 dezer vergadering bij de Nederlandsche Bank, waarin Vissering op geheel onnoodige wijze Van Gijn prikkelde door van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij, waarvan Van Gijn regeeringscommissaris is, als van den bloedhond te gewagen, die heeft willen beletten dat de Bank goud uitvoerde.Ga naar voetnoot1 Deze protesteerde; Luden, ofschoon zelf president-commissaris van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij, was slap, waarop Van Gijn de zaak den volgenden dag bij de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij wilde brengen. Daarop zijn Luden en Van Eeghen bij Vissering geweest, om hem tot intrekking van zijn uitdrukking te bewegen, met welk resultaat weet ik niet. Dit staaltje van de verhoudingen in het Bestuur van de Bank deed zich voor bij bespreking van de houding der Javasche Bank, die, goud van de Nederlandsche Bank tijdelijk in bezit verkregen hebbende, haar eigen goud, ongehinderd door een Nederlandsche Uitvoer Maatschappij, met een reusachtige papieren winst naar Amerika verkocht en die winst wil uitdeelen, waartegen niet alleen de Nederlandsche Bank, maar ook de Nederlandsch-Indische regeering zich verzet heeft. Tetrode gaat er nu voor naar Indië, in de hoop de zaak alsnog te regelen. Het is dan ook een hoogst bedenkelijke gedragslijn welke de Heer Zeilinga en zijn collega's hebben gevolgd, maar de heeren van de Nederlandsche Bank redeneerden een jaar geleden wel wat anders, toen zij, een bescheiden goudwinst (1,6 millioen) gemaakt hebbende, die wel voorloopig wilde reserveeren, maar deze reserve bij berekening van het tantième toch niet wilden aftrekken. Zij noemden het toen werkelijke winst, terwijl zij van de Javasche Bank verlangen, dat zij op dezelfde wijze verkregen veel grooteren winst niet als zoodanig beschouwt, doch reserveert, ik geloof ten bate van de Nederlandsche Bank, die haar goud niet afstond met de bedoeling, dat de Indische circulatiebank haar eigen goud wegdeed. | |
[pagina 476]
| |
Ik herinner mij overigens, dat mijn vader, die Zeilinga als geëmployeerde bij de Factorij kende, hem onbetrouwbaar noemde. Gisteren had ik een langdurig onderhoud met Van Aalst over de Holland-Zuid-Afrika Lijn (aanteekeningen liggen hierbijGa naar voetnoot1), waarbij alle oude koeien uit de sloot gehaald werden, ook zijn houding tegenover de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij nadat hij de spijt van Wilmink over haar verwerving van de Koninklijke West-Indische Maildienst had leeren kennen. Hij ontkende en zeide, dat hij dan wel een schurk geweest zou zijn, daar hij toch commissaris bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij was. Ik herinnerde hem aan onze correspondentieGa naar voetnoot2 toen ik in Zwitserland vertoefde (1913 of 1914). Hij was die geheel vergeten. Waarom ik dan later niet meer blijk van misnoegen gegeven had? Ik antwoordde hem, dat het mij spoedig na mijn terugkeer uit Zwitserland in 1917 - na langdurige afwezigheid - duidelijk geworden was, dat Wilmink geheel zijn oor had, dat deze alles buiten mij om deed en ik met mijn critiek op Wilmink niets anders zou bereikt hebben. Ik onthield mij dus zooveel mogelijk van vertrouwelijke aanraking, al ontmoette ik hem in en na den oorlog veel. Zijn behandeling van zaken in de Holland-Zuid-Afrika Lijn had echter de maat doen overloopen. Op mijn opmerkingen in verband met de Koninklijke Hollandsche Lloyd en Wilmink kon hij niet veel zeggen, doch wat de Holland-Zuid-Afrika Lijn betreft, steunt hij op de verklaring der ‘Nederland’, dat zij zich voor Zuid-Afrika desinteresseerde, zoodat hij de houding der Vereenigde, waarin de ‘Nederland’ groot aandeelhoudster is, niet kon vergeven. Ik deed hem opmerken, dat het bij de besprekingen waarbij de ‘Nederland’ indertijd betrokken was, ging over een maillijn met 17-mijls loopende schepen en dat zij zich nooit verbonden had, niet met vrachtschepen op Zuid-Afrika te varen, voorts dat men de Vereenigde in den waan gebracht had, dat de Holland-Zuid-Afrika Lijn met snelvarende schepen zou varen en eerst onlangs gebleken was, dat zij ook met vrachtschepen voer en daarvoor een subsidie genoot. Van Aalst gaf toe, dat hij de Holland-Zuid-Afrika Lijn te kwader ure begonnen was, maar we hebben allen aan hoogmoed geleden. Jullie hebben ook te veel schepen gebouwd, voegde hij er aan toe. | |
[pagina 477]
| |
Het laatste is waar en ik verwijt mij de bestelling van de ‘Amsterdam’ en den koop van de ‘Bennekom’ en de ‘Amersfoort’, zonder welke onze 6½% obligatieleening niet noodig geweest zou zijn.Ga naar voetnoot1 Ten aanzien van Wilmink is hij natuurlijk geheel teleurgesteld. Hij acht hem een geniaal man, maar een bedrieger. Van Hengel, die het weten kan, zeide mij eenige dagen later, dat Wilmink 4½ ton ten eigen bate aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd te kort gedaan heeft, welk bedrag commissarissen bijpasten. De Koninklijke Hollandsche Lloyd moet door den molen, zegt hij, maar Hissink is ook zeer tegengevallen. De BeaufortGa naar voetnoot2 werkt hard, doch is niet berekend voor zijn taak. Ik zeide hem, dat ik reconstructie van den Lloyd als onmogelijk beschouwde, de passagiersvaart tot mijn groote spijt onbestaanbaar acht, maar Amsterdam zijn vrachtverbinding met Zuid-Amerika coûte que coûte moet behouden, ontdaan van alle luxe en onnoodige kosten. Hij wil toch stad en staat alsnog bewegen, den Lloyd althans zóó lang in leven te houden, dat de passagiersschepen tot behoorlijke prijzen geliquideerd zijn. Het gesprek kwam ook op het huldeblijk aan de Koningin, waarmede hij opgescheept zit; hij vreest, dat het hem en Van LoonGa naar voetnoot3 veel geld zal kosten. Verscheidene malen verzekerde hij mij, dat hij buitengewoon verheugd over onze samenkomst was. We gaven elkaar de hand en beloofden te vergeten. Ik heb den indruk, dat hij het oprecht meende, want hij is au fond hartelijk, maar het is zoo'n vreemd mengsel van goedheid en sluwheid, dat ik nooit zeker van hem ben. Ten slotte is het voor ons beiden in het algemeen beter, te probeeren in vriendschap te leven. | |
[pagina 478]
| |
Den 1sten van deze maand overleed Oom LouisGa naar voetnoot1, 70 jaar oud. Met hem ging mijn laatste oom heen. Hij was een man uit één stuk, van stoere wilskracht, weinig overgegeven aan meditaties, die aan zijn theologisch ambt niet vreemd behoorden te zijn, maar een man van de daad, die in zijn leven op philantropisch gebied veel tot stand bracht. Zijn gulheid en opgewektheid, behalve in de beide periodes van depressie die hij gekend heeft, kenmerkten hem; hij was van een warme aantrekkelijkheid, zijn felheid jegens anderen die zijn sympathie niet bezaten, kon hevig zijn. Hij zal wel vijanden gehad hebben, maar in zijn familie was hij populair. Hij had niets banaals. Ik herinner mij steeds als de heerlijke dagen van mijn jeugd mijn logeeren bij hem, toen hij in de vroege 80'er jaren als dominee te Zandvoort stond.Ga naar voetnoot2 Mijn collega Valstar, na negen maanden afwezigheid uit Afrika teruggekeerd, is een groot ongeluk overkomen. Zijn vrouw, die hem tot Genua tegemoet gereisd was, is op reis ziek geworden en te Lugano aan een longontsteking overleden, nauwelijks 30 jaar oud. Welk een droevig thuiskomen. Het voorstel der bankiers is door de Vereenigde in haar vergadering van 22 Februari niet aangenomen, doch mijn voorstel de schuld der Holland-Zuid-Afrika Lijn à ƒ 5 millioen af te lossen uit de opbrengst van 5 millioen te creeëren preferente aandeelen Holland-Zuid-Afrika Lijn waarvan de Vereenigde ⅘ en de bankiers ⅕ zouden nemen, in beginsel aanvaard. De Vereenigde wil echter haar deelneming tot ƒ 3 millioen beperken. Dit antwoord heb ik denzelfden dag aan Van Aalst overgebracht, bij hem sterk op aanneming aandringende. Den dag waarop ik ziek naar bed ging, kwam zijn antwoord in, waaruit bleek, dat de bankiers met mijn wensch de Holland-Zuid-Afrika Lijn niet met een zware belasting van rente en aflossing te zien overgaan, instemden, doch in plaats van de ƒ 2 millioen preferente aandeelen welke de Vereenigde hun toedacht, inkomsten-obligaties tot een gelijk bedrag wenschten. Overigens gingen zij met de overdracht der gestie aan de Vereenigde, vervanging van 5 commissarissen, vaarplan enz. accoord, voor zoover zij er zeggingschap in hebben. Ik heb dit antwoord aan mijn collega's doorgegeven en vertrouw, dat men het nu eens is. Het vermijden van dezen strijd en de mogelijkheid | |
[pagina 479]
| |
de Afrikavaart nu tot groote ontwikkeling te brengen, vervullen mij met voldoening. De Koningin, die voor het bezoek van den Koning van ZwedenGa naar voetnoot1 in stad was, vroeg mij bij haar te komen, daar zij mij wenschte te spreken. Mijn ongesteldheid verhinderde mij aan haar wensch gevolg te geven. Sedert ettelijke weken hebben de Franschen den Roer bezet, ten einde raad na de telkens herhaalde tekortkomingen der Duitschers. Het is een zeer gevaarlijke onderneming, waarvan ik niets goeds voor Frankrijk en Europa verwacht. In een uitmuntend artikel in de ‘Economist’ van 3Ga naar voetnoot2 dezer wordt de vrees uitgesproken, dat Poincaré den weg voor een Russchische overheersing van Europa voorbereidt zonder het zelf in te zien. Ik deel die vrees. Het is mogelijk, dat het bezette deel van Duitschland noodgedwongen het hoofd in den schoot legt, maar onbezet Duitschland is de razernij nabij en wanneer het, evenals in 1813, den wanhoopskrijg begint en Frankrijk, gesteund door zijn satelliet Polen, misschien ook Tsjecho-Slovakije, Duitschland verder binnentrekt, dan is de gelegenheid voor Rusland te schoon om niet te hulp te komen, in de eerste plaats met het gehate en zwakke Polen afrekenende en daarna zijn hegemonie westelijk uitbreidende. Na een omwenteling als Rusland doorgemaakt heeft, volgt, indien het volk groot en zelfbewust is, steeds een overweldiging van andere staten. De Franschen begrijpen van dit alles niets, ofschoon hun eigen revolutie er het voorbeeld van gaf. | |
[pagina 480]
| |
daag staan de sluizen des hemels weer open. Ik houd van deze streek, waar ik in 1916 met Marie 14 dagen vertoefde. Heerlijke wandelingen in het typisch Italiaansche berglandschap, waarmede de oude dorpjes en hun sierlijke Romaansche torentjes haast één geheel vormen. Een bezwaar is, zoolang men in de stad is, de overmaat van hotels met weinig of geen tuin en thans de stroom van Nederlanders. In mijn hotel, het Park Hotel, stiet ik dadelijk op S.P. van Eeghen, zijn vrouw en zijn dochter Mevr. Bentinck.Ga naar voetnoot1 Overigens geen bekenden, maar veel kleine burgers.Ga naar voetnoota Den TexGa naar voetnoot2 schrijft mij, dat GuépinGa naar voetnoot3 de Handel-Maatschappij verlaat (hetgeen ik reeds in het Handelsblad gelezen had) en voegt er aan toe, dat hij niet aan de wijze van werken (lees Van Aalst) wennen kan.Ga naar voetnoot4 Of Guépin een goed directeur was, kan ik niet beoordeelen, hij is bekwaam, maar weinig populair. Men noemt hem uit de hoogte en tevens chicaneus. Ik ken hem slechts van een aangename zijde. Het benieuwt me, wie zijn plaats zal innemen. Knappe en zelfstandig aangelegde menschen kunnen niet in één directie met Van Aalst zitten en hijzelf heeft geen lijn. Jaarverslag Holland-Amerika lijn ontvangen. Niet zóó slecht als de on-dits deden verwachten. De liquiditeit is onvoldoende en er rust een obligatieschuld van 30 millioen op een vloot van 500.000 ton, wat in de tegenwoordige omstandigheden bedenkelijk is, vooral daar zij niet de middelen bezit om de ‘Statendam’ af te bouwen. De boekwaarde der vloot is, de reserves in aanmerking genomen, vrij gunstig, maar een groot gedeelte ligt stil. Jaarverslag Hollandsche Stoomboot Maatschappij doet zien, dat zij reeds een schuld van 9 millioen heeft, waarbij zeker nog een millioen voor de voltooiing van de ‘Reggestroom’ komt. De boekwaarde per ton komt op ± ƒ 334, - uit, terwijl de reserves weg zijn. Van de 10 millioen schuld gaan 6 millioen hypothecaire crediteuren voor. Neemt men de waarde der schepen op ongeveer ƒ 200, - per ton aan, | |
[pagina 481]
| |
dan is de vloot van ± 45.000 ton ƒ 9 millioen waard. De obligatiehouders, die geen pandrecht hebben zijn dus niet gedekt en de aandeelen zijn niets waard, ongeveer dezelfde berekening waartoe ik de laatste twee jaar kwam. Dat de firma Wm. H. Müller in de directie komt, kan beteekenen, dat de gestie geheel veranderen zal. Het jaarverslag der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij is nog vrij gunstig uitgevallen. Zij heeft de interest op haar schuld verdiend (dank zij de Koninklijke West-Indische Maildienst, die beter gewerkt heeft dan de moedermaatschappij) en heeft nog 4 millioen kasmiddelen over nadat de schepen zoo goed als betaald zijn. De boekwaarde harer schepen komt op ca. ƒ 147, - per ton te staan. 1923 liet zich vrij gunstig voor haar aanzien, doch de gevolgen van de Roerbezetting zullen zich in haar uitgaand vervoer zeer laten gevoelen. Schrijven ontvangen van den Minister van KoloniënGa naar voetnoot1, waarin hij mij vraagt of ik bereid ben op te treden als mede-arbiter in het geschil tusschen de Nederlandsch-Indische Regeering en de Javasche Bank ter zake van de jaarafsluiting van die instelling over 1921/22 en mij daarvoor naar Indië te begeven. Afwijzend geantwoord. 1/5 Juni. Gewandeld en gefietst in de bosschen en op de heide achter De Steeg met koud, regenachtig weer; al mijn correspondentie en stukken van kantoor ontvangen en doorgelezen om de groote drukte bij mijn thuiskomst te Amsterdam te vermijden. Ook ontloop ik op deze wijze de jubileumfeesten van het Aardrijkskundig GenootschapGa naar voetnoot2 en het diner ten paleize ter eere van den Noorschen Koning.Ga naar voetnoot3 5 Juni tegen 5 uur thuis, waar alles wel. Zelf belangrijk aangesterkt, maar nog niet genezen. Ik slaap, met weinig uitzonderingen, alleen met behulp van narcotica, moet dus zeer voorzichtig te werk gaan. Bij mijn thuiskomst vond ik de zaken mijner MaatschappijGa naar voetnoot4 ondanks de Roerbezetting, die hier in het land een hoogst nadeeligen economischen invloed uitoefent, iets minder slecht dan in het vorige jaar gaan. Een gevaar dreigt echter in het waarschijnlijk eerlang beklon- | |
[pagina 482]
| |
ken samengaan tusschen Engelschen en Duitschers in de vaart op de Pacific. Daar zij echter de beoogde vrachtenverhooging zonder onze hulp niet kunnen bereiken, verwacht ik, dat zij ons te eeniger tijd zullen benaderen. De Duitschers doen dit reeds - althans de Hapag, maar zij bedroog ons tevens, hetgeen, verwacht wordende, ons geen teleurstelling bezorgde, doch de Engelsche (Pacific Steam) is hard ‘as a doornail’ en verlangt eerst ons opgeven van het aanloopen van Engeland, waartoe wij niet overgingen, omdat zij ons in veel matiger en billijker verlangens niet ter wille was. Ter zake van den Afrikavaart is de Vereenigde het met de bankiers reeds lang geheel eens, doch de uitvoering van het samengaan wordt tegengehouden doordat de Regeering nog steeds niet haar goedkeuring aan het door ons gewenschte vaarplan gehecht heeft. Ik vrees ook, dat zij dit niet zal doen, aangezien het bezwaarlijk in overeenstemming met de wet te brengen is, zoodat nieuwe onderhandelingen voor de boeg staan. Intusschen verliest de Vereenigde in de Oost-Afrikavaart te veel geld om niet verlangend naar een regeling te zijn. Gelukkig voor haar werpt de Britsch-Indiëvaart veel betere resultaten af dan tot dusverre, en zij was het Schmerzenskind, dat ons in 1921 en 1922 2½ à 3 millioen per jaar gekost heeft. Ook de Oost-Azië lijn gaat beter, Australië daarentegen slecht. West-Afrika ook slecht, ondanks veel lading. Alles tezamen is er vooruitgang. Voor den Hollandschen Lloyd is aan de Regeering steun gevraagd en door deze geweigerd. De verliezen moeten minder groot zijn dan zij voor eenigen tijd waren. Guépin is van de Handel-Maatschappij weg wegens oneenigheid met Van Aalst, die hem de schuld van de slechte credietgeving in het binnenland aanwrijft.Ga naar voetnoot1 Omgekeerd is Guépin op door het eindelooze vergaderen en uitstellen van decisies in den boezem van de directie der Nederlandsche Handel-Maatschappij. In handelskringen, waar hij niet populair is wegens zijn chicaneuzen aanleg, zal men zijn weggaan niet betreuren, maar de Nederlandsche Handel-Maatschappij lijdt meer en meer aan gebrek aan zakenmannen in het bestuur. | |
[pagina 483]
| |
benoeming tot commissaris bereid verklaren wilde. Ik bedankte voor de eer, daar mijn gezondheid mij dwingt geen nieuwe betrekkingen te aanvaarden. Dit motief klemt te meer, daar ik Du Mosch en de andere leden van het Bureau der Kamer van Koophandel reeds mijn voornemen te kennen gegeven heb het Voorzitterschap der Kamer neer te leggen.Ga naar voetnoot1 Ik zou dan bezwaarlijk tegelijkertijd een andere functie kunnen aannemen. Tevens gaf ik v. Eeghen echter te verstaan dat, indien dit bezwaar niet bestond, ik bedenking gehad zou hebben mij thans voor het commissariaat beschikbaar te stellen, nadat men onlangs Colijn gekozen heeft, nadat ik vele jaren plaatsvervangend commissaris geweest ben en dubbel en dwars aan de beurt was. Van Aalst wilde mij langen tijd niet hebben en vindt het nu tijd mij te paaien. Een nog gewichtiger grond om niet op dit baantje te reflecteeren, dien ik evenwel v. Eeghen niet noemde, is de onbevredigende samenstelling der directie. Hugo Loudon zeide mij gisteren, dat hij grond had te gelooven, dat de Minister in November een verandering van het contract met de Zuid-Afrika lijn aan de Kamer zal voorstellen, waarmede het door ons voorgestelde vaarplan wettelijk gesanctionneerd zal worden. Dit strookt niet geheel met den indruk dien Valstar onlangs van Heringa opdeed. Zaterdag j.l. hield Minister Aalberse een bespreking met de directies der Amsterdamsche lijnen en Kröller naar aanleiding van een verzoek van den Koninklijken Hollandschen Lloyd om staatshulp. Hij legde niet de beoordeeling van dit verzoek aan de vergadering voor, maar vroeg ingelicht te worden omtrent den toestand der scheepvaart. Ik ben met opzet weggebleven, omdat ik mij zooveel mogelijk van adviezen onthoud welke op den Koninklijken Hollandschen Lloyd kunnen reageeren. Van Hasselt heeft voor de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij betoogd, dat de reederijen, tenzij door eigen fouten in de soep geraakt, geen staatssteun behoeven, maar verlichting van de lasten hun van overheidswege opgelegd. Van Hengel sloot zich hierbij aan, maar Arriëns (Hollandsche Boot) wenschte, dat de Staat zorgde, dat de rentevoet voor reederijen verlaagd zou worden. De Hollandsche Stoomboot Maatschappij betaalt 7% aan de bankiers, en dat was veel te hoog! Eindelijk preekte De BeaufortGa naar voetnoot2 (Koninklijke Hollandsche Lloyd) voor de eigen parochie door te beweren, dat het passagiersbedrijf | |
[pagina 484]
| |
loonend zou zijn, indien de crisisjaren maar overbrugd konden worden. Er is volgens hem een overvloed van vrachtschepen, maar niet van passagiersschepen. Dit laatste is wel moeilijk vol te houden. De stemming bij Aalberse en Heringa is natuurlijk voor regeeringsbemoeiing, en Kröller gaat in dit geval zeker ook in die richting. Hij is thans commissaris bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd. Intusschen is Financiën er fel tegen en moet het reeds aan den Lloyd bericht hebben, dat het staatsgeld niet voor door eigen schuld vastgeloopen ondernemingen beschikbaar is. Van Aalst heeft den moed echter blijkbaar niet opgegeven en deze bijeenkomst is zonder twijfel door hem geïnspireerd. Mijn meening is nog steeds, dat de passagiersvaart op Brazilië en Argentinië niet rendabel is en voor Nederland niet zoodanige beteekenis bezit dat subsidie gewettigd is, hoezeer ik het verdwijnen van de passagiersschepen wegens den daardoor aan het nationale prestige in Zuid-Amerika toegebrachten klap en de schade voor Amsterdam zou betreuren. De vrachtvaart van Amsterdam op die landen zal blijven bestaan, al verdween de geheele Koninklijke Hollandsche Lloyd. Een ander ding is, dat de directie er niet voor haar taak berekend is, ook Hissink niet, die zoo krachtig door de Nederland is aanbevolen geworden! | |
29 Juni 1923.Voor eenige dagen brachten mijn vrouw en ik een digestie-bezoek bij Benoist, den Franschen gezant. Het gesprek kwam op den kroonprinsGa naar voetnoot1, waarvan hij meent, dat de kansen in Duitschland lang niet zoo slecht stonden als die van zijn vader, die voor de Duitschers een ‘homme fini’ is. Hij voegde er aan toe, dat onze Regeering op hem veel te weinig toeziet en zinspeelde op een zeer gewichtig politiek bezoek dat hij onlangs ontvangen zou hebben. Hij had ook bij Ruys en Karnebeek tegen dat gebrek aan waakzaamheid gewaarschuwd. Ook beweerde hij, dat de Regeering verregaande verplichtingen tegenover den ex-keizer had aangenomen. Een en ander liet Benoist klaarblijkelijk los met de bedoeling, dat ik het ter gewenschte plaatse zou overbrengen, wat ik niet bepaald noodig acht. Mijn indruk is, dat de Fransche politiek tegenover ons uiterlijk welwillend is, maar dat zij argumenten verzamelt, die op het geschikte oogenblik tegen | |
[pagina 485]
| |
ons gebruikt kunnen worden. In België is de publieke opinie, behalve bij de Vlamingen, openlijk nog steeds niet zeer geruststellend. Laat ons hopen, dat de Roerkwestie en daarmede het schadevergoedingsprobleem tijdig opgelost worden en daarmede de rust in Europa wederkeere. Anders blijven wij voornamelijk met een inval in Limburg bedreigd. | |
30 Juni 1923.Gisteren vergadering der Nederlandsche Bank. Er wordt ruim 7 millioen op disconto's gereserveerd, voornamelijk met het oog op Marx's Bank, waarvan de Nederlandsche Bank voor meer dan 30 millioen papier heeft. Naar ik van Walree hoorde, moet men het verlies dat de Nederlandsche Bank ten slotte zal lijden, wel op 12 millioen schatten, waarbij dan nog een waarschijnlijk verlies van 1 à 2 millioen op het papier van Buisman Gratama & Co. Zwolle komt. De Twentsche Bank critiseert het beleid der Nederlandsche Bank in het binnenland, dat zij onbekwaam noemt. Ik acht het waarschijnlijk, dat Van Vollenhoven, wiens eerzucht hem drijft tot het spelen van de rol van den reddenden engel en die, hoewel slim, geen bankier is, de Bank te verregaande welwillendheid in crisisgevallen doet betoonen, waarbij zij de eischen van een voorzichtig beleid uit het oog verliest. Of hij daarmede zijn vrienden, de Rotterdamsche Bank, bevoordeelt, zooals gezegd wordt, kan ik niet beoordeelen, maar wel heeft men als commissaris steeds den indruk, dat de directie de zaken niet open voorstelt. De strijd der Nederlandsche Bank tegen de Javasche Bank wordt nu in het verslag van Vissering voortgezet.Ga naar voetnoot1 Ik ben benieuwd welke rol Trip, de nieuw benoemde directeur der Javasche Bank, zal gaan spelen. Hij is buitengewoon bekwaam en helder. Zijn weggaan van Financiën is een zeer groot verlies. | |
17 Juli 1923.Zaterdag nam ik afscheid van Trip, die met 1 September 's lands dienst verlaat om directeur der Javasche Bank te worden. Met hem is, vrees ik, het hek van de dam bij Financiën en zal De Geer meer en meer wijken voor geld-aanvragen voor allerlei belangen. Trip zelf beschouwt den toekomstigen loop van 's lands financiën als vrijwel | |
[pagina 486]
| |
hopeloos en heeft volgens zijn zeggen zijn post, dien hij zeven jaar bezet heeft, niet met groot leedwezen eraan gegeven, daar al zijn waarschuwingen en verzet tegen de verkwisting vooral van De Visser en Aalberse weinig gebaat hebben. De Geer heeft volgens Trip den toestand door de twee laatste gecamoufleerde begrootingen bemanteld, doch het noodlot zal daardoor niet afgewend worden. Van de Kamer is geen heil te verwachten, daar rechts er de groote meerderheid heeft en Colijn, die voor eenige jaren zeer gezonde financieele inzichten huldigde, ze één na de andere aan politieke overwegingen opoffert. Hij preekt zuinigheid, doch steunt fantastische plannen tot steunverleening en de vlootwet. Daar Trip, evenals ik, den stand van den gulden in de wisselmarkt aanziet voor opgehouden door buitenlandsche saldi, verwacht hij een catastrophaal einde van de huidige financieele politiek, waarvan het tegenwoordige ministerie zich niet los kan maken. Hij zou slechts Treub in staat achten het schip in goed vaarwater te brengen, maar deze heeft voorloopig geen kans een meerderheid achter zich te krijgen. Van Trip, een der bekwaamste mannen die ik ken, verwacht ik nog groote dingen, al ben ik geneigd hem als Roomsche in de gaten te houden. Ik moet echter zeggen, dat hij steeds een zeldzame onbevangenheid over alle zaken waarin de R.K. partij een politiek standpunt heeft ingenomen, aan den dag legt. Hij zal Zeilinga wel spoedig vervangen. Of hij diens houding in de goud- en dividendpolitiek der Javasche Bank goedkeurt, weet ik niet. Hij gaat wel naar Indië, hopende daar eenig goed in de staatsfinanciën uit te richten. Ik heb hem op groote imbeciliteit van de zijde der ambtenaren voorbereid. Het land bevat echter een groot recuperatie-vermogen. | |
21 Juli 1923.Het was verrassend eenige dagen na dit gesprek het aftreden van De Geer, dien Trip nog te meegaande tegenover de geldeischen van zijn collega's vond, uit de pers te vernemen, daar zij allen de onmiddellijke behandeling van de vlootwet verlangden en De Geer zich daartegen verzet.Ga naar voetnoot1 Ik vrees het ergste, dit Kabinet heeft geen financieel | |
[pagina 487]
| |
verantwoordelijkheidsgevoel: achter de vlootwet staat waarschijnlijk de Koningin, die zich reeds eens op dit gebied te ver waagde, nl. toen zij in den oorlog schepen door de Marine wilde laten convoieeren, hetgeen de Engelschen verhinderden en Rambonnet zijn portefeuille kostte.Ga naar voetnoot1 Politiek gevaar in het Oosten is er niet, dus geen noodzaak snel een vloot in Indië gereed te hebben en de honderden millioenen komen weliswaar officieel slechts voor een gering gedeelte ten laste van Nederland (op zichzelf niet in den haak, maar verdedigen wij Indië niet in de eerste plaats om het voor Nederland te behouden?), maar de middelen zullen toch hier gevonden moeten worden en Vader Vissering zal, trots al zijn geschrijf, de Nederlandsche Bank wel niet als barrière tegen het vermeerderen der vlottende schulden durven opwerpen. Gaat dit kostbare plan door, dan komen allerhande eischen, dan onweerstaanbaar, totdat we den afgrond ingetuimeld zijn. De Katholieken zijn tegen de vlootwet, doch indien zij bescherming van de industrie kunnen krijgen, draaien zij wel bij. Ter zake van de wijziging van het contract met de Zuid-Afrika Lijn, waarop de uitvoering van de fusie met de Vereenigde wacht, heeft de Regeering nog niets gedaan, zoodat wij (directie Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij) van meening geworden zijn, dat de Vereenigde beginnen moet de lijn met het contract, zooals het luidt, over te nemen en daarna de noodige wijziging moet zien te krijgen. Toevallig opperde Van Aalst hetzelfde denkbeeld eergisteren tegenover mij, zoodat medewerking van dien kant te wachten is. Of de Rotterdamsche leden der Vereenigde, die zich tot nu toe weinig meegaande toonden en waarvan Goudriaan zelfs het agentschap der Zuid-Afrika Lijn opgeëischt heeft (gelukkig geketst), aan het denkbeeld hun goedkeuring zullen hechten, is nog onzeker. | |
28 Juli 1923.Onze voorstellen ter zake van de overneming der Zuid-Afrika Lijn met het thans loopende regeeringscontract hebben bij de Vereenigde een ongunstig onthaal gevonden, doch zij worden aan de hand van een nota nader toegelicht. Ik hoor, dat de Regeering geheimzinnig te verstaan geeft, dat haar besluit, de vlootwet terstond aanhangig te maken, op grond van buitenlandsche pressie genomen moest wor- | |
[pagina 488]
| |
den. Is het waar en zoo ja, is het Amerika, dat waarschijnlijk over het Engelsche plan Singapore tot een vlootbasis (ten koste van £ 9 millioen) te maken, ontstemd is? Wat beteekent dan nog de bouw van het vlootje, in onze vlootwet ontworpen? Amerika zal daardoor geen bondgenoot van beteekenis in ons verkrijgen. Dat wij blijkens de tallooze mislukkingen bij den bouw van oorlogsschepen in de laatste 30 jaar bovendien geen waar voor ons geld krijgen, maakt den financieelen kant van het plan des te bedenkelijker. | |
1 Augustus 1923.Gisteren bezocht ik Ruys de Beerenbrouck in verband met de loopende geruchten nopens een zwenking van het Ministerie naar het protectionisme, dat met het aftreden van De Geer een slagboom minder te overwinnen heeft. Ik verzocht hem dringend, den aanhang van den vrijhandel niet te onderschatten en wees hem op het succes dat het anti-tariefwet comité in 1913 met zijn bestrijding van het wetsontwerp-Kolkman oogstte.Ga naar voetnoot1 Dat verzet heb ik indertijd georganiseerd en zoo noodig zal ik het weer doen. Het bleek mij duidelijk, dat de vermelde geruchten niet zonder grond zijn. Volgens Ruys gaan in Brabant en elders aan de Belgische grens geheele gemeenten ten gevolge van de valuta-concurrentie ten gronde en moet de Staat met steeds grootere bedragen aan werkloosheid-uitkeeringen bijspringen.Ga naar voetnoot2 ‘Dat kan toch maar niet zoo doorgaan,’ zeide Zijne Excellentie. Of ik dan meende, dat in het algemeen belang onder alle omstandigheden elke maatregel ter bescherming van een bepaald bedrijf te veroordeelen was. Ik antwoordde hem, dat ik alle maatregelen van bescherming welke een verhooging van de productiekosten voor andere bedrijven dan het beschermde ten gevolge zouden hebben, altijd onder alle omstandigheden en speciaal in Nederland verderfelijk achtte, doch dat ik onder sommige omstandigheden - zeer bijzondere en waarschijnlijk niet voorkomende - een voorbijgaanden steun van staatswege in den vorm van credietverleening oirbaar zou | |
[pagina 489]
| |
kunnen vinden, hoezeer ik ook het betreden van dien weg voor gevaarlijk aanzag. Er zijn noodtoestanden denkbaar waarin zekere bedrijven, overigens levensvatbaar, door valuta-concurrentie ten doode bedreigd, door credietverleening boven water gehouden kunnen worden en aldus enkele zeer slechte jaren te boven komen. In dat geval zou staatshulp in dien vorm gewettigd zijn; verhooging van invoerrechten en invoerverboden moeten echter niet als middelen van redres aangegrepen worden. Ik zeide voorts, dat de werkeloosheid, die de Minister denkt te bestrijden, door dusdanige bescherming niet verminderd doch verplaatst wordt, terwijl de Belgische abnormale concurrentie evenzeer van zeer tijdelijken aard moet zijn als de Duitsche, die verleden jaar de protectionisten in rep en roer bracht en nu meer en meer verdwijnt. Het scheen mij, dat bij Ruys de neiging tot invoerverboden sterk is, maar niet dat hij voornemens is tot een beschermend tarief mede te werken. Eenigen vasten indruk daaromtrent bezit ik evenwel niet. Hij gaf als zijn meening te kennen, dat de socialisten op dit gebied niet meer zoo secuur vrijhandelsgezind zijn als vroeger (omdat de vakvereenigingen zich voor eenigen tijd in beschermenden geest hebben uitgelaten). Ruys, het gesprek op de vlootwet brengende, zeide, dat hij zonder vloot het bezit der overzeesche gewesten in gevaar achtte en daarvan de verantwoordelijkheid niet dragen wilde, maar ofschoon ik hem zeide, dat dat gevaar na de Washington-conferentie niet dreigend was en de Engelsche vlootbasisplannen, die eerst over tien jaar verwezenlijkt zullen zijn, weliswaar ontstemming in Japan verwekt hadden, maar toch geen aanleiding gaven tot haastige maatregelen van zulk een financieele beteekenis als de vlootwet en aldus de gelegenheid opende om mij te doen begrijpen, dat er buitenlandsche pressie was uitgeoefend, bleef dit argument achterwege. Ik geloof dus niet aan dien buitenlandschen invloed. Zeer eigenaardig voor 's mans financieel inzicht was zijn opmerking, dat indien de andere departementen maar flink bezuinigen, het ééne millioen 's jaars dat Marine als gevolg van de vlootwet meer op de Nederlandsche begrooting brengt, toch geen bezwaar was. Mijn wederwoord was, dat het daarom niet ging, maar om het beginsel der bezuiniging, dat door zulke krasse uitzonderingen voor één departement aangetast en over de verdere linie moeilijk uitvoerbaar wordt, en dat, al wordt de last voornamelijk door Indië gedragen (iets wat op billijkheidsgronden zeer aanvechtbaar is), het geld toch hier gevonden moet worden en dus onze vlottende schuld met het bedrag | |
[pagina 490]
| |
van die uitgaaf verhoogd zal worden, tenzij Indië een groot gedeelte ervan uit zijn loopende ontvangsten kan dekken, wat, gegeven de toestand van de koloniale financiën, onwaarschijnlijk is. Een verhooging der vlottende schuld zal over eenige jaren, wanneer de buitenlandsche saldi, thans hier voor vele honderden millioenen aanwezig, weggetrokken zijn of worden (in verband met de gestabiliseerde toestanden in Europa), een deprecieerenden invloed op de waarde van den gulden uitoefenen, die toch reeds door de slechte financieele politiek der regeering bedreigd wordt. Hierop had Ruys geen antwoord. Ten slotte een verzuchting over de driemaal herhaalde crisis midden in den zomerGa naar voetnoot1, welke hem zijn vacantie kostte, en over Karnebeek en Heemskerk, die maar rustig op reis gaan. Het is duidelijk dat voor de vlootwet de toestemming der anti-vloot gestemde Roomsche partij door de belofte van bescherming der industrie gekocht is. Een ordinaire cowdeal dus. | |
3 Augustus 1923.Gisteren bezocht mij Mr. D. Franklin Houston, vroeger Minister van het Kabinet van Wilson, thans president van de Bell Telephone Mij, die Europa bereist, teneinde indrukken over den toestand en de mogelijkheid van herstel op te doen. Die indrukken zijn zeer ongunstig, en ik kon ze niet verbeteren, daar het duidelijk is dat de Franschen aan de Roer blijven, zeker totdat Duitschland gecapituleerd heeft, wat waarschijnlijk ineenstorting beteekent en vermoedelijk voor onbepaalden tijd, omdat zij - althans Poincaré, die de groote meerderheid mee heeft - een vernietigd Duitschland, dat niet betalen kan, boven een zich herstellend en voor hem gevaarlijk Duitschland, dat mogelijk wel, maar volgens hem waarschijnlijk evenmin betalen zal, verkiezen. De betere raad van Engeland en zelfs de kans op een breuk met dat land zullen Frankrijks houding niet wijzigen. Mogelijk zou de bereidheid van Engeland een defensief verbond met Frankrijk aan te gaan dit land meegaander stemmen (uit de berichten van hedenmorgen valt het tegenovergestelde af te leiden), maar zeer waarschijnlijk is alleen de interventie van de Vereenigde Staten in staat den toestand te redden. Volgens Mr. Houston bestaat daarop onder de tegenwoordige regeering van Harding geen vooruitzicht. | |
[pagina 491]
| |
Hij, Houston, en vele menschen in de democratische zoowel als in de republikeinsche partij willen interventie in den vorm van vermindering der schuldvordering op Frankrijk en meedoen aan den Volkenbond, wanneer Engeland, Frankrijk en Duitschland elkaar gevonden hebben, maar de ‘popular opinion’ is het niet. Ik vroeg naar de kansen van de volgende presidentsverkiezing. Zijn eigen partij heeft volgens hem alleen kans indien ze met een kopstuk komt, die boven de partijen staat, zooals Davis, de vroegere gezant in Londen, maar waarschijnlijk wordt de een of andere politicus candidaat. Harding beschreef hij als een middelmatig man van weinig beteekenis. Wilson haat niemand meer dan Lloyd George - herinnering aan hun Parijschen tijd; Clemenceau acht hij, ofschoon hij het fundamenteel met hem oneens was. Eergisteren bezoek van Patijn (R.J.H.), die zeer bezorgd over de staatsfinanciën is en na de jubileumfeesten een petitie aan de Koningin wil indienen - een alarmkreet. Veel hoop dat het helpen zal, koester ik niet. Voor zoover het Parlement het gevaar van den toestand inziet (de meeste afgevaardigden hebben geen notie van de diepere financieele vraagstukken) zal het er zich niet door laten leiden, omdat het niet wenscht te regeeren, maar volksbegeerten, die de politici zelven gekweekt hebben, te verwezenlijken. Het schijnt, dat Colijn over de opvolging van De Geer onderhandelt. Hij is zeer bekwaam, heeft groote overredingskracht en ziet den toestand goed in, doch indien hij wil uitvoeren wat hij mij eenige jaren geleden als noodzakelijk betoogde, dan kan hij niet met De Visser, Aalberse c.s. samenwerken, daar zij hun politiek, door wetten gesanctionneerd, over boord zouden moeten gooien, hetgeen niet te verwachten is. Patijn zegt, dat de gewone begrooting voor 1924 met een tekort van 147 millioen sluit. De urgentie van de Vlootwet wordt vooral door Karnebeek betoogd, die daarbij met een geheimzinnig gezicht op buitenlandsche pressie - geheel fictief volgens Patijn - zinspeelt. Staking der drukkers in Berlijn, waardoor geen biljetten meer gedrukt kunnen worden. De débacle heeft zoodanige afmetingen aangenomen dat het te vreezen is, dat de bloedige ontknooping thans voor de deur staat. Colijn definitief Minister van FinanciënGa naar voetnoot1; ik vrees dat hij met de | |
[pagina 492]
| |
Roomschen tot termen is gekomen die ons èn op de spoedige verwezenlijking van de vlootwet èn op bescherming te staan komen. | |
15 Augustus 1923.CremerGa naar voetnoot1 gestorven. Ik heb indertijd in 1913 drie weken met hem te Meran doorgebracht en behoud de herinnering van een sympathieke robuste persoonlijkheid. Voor dien tijd had ik hem enkele malen als Minister en als President der Nederlandsche Handel-Maatschappij ontmoet, doch ik heb hem in zaken niet zoo goed gekend als vele anderen. Hij heeft in zijn tijd veel tot stand gebracht, laatstelijk het Koloniaal Instituut. Ik vond hem altijd van een zeer helder oordeel, zonder omwegen zijn meening en zijn bedoelingen te kennen gevende, het tegendeel van zijn opvolger aan de Nederlandsche Handel-MaatschappijGa naar voetnoot2, met wien hij echter een groote ijdelheid gemeen had. Het laatst zag ik hem op Duin- en KruidbergGa naar voetnoot3, toen hij mij een zeer leelijk portret, hem in rok, met een of ander grootkruis versierd, voorstellende, door Laszlo toonde en zich daarover als over een kunstwerk voor alle tijden uitliet. Alles tezamen genomen toch een groot man. | |
5 September 1923.16 dagen in Engeland doorgebracht. Vrijdag Hirst gesproken, die veel nut verwacht van steun, hetzij door de openbare meening, hetzij door de regeering van Nederland te geven aan de Engelsche houding in zake de Roer tegenover de Franschen. Ik geloof er niets van. De schade en de ontstemming door de occupatie hier te lande te weeg gebracht zijn aan Poincaré genoegzaam bekend. Bovendien vergeten de Engelschen te veel, dat zij de Franschen oorspronkelijk bij het opmaken van het vredesverdrag en in de eerste jaren daarna in hun onmeedoogende houding tegenover de Duitschers sterk gesteund hebben en zij thans zeer ver, verder dan tot nu toe, zouden moeten gaan, om de Franschen van de, van hun standpunt begrijpelijke, extreme houding terug te brengen, terwijl de Duitschers in al die jaren weinig sympathiek geweest zijn en geen steun verdiend hebben, hoezeer het ook nodig is, dat er aan de Roer en al de ellende van het schadevergoedingsgetwist een einde komt. Ik zal Hirst dan ook niet kunnen helpen zooals hij wenscht. | |
[pagina 493]
| |
10 September 1923JanGa naar voetnoot1 is voor het eerst het huis uitgegaan, ondergebracht bij de Heer en Mevrouw Kool-PiersonGa naar voetnoot2 te Bloemendaal, waar hij de M.U.L.O. school 7de klasse bezoekt. Zijn schoolverzuim ten gevolge van ziekte (bronchitis in de afgelopen winter en angina in den vorigen) deed het wenschelijk zijn hem nog een repetitiejaar buiten te laten doormaken, alvorens hem zijn intrede in een middelbare school te laten doen. Zijn vertrek van huis en zijn achterblijven in de vreemde woning maakten niet den minsten indruk op hem, wat grootelijks door de vriendelijkheid van de Heer en Mevrouw Kool-Pierson en de aanwezigheid van 3 andere jongens in de hand gewerkt werd. | |
13 September 1923.Gisteren Colijn bezocht. Hij zeide mij de voorwaarde gemaakt te hebben, dat het geheele Ministerie bij zijn financieele plan staat en valt. Hij wil 50 millioen bezuinigen en 30 millioen nieuwe belastingen op tabak, thee en bier, naar mijn meening alle toelaatbaar, ofschoon ik de verhooging van den bier-accijns betreur. De begrooting voor 1924 sluit daarmede niet, doch hij hoopt die over 1925 wel te balanceeren. Ambtenaarssalarissen worden met 20% verminderd, het 7de schooljaar wordt afgeschaft, waardoor ongeveer 5500 onderwijzers à ƒ 3000 per jaar overbodig worden. Dit brengt verlaging van den wettelijken arbeidsleeftijd van 14 op 12 (13) jaar mede. Aalberse had gisterenmorgen in den Ministerraad gezegd, dat hij Zaalberg (directeur-generaal) daartoe nooit zou krijgen, waarop Colijn uitgeroepen zou hebben: ‘Laat dan Zaalberg Minister worden’. Zulken tegenstand verwacht Colijn in vele departementen, en daarom zal hij op zijn best langzaam kunnen vorderen. Den hevigsten tegenstand biedt natuurlijk het ambtenaarscorps, dat men 100.000 man heeft laten aanzwellen. Ik merkte op, dat Nederland ontambtenaard moet worden, in de eerste plaats omdat wij er te veel hebben en voorts omdat men slechts door er velen te ontslaan de overigen mak stemt. Protectie zal Colijn niet invoeren, zegt hij, maar een verhooging van 5% op 6% invoerrecht beschouwt hij niet als een overgang naar beschermingGa naar voetnoot3 en evenmin een invoerrecht op automobielen. Ik gaf | |
[pagina 494]
| |
dit toe, doch wees er op, dat de deelen van automobielen dan in verhouding belast zouden worden, wat niet gewenscht is, wil men ons gecompliceerd en slecht tarief vereenvoudigen. Indien men ons tarief wil verbeteren, moet men den Engelschen weg op: enkele artikelen zwaar belasten en de rest geheel vrij. De vlootwet zal zeer spoedig in behandeling komen, zij dient alleen om een ‘coup de main’ in Indië te voorkomen en kost aan Nederland niets. Ik zeide, dat zij dan toch aan Indië geld kost (terwijl Nederland voor eigen rekening zijn koloniaal bezit behoort te verdedigen) - maar 17 millioen per jaar, antwoordde Colijn! - dat, voor zoover mijn herinnering reikte, de Marine, ten gevolge van geknoei van opeenvolgende, verschillend inzicht huldigende officieren aan een en hetzelfde schip, ons oorlogsmateriaal ter zee nooit wat waard was geweest en wij een waarborg, dat het nu anders zou zijn, niet hadden. Colijn erkende deze opmerking als juist en voegde er aan toe, dat de rol ook wellicht door vliegtuigen te spelen zou zijn, maar hij vreesde dat dit ten gevolge van bijkomende kosten van landingsplaatsen en de verdediging ervan nog meer zou kosten. Overigens geloofde hij, dat, nu het alleen om onderzeebooten en destroyers gaat, waarvan het type vrijwel vaststaat, de kans op ondeugdelijk materieel minder groot dan vroeger zou zijn. Het was duidelijk, dat hij met een half hart de zaak voorstaat. Wat wel de reden van zijn omkeer (vroeger was hij een tegenstander van de vlootwet) mag zijn? Ik wees er op, dat men bij alle bezuiniging er op bedacht moet zijn, dat zekere posten verhoogd moeten worden en sprak over Suriname, waar de cacao- en koffiecultuur den ondergang nabij is en waar de planters - ik behoor er voor ‘Berlijn’Ga naar voetnoot1 ook toe - op verlichting van lasten aandringenGa naar voetnoot2, hetgeen den Staat geld zal kosten, echter met dien verstande dat, indien de overige nog bestaande ondernemingen ook sluiten, de Staat zich duurzaam meer benadeelt dan wanneer hij het verzoek inwilligt. Colijn ziet in Suriname alleen eenig gat, indien er een chartered company van gemaakt wordt. Ik zeide hem, dat dit er nooit door zou komen, zijnde uit den tijd. Verkoop is onzin - wie wil een verlieslatend gewest zonder strategische waarde koopen? Toch moeten wij ter wille van onze internationale koloniale positie het uiterste doen om het land er boven op te brengen. Wat tot nu toe | |
[pagina 495]
| |
geschiedde, was onoordeelkundig. Naar mijn meening moet men beginnen beleggingsvoorwaarden te scheppen welke niet bezwarender zijn dan elders, dus immigrantenvervoer voor rekening van den Staat, totdat de ondernemingen de kosten ervan uit hun overwinst kunnen terugbetalen. Ik voegde hieraan toe, dat het beheer aan Koloniën van de Westindische afdeeling ellendig is en dat de Minister, die gewoonlijk niets van de West-Indische bezittingen afweet, zich door een Raad van Bijstand van betrouwbare deskundigen moest laten voorlichten. Colijn was het hiermede eens en had iets dergelijks reeds voor Oost-Indië voorgesteld, doch een verstokte ambtenaar als Minister De GraaffGa naar voetnoot1 schijnt het nut van particulier advies niet te begrijpen. | |
14 September 1923.Gisteren is mijn goede neef Karel van Lennep aan suikerziekte, die zijn toch al niet sterk gestel gesloopt had, overleden, ongeveer 57 jaar oud. Mijn eerste jeugdjaren gaan naar hem uit, toen ik als kleine jongen veel in het groote gezin van Tante MinaGa naar voetnoot2 verkeerde, zoowel te Amsterdam in haar huis aan de Heerengracht 392, waar Karel later zelf woonde, als op Leyduin. Zijn jongere broeder Herman was 2 jaar ouder dan ik, en met hem en zijn zusters Loukie en Syl ging ik het meeste om, maar Herman stierf jong in Indië en later zag ik Karel, toen hij getrouwd uit Indië teruggekomen was, weer veel. Hij was een man zonder ondeugden (behalve een soms wat belachelijken familietrotsGa naar voetnoot3, dien hij met vele Van Lennepen deelde), van een onbegrensde hartelijkheid en gastvrijheid, tot wie een ieder zich aangetrokken moest gevoelen. Uitnemend vader en echtgenoot als hij was - het middelpunt van zijn gezin - zal hij zwaar gemist worden. Ik zal dezen warmen geestigen man zeer betreuren. | |
15 September 1923.Met 4 andere belanghebbenden bij de cultuur van koffie en cacao in Suriname ging ik gisteren ter audiëntie bij den Minister van Koloniën (de Graaff), om zijn steun in te roepen voor een requestGa naar voetnoot4, door alle | |
[pagina 496]
| |
belanghebbenden onderteekend, aan den Gouverneur, strekkend tot het mogelijk maken van loonsverlaging en ontheffing van immigratiekosten en belastingen, zonder welke maatregelen de overblijvende ondernemingen zoo goed als alle het voorbeeld der reeds ten onder gegane zullen volgen. Suriname is dichter bij de finale calamiteit dan ooit te voren. De Minister, die geen goede pers heeft, viel mij mede wat zijn kennis van Surinaamsche zaken betreft, maar hij scheen niet in te zien, dat het offer dat van den Staat gevraagd wordt, niet alleen den ondergang van de overlevende plantages kan behoeden, doch grootere verliezen in het alternatieve geval van faillissement zal voorkomen. Hij zeide, dat Nederland alles betalen moest en hij voor Suriname geen cent meer los kon krijgen, doch ten slotte beloofde hij toch met eenig voorbehoud, dat het verzoek welwillend overwogen zal worden. In het langdurig onderhoud dat wij met hem hadden, kon weinig perspectief op een betere toekomst voor de Kolonie geopend worden. Ik raadde aan, de Handelsvereeniging ‘Amsterdam’Ga naar voetnoot1, die blijkens haar jaarverslag naar terreinen buiten Indië zocht, te vragen op welke voorwaarde zij in Suriname een groote suikeronderneming wil ondernemen en die voorwaarde zoo mogelijk te scheppen. De Minister beweerde, dat hij tevergeefs getracht had de Handelsvereeniging ‘Amsterdam’ voor Suriname te interesseeren. Er rust een fatum op die kolonie, volgens hem, alles mislukt er. Men spreekt nu weer over bacoven, maar de Congovariëteit kan volgens deskundigen het transport overzee niet doorstaan en de Gros Michel is door de Panamaziekte, die haar aantastte, uitgeschakeld. Deze bewering van Zijn Excellentie is eenigszins verwonderlijk, de transportmoeilijkheid is inderdaad naar mijn meening bijna onoplosbaar, doch op grond van het groote kapitaal dat er voor benoodigd zou zijn. Waar de Heer de Graaff volkomen gelijk in had, is in zijn betoog nopens de veel te weelderige bestuursinrichting van Suriname, gedeeltelijk het gevolg van ondeskundig democratisch geliefhebber in Nederland, maar ook van het gebrek aan eigen initiatief van den Surinamer en zijn neiging alles maar door het moederland te laten betalen. | |
[pagina 497]
| |
16 September 1923.Sedert de overeenkomst met de bankiers (Commissarissen der Holland-Zuid-Afrika Lijn) in Maart jl. tot stand kwam, is er geen schot in de zaak gekomen. De Regeering heeft eerst op 7 Augustus eenige vragen gesteld, welke op de toekomstige zelfstandigheid der Holland-Zuid-Afrika Lijn onder de voorgestelde fusie betrekking hadden. Indien zij eenigen spoed met de zaak had willen betrachten, dan had zij de Vereenigde en de Holland-Zuid-Afrika Lijn te zamen op het Departement uitgenoodigd om dit punt op te helderen. Het is ons intusschen duidelijk geworden, dat de directie der Holland-Zuid-Afrika Lijn (Heyning), vermoedelijk gesteund door eenige Rotterdamsche commissarissen, de goedkeuring der Regeering aan de door de Vereenigde gewenschte verandering van het vaarplan, waarin zij het Parlement te kennen heeft, tracht tegen te houden. Heyning vreest voor beëindiging van zijn min of meer onafhankelijke positie, en de Rotterdammers in het algemeen vreezen verplaatsing van de lijn naar Amsterdam. De gegevens omtrent hoeveelheden, lading en resultaat der reizen, welke wij noodig hebben en krachtens de overeenkomst kunnen verlangen, kunnen wij van hem niet loskrijgen. Dezer dagen ontvingen wij het bericht uit Zuid-Afrika, dat de Holland-Zuid-Afrika Lijn een eigen kantoor te Kaapstad gaat openen. Wetende dat wij daar een verandering van agentschap na het totstandkomen der fusie noodig oordeelden, zou zij ons geconsulteerd hebben alvorens dien maatregel te nemen, indien zij de fusie aanstaande achtte. Ook haar vertegenwoordiger te Durban, die met den onze behoorde samen te werken, houdt zich afzijdig. Wij hebben onder deze omstandigheden geheel afgezien van het plan de Holland-Zuid-Afrika Lijn over te nemen zonder zekerheid te hebben dat de Regeering het gewijzigde vaarplan goedkeurt, en in den boezem van de Vereenigde, die ten gevolge van het uitstel onverwachte verliezen in Oost-Afrika lijdt (de combinatie moet beide lijnen van de verliezen afhelpen), heerscht groote ontstemming. Men wil daar nu niet langer dan 31 October gebonden zijn en dan op Zuid-Afrika in concurrentie gaan varen, indien de Regeering dan de gevraagde wijziging niet aan de Tweede Kamer heeft voorgelegd. Wij - Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij - zullen dit niet kunnen tegenhouden en den ongewenschten strijd zelf moeten voeren. Daar Van Aalst op zijn huwelijksreis is, heb ik Treub, regeeringscommissaris bij de Holland-Zuid-Afrika Lijn, te | |
[pagina 498]
| |
spreken gevraagd om hem op het ernstige van den toestand te wijzen. De gang van zaken bij de Vereenigde is nog slecht. Het verlies in dit jaar zal wel niet veel minder beloopen dan het in 1922 is geweest (ongeveer 7 millioen, verminderd met 2 millioen interest op deposito's, welke post eigenlijk een fictieve bate is). De Britsch-Indië lijn gaat veel beter, en Oost-Azië laat zich zelfs gunstig aanzien, doch op alle andere lijnen zijn de resultaten ongunstiger dan tot dusver, al neemt de hoeveelheid vervoerde lading steeds toe. Het is te hopen dat 1924 de ommekeer brengt, daar de financieele positie van sommige moedermaatschappijen wellicht tot stopzetten zou kunnen leiden. De Holland-Amerika lijn maakt zeer slechte zaken en is belast met een veel te groote obligatieschuld. Goudriaan heeft minder schuld, maar zal ook wel met verlies werken. De Nederland en de Rotterdamsche Lloyd deelden hun dividend over 1922 ten deele uit reserves (of nalating van afschrijving) uit, en 1923 is voor hen waarschijnlijk slechter. Zij hebben echter nog ruime kasmiddelen. Met de Paketvaart gaat het gelukkig beter, terwijl de Java-China-Japan lijn ongeveer haar kosten dekt en gelukkig geen schuld heeft, behalve een pas beginnend bankierscrediet. Wat de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en Koninklijke West-Indische Maildienst betreft, het resultaat over 1923 is tot dusver iets minder slecht dan over 1922, hetgeen, de hoogst nadeelige gevolgen van de Roerbezetting in aanmerking genomen, vrij bevredigend is, maar zij verdient nog niet den interest op haar obligatieschuld, en haar liquide middelen stellen haar niet in staat meer dan een paar jaar aldus door te gaan. In 1926 vangt de aflossing van haar 6½% obligatieleening aan, waarvoor zij, met haar overige aflossing mede, ongeveer 1 millioen per jaar noodig zal hebben. Dan moet òf de toestand in de scheepvaart veel gunstiger zijn òf de tot dusver gevolgde politiek, die veel geld kost, maar bij voldoende uithoudingsvermogen tot een prachtige positie in de internationale lijnvaart moet leiden, herzien worden. Het meeste geld kost de Pacific-vaart (al dekt zij de kosten van onderhoud en afschrijvingen), doch mijn hoop is gevestigd op het nog grootere verlies dat Engelsche en Duitsche concurrenten in die vaart lijden en de althans van Duitsche zijde gebleken neiging om tot vrede te geraken, wat tot nu toe op de hardnekkigheid der Britten afstuit. Het voorspoedigste deel van ons bedrijf is - mirabele dictu - de Rijnvaart, dank zij de lacunes welke in het Fransch-Belgische bezettingsapparaat en in den Duit- | |
[pagina 499]
| |
schen lijdelijken tegenstand schijnen te bestaan, doch dit is slechts een tijdelijke toestand. De lijdelijke tegenstand houdt weldra geheel op, en dan komt het òf tot een geleidelijke algemeene herneming van het vervoer òf tot revolutie en anarchie. Het laatste geloof ik niet; maar blijft Poincaré al te onverzettelijk, dan is alles mogelijk. | |
21 September 1923.Gisteren zocht Treub mij op mijn verzoek vóór de vergadering van de ‘Nederland’ op. Ik gaf hem een copie van onzen brief aan Van Aalst in antwoord op de vragen der Regeering (hierbij liggende).Ga naar voetnoot1 Treub kwam met de verrassende mededeeling, dat Kröller aanbiedt de Holland-Zuid-Afrika Lijn met het ongewijzigde regeeringscontract over te nemen. Daar zijn firma de Duitsche Afrikalijnen vertegenwoordigt, zou dit een plaatsen van de Holland-Zuid-Afrika Lijn onder Duitsche hegemonie beteekenen, al zou Kröller wel alle mogelijke garanties omtrent het behoud van het Nederlandsche karakter der onderneming geven. De bankiers bij de Holland-Zuid-Afrika Lijn betrokken, zien gaarne geld, en daar Kröller hen waarschijnlijk van hun gansche vordering van 5 millioen ontlasten wil en de Vereenigde niet verder dan 3 gaat, zullen zij allicht toehappen. De Regeering zal natuurlijk blijde zijn van de verplichting af te zijn een wijziging van het contract voor de Kamer te brengen en zal dus de Vereenigde wel niet verder ter wille zijn, te minder omdat Kröller in Den Haag almachtig is. Deze nieuwe factor moet ons ernstig doen nadenken over de te volgen gedragslijn. Treub, over Colijn's plannen sprekende, critiseerde de vermindering der ambtenaarssalarissen met 20% voor hoog en laag, terwijl de hooge ambtenaren tegenover 1914 slecht betaald worden en de lage veel te hoog. Hij had Colijn geraden de salarissen van 1914 tot uitgangspunt te nemen en die verhoogd met 50%, desnoods 60% als de tegenwoordige vast te stellen. Blijkbaar heeft Colijn evenwel de oppositie der kleine luyden gevreesd. Aangaande Duitschland dacht hij dat het uit elkaar zou gaan, hetgeen hij een rust voor Europa beschouwt. De economische positie van Nederland is ernstig, maar volgens hem zullen wij het in de moeilijke en arme jaren die te wachten zijn, wel bolwerken. | |
[pagina 500]
| |
3 October 1923.Dezer dagen was Boeree van de burgerwacht bij mij om mijn oordeel over een geschikten opvolger voor Karel van Lennep als commandant te vragen. Ze hebben er vreemde noties over. Hij noemde o.a. S.P. van Eeghen! Ten slotte leek mij John Blijdenstein de minst dwaze keus. Velen zien het belang van een goede burgerwacht niet in, maar indien goed geleid en georganiseerd acht ik het een nuttige en opvoedende instelling. | |
9 October 1923.Vrijdag jl. diner bij Van Aalst ter eere van den vertrekkenden Trip. De twee kibbelende circulatiebanken waren er vertegenwoordigd, de Nederlandsche Bank door Vissering en Van Vollenhoven, de Javasche Bank door Trip en de gedelegeerden hier ter stede, Meinesz en Van Ogtrop.Ga naar voetnoot1 Gebrekkige toast van den gastheer, voortreffelijke van het feestnummer. Treub, die er ook was, zei mij, dat Colijn zijn zaak bedorven heeft door tegelijk met de behandeling der vlootwet door te drijven, de salarisvermindering van de ambtenaren aan te kondigen. Treub is vóór de vloot, ik er tegen (zie bijgaand conceptartikel).Ga naar voetnoot2 Met Van Aalst sprak ik na tafel een enkel woord over de situatie in de Afrikavaart, die voor ons beiden moeilijk geworden is, nu de directie der Holland-Zuid-Afrika Lijn tegenwerkt en daarbij steun van de Regeering vindt. Ik schreef hem gisteren nog inliggenden briefGa naar voetnoot3, om hem mijn goeden wil te doen blijken en hem van de noodzakelijkheid van spoedige actie te overtuigen. De toestand in Duitschland wordt steeds somberder, en ik zie niet hoe het daar zonder groote beroeringen afloopt. De Duitschers hebben hun eigen spel slecht gespeeld en Frankrijk heeft hen bij de strot en wil hen klaarblijkelijk wurgen, ongevoelig voor de gevolgen op Europa. Engeland verbijt zich in spijtigheid over zijn passief toezien, maar durft niet in te grijpen. De stroomingen zijn daar trouwens zeer verdeeld tusschen sterk pro-Fransch, pro-Duitsch en zuiver zakelijk inzicht. Zijn politiek is dientengevolge zeer onvast en slap geweest. | |
[pagina 501]
| |
22 October 1923.Muysken (van Werkspoor) had onlangs in zijn hoedanigheid van lid van de Commissie van Advies bij de Nederlandsche Bank bemerkt, dat voor rekening van den Staat 3 millioen op het Nederlandsche crediet aan den Norddeutschen Lloyd betaald moest worden tegen onderpand op schepen. Daar dit niet met het beginsel van het crediet hetwelk aan de Duitsche industrie ten behoeve van den aanvoer van grondstoffen ten goede moet komen, overeen te brengen is en er bovendien allerminst aanleiding bestaat, de Duitsche scheepvaart, die met de onze in een doodelijke concurrentie gewikkeld is, te hulp te komen, vroeg Muysken aan De Vries, den oud-minister van financiën, thans regeeringscommissaris voor dat crediet, opheldering, waarop het antwoord volgde dat hij dezen post niet als strijdig met het beginsel beschouwde en de goedkeuring van de regeering ervoor bekomen had. Daarop verzochten Muysken en ik, zeer weinig over deze gebeurtenis gesticht, De Vries een vergadering der Commissie van Toezicht, waarvan wij beiden lid zijn, te beleggen, hetgeen hij na eenig dralen inwilligde. Voordat evenwel deze vergadering uitgeschreven was, bleek uit een onderhoud tusschen Muysken en Van Aalst, dat de bedoelde post, die, als ik het wel begrepen heb, in het geheel 8 millioen beloopen moet, niet aan de Duitsche scheepvaart ten goede komen zal, doch aan den Koninklijken Hollandschen Lloyd als schadevergoeding van het Duitsche Rijk voor het torpedeeren van de ‘Tubantia’! De zaak moet langs dezen gewrongen weg geregeld worden omdat de geallieerden de uitbetaling niet zouden goedkeuren. Karnebeek weet er dan ook zoogenaamd niets van. Een staaltje van de onderaardsche diplomatieke vaardigheid van Van Aalst. Hoe de boeking bij de Koninklijke Hollandsche Lloyd, die te eeniger tijd met de vergoeding van de ‘Tubantia’ voor den dag moet komen, geschiedt, is mij niet duidelijk. Het schijnt, dat hij zijn laatste coupon met dit geld betaald heeft. Ook op andere, meer directe wijze zal de Regeering den Lloyd helpen, en wel in den vorm van een subsidie, welk plan door het gemeentebestuur van Amsterdam sterk bij de Regeering gesteund wordt. Dit werd mij onlangs door Van Aalst bevestigd, die er bij die gelegenheid nogmaals op aandrong dat de Vereenigde toch de Holland-Zuid-Afrika Lijn met het regeeringscontract zou overnemen, indien Colijn wilde beloven, dat hij zou bevorderen dat het volgende jaar de door ons gewenschte wijziging door de Regeering voor de Kamer gebracht wordt. Hij | |
[pagina 502]
| |
verzekerde mij, dat de Holland-Zuid-Afrika Lijn thans 7 à 8 ton in kas heeft, hetgeen een bewijs van een beteren gang van zaken bij haar is. Treub, bij het onderhoud tegenwoordig, zeide dat hij bij het Departement niets bereikt, indien Kröller het anders wil. Ik zeide een zwaar hoofd te hebben in de mogelijkheid de Vereenigde om te praten, waarin Goudriaan en de Holland-Amerika lijn ons tot nu toe tegenwerkten, anderzijds geen bezwaar er in te zien tegen de Holland-Zuid-Afrika Lijn onder Kröller te gaan vechten. Veel liever doe ik het niet. Van de Roemer (Kröller's scheepvaartman) is bij Treub geweest en had hem verzekerd dat de lijn onder Wm. H. Müller's gestie eerder de Duitsche lijnen naar haar hand zou zetten dan omgekeerd. Zaterdag conferentie met Engelsche freetraders onder leiding van Sir Charles Hobhouse. Men is in het Engelsche vrijhandelaarskamp blijkbaar zeer beducht voor de gevolgen van de Imperial Conferences, waarvan men preferentieele rechten vreest, ook op graan, vleesch boter enz. Kortenhorst, onze invloedrijke Roomsche protectionist, die ook aanwezig was, zeide dat onze Regeering de invoerrechten tot leer en wollen stoffen zou uitbreiden. Later zeide hij mij dat men overweegt het invoerrecht van 5% op 8% te brengen. Dit wordt blijkbaar in den Nijverheidsraad bekonkeld. Krelage, uit Haarlem, zeide dat de Kamer van Koophandel aldaar van Buitenlandsche Zaken een wenk had gekregen, niet in zake Rusland te adresseeren. Onze Kamer, die dien wenk niet kreeg, adresseert dezer dagen wel ten gunste van een handelsverdrag met Rusland, echter geheim, om Karnebeek tegenover de bolsjewieken niet zwak te maken.Ga naar voetnoot1 Bruins, die ook aanwezig was, vertrouwde mij toe dat hij uitgenoodigd was Trip op te volgen, doch dit wegens het lage salaris (ƒ 6800) afgewezen had. Wij hadden het over Colijn en waren het erover eens, dat hij geen financier is. Bruins beweert en ik geloof het, omdat het geheel strookt met uitlatingen van Colijn tegenover mij, eenige jaren geleden te Londen gedaan, dat hij wel degelijk de originator van het denkbeeld van een gedwongen conversie der staatsschuld is, dat in Augustus jl. de koersen naar beneden zond. Mij | |
[pagina 503]
| |
hield hij indertijd voor, dat het middel om den rentelast te verminderen zou zijn een groote gedwongen leening, eenige jaren renteloos en langzamerhand tot 5% gevende. Dit in plaats van een heffing. Daar zijn raadsman, de Thesaurier-Generaal Van Doorninck, ook al geen financie-man is, kunnen we nog pleizier van dit bewind beleven. | |
24 October 1923.Mevrouw Quack, weduwe van H.P.G., stierf eergisteren, 82 jaar oud. Het bedroeft mij zeer haar te moeten missen. Zij was de beste vriendin van mijn moeder en wij gingen dikwijls met haar een praatje over den ouden tijd en de tegenwoordige wereld maken. Zij was een eenvoudige vriendelijke vrouw, gezegend met een groote dosis gezond verstand, die haar man in hun bijna 50-jarig huwelijk tot grooten steun is geweest. Tot het laatste toe had zij faculteiten ten volle ter beschikking. Nu heb ik niemand meer uit het vorige geslacht die mij in mijn kinderjaren gekend heeft. Ik geloof niet, dat ik vroeger over Quack zelf gesproken heb.Ga naar voetnoot1 Ook hem heb ik van mijn prille jeugd af gekend. Hij en zijn vrouw zagen onze ouders veel, en ik herinner mij dat ik als kleine jongen bij hen in hun woning aan de Bank (Quack was toen secretaris der Nederlandsche Bank) koffiedronk en veel vermaak schepte in een kanarie, die op tafel rondwipte. Later had ik veel aanraking met Quack, die jarenlang president-commissaris der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij was. Hij was een charmante en geestige causeur en wist zijn gezelschap van zijn ontzaggelijke kennis van politieke economie en kunst te doen genieten. Hij was echter steeds bang te kwetsen en te hinderen, durfde zijn werkelijke opinie alleen achter den rug van hem wien het aanging uit te spreken, vleide en paaide steeds en was zoodoende ‘double-faced’ (de term dien mijn vader, van hem sprekende, placht te gebruiken). Daarbij had hij geen begrip van zaken, zoodat ik dikwijls moeilijke oogenblikken met hem gehad heb. In dagen van werkstaking was hij nog meer nerveus dan gewoonlijk, daar hij dan, hoewel in den grond zeer gehecht aan aardsche goederen, te veel herinnerd werd aan zijn (salon) socialistische uitingen. Toch dorst hij zich niet tegenover de directie, die dikwijls lang pal tegenover de eischen der arbeiders moest staan, krach- | |
[pagina 504]
| |
tig uit te spreken. Hij was geen groot man, maar hij bezat wel den fijnbeschaafden toon die langzamerhand uit toonaangevende kringen verdwenen is. | |
25 October 1923.Er dreigt een conflict tusschen de Kamer van Koophandel en de Minister te ontstaan (zie bijliggend ontwerp-schrijven aan Colijn).Ga naar voetnoot1 De bedillerige Heringa, chef van de afdeeling Handel, die weinig van den handel begrijpt en zich verbeeldt er alles van te weten, omdat hij, na zeeofficier geweest te zijn, een suikerfabriek op Java beheerd heeft, is de feitelijke uitvoerder van de wetGa naar voetnoot2, want Aalberse staat zoo geheel vreemd tegenover het bedrijfsleven, dat hij grootendeels op des anderen compas zeilt. | |
28 October 1923.De vlootwet is verworpen en daarmede het Ministerie demissionair.Ga naar voetnoot3 Den brief aan Colijn verzond ik dus niet.Ga naar voetnoot4 Een onderhoud dat gisteren tusschen Aalberse eenerzijds, Treub, Van Aalst, Van Oordt en mij anderzijds in zake de door de Vereenigde verlangde wijziging van het contract tusschen den Staat en de Holland-Zuid-Afrika Lijn zou plaats hebben, verviel daardoor evenzeer. We zijn dus opnieuw in het onzekere ten aanzien van de vooruitzichten van het samengaan. Er rust geen zegen op deze goede voornemens. In de laatste vergadering der Vereenigde heb ik de meening der aanwezigen gepolst ten aanzien van een overneming der Holland-Zuid-Afrika Lijn zonder wijziging van het Regeeringscontract, waardoor naar mijn meening op grond van de betere exploitatieresultaten, door de Holland-Zuid-Afrika Lijn in den laatsten tijd behaald en den stap van Kröller, aanleiding bestaat. Allen waren er voor, behalve de Holland-Amerika Lijn en Goudriaan, die bezwaren maakten (zie notulen der Vereenigde). Vermoedelijk zijn de aangevoerde bedenkingen niet de werkelijke, doch bestaat er bij hen, in elk geval bij de | |
[pagina 505]
| |
Holland-Amerika Lijn, weinig lust om de bijstorting van 3% op haar aandeelen in de Vereenigde te verrichten nu de zaken zo slecht gaan. (Van HengelGa naar voetnoot1, die het van zijn broederGa naar voetnoot2 van de Amsterdamsche Bank heeft, beweert, dat de bankiers niet inzien hoe die maatschappij verder gefinancierd moet worden. Wellicht is dit overdreven!) Bij Goudriaan speelt het Rotterdamsche locaalpatriotisme zonder twijfel een groote rol. De politieke crisis is ernstig. De oplossing teekent zich niet af. Ik acht Colijn den voornaamsten schuldige. Hij had zich niet tot het vooropdringen van de niet urgente vlootwet mogen laten vinden. Wat er nu van de bezuiniging terecht moet komen, is, vrees ik, niet veel, want met de vlootwetverwerping heeft de anti-salarisver-minderingspartij voor het oogenblik den grootsten invloed. Als men leest dat de Standaard nu een ministerie-Troelstra aangewezen achtGa naar voetnoot3, komt de gedachte op, of Colijn het risico van de vlootwet niet met opzet geloopen heeft, den chaos voorziende die na de verwerping zou ontstaan. Nog eenige jaren van slecht financieel beheer, en het verlangen naar een krachtig ingrijpen wordt dan onweerstaanbaar, terwijl het nu modderen blijft. | |
31 October 1923.Van Hengel ontmoette Kröller dezer dagen, die over de Holland-Zuid-Afrika Lijn begon en zeide, dat hij geen aanbod gemaakt had maar over de overneming dacht, evenwel kon bewijzen, dat de Duitschers er geheel buiten stonden. Hij vond de combinatie van Zuid- en Oost-Afrika niet juist. Waarom heb ik niet gehoord. Gisteren had ik na afloop van een vergadering bij de Nederlandsche Bank een bespreking met Vissering, Tetrode, Patijn en Suermondt. Vissering wilde ons oordeel over de wenschelijkheid van stappen der Bank in de richting van dreigen met niet verder disconteeren van schatkistpromessen, nu een nieuw Kabinet geformeerd moet worden en het gevaar van een ministerie dat het tot inflatie laat komen, groot | |
[pagina 506]
| |
is. Patijn waarschuwt zeer tegen publiek alarm, daar de tendens guldensbeleggingen tegen dollars te verwisselen, al zoo sterk is, maar ten slotte waren we het er allen over eens, dat Vissering Van LeeuwenGa naar voetnoot1 diende te waarschuwen - die door de Koningin geraadpleegd wordt - en de Bank een brief aan Colijn moest schrijven, nu hij nog Minister is, waarin hem op de noodzakelijkheid van de beveiliging van den gulden gewezen wordt. Dit om de Bank niet te verplichten het later te doen, wanneer het nieuwe Ministerie er is en een dergelijke brief als een politieke stap zou beschouwd kunnen worden. Daarnaast zou Bruins verzocht kunnen worden, de noodzakelijkheid van een bezuinigingsministerie te bepleiten. Ik vrees, dat we door den molen moeten. De drang der antibezuinigers is krachtig. Het leed moet eerst aan den lijve gevoeld worden. | |
1 November 1923.Ik bezocht gisteren Van Karnebeek om van hem als Minister afscheid te nemen. Hij scheidt noode van zijn ambt (het zou mij zelfs niet verwonderen dat hij zich liet vinden van een nieuw ministerie deel uit te makenGa naar voetnoot2, ondanks het malle figuur dat hij zou slaan nadat hij, zoomede de andere ministers, geheel onnoodig verklaard heeft persoonlijk de verantwoordelijkheid van het regeeren zonder de vlootwet niet te willen aanvaarden). Vooral de nog steeds latente Belgische kwestie laat hij ongaarne als erfstuk achter. Alleen hij en StruyckenGa naar voetnoot3, die thans overleden is, kenden daarvan alle dessous. Wanneer het oogenblik voor hen gunstig is, komen de Belgen er zeker op terug, waarbij in het geheel niet op de Vlamingen te rekenen valt. Zij hebben althans ten aanzien van de Schelde dezelfde wenschen als de Walen en zijn volgens Karnebeek in den grond, politiek gesproken, anti-Nederlandsch (dat de Walen ons vijandig zijn, heb ik zelf herhaaldelijk geconstateerd). Het Limburgsche vraagstuk treedt weer in een ernstig stadium wanneer het afscheidingsproces van het Rijnland voortgang maakt. Dan wordt Limburg een enclave, hinderlijk voor de Belgen. Intusschen meent Karnebeek dat, nu hij toch hetgeen in de Roer en het Rijnland geschiedt, niet kan stuiten, het beste doet er voor te | |
[pagina 507]
| |
zorgen dat Nederland in de regie der spoorwegen in dat gebied een zekere medezeggingschap erlangt, daar anders de Nederlandsche havens ten voordeele van Antwerpen uitgeschakeld worden (het gevaar daarvan is inderdaad zeer groot). Gelukkig is volgens Karnebeek onze verstandhouding tot Frankrijk thans zeer goed. Op Engeland, dat dezelfde belangen in Duitschland bezit, rekent hij niet, daar het onmachtig is de uiterste consequentie te trekken: een conflict met Frankrijk. De algemeene opinie in Engeland wil geen nieuwen oorlog en verhindert daarom elke regeering met kracht tegen Frankrijk op te treden. Karnebeek haalde het terugkrabbelen van Engeland na Lloyd George's dreigement tegen Turkije als voorbeeld aan en sprak eenigszins schamper over Robert Cecil en zulke menschen, die daarbij Lloyd George dwars gezeten hadden. (Hieruit bleek de ware Jacob, de cynicus tegenover de ideëele wenschen in de internationale politiek. Ik ben trouwens van meening, dat Lloyd George's Levantpolitiek van den beginne af verkeerd is geweest.) Zeer bedenkelijk achtte Karnebeek het feit, dat Frankrijks machtspositie in Europa op eenige honderdduizenden negers en kleurlingen steunt. Nopens Rusland, waaromtrent de Kamer van Koophandel onlangs geadresseerd heeftGa naar voetnoot1, blijft hij op zijn sceptisch standpunt staan. Hij gelooft, dat Rusland naar beneden gaat en vreest voor conflicten met de Sovjets wanneer ze eenmaal in officieele aanraking met ons zijn. Ik heb mijn tegenovergestelde meening omtrent de wenschelijkheid van een handelsverdrag opnieuw verdedigd, doch drong niet aan, daar hij in de omstandigheden er toch niets meer aan kan doen. Alles te zamen genomen, spijt het mij dat deze man weggaat. Hij heeft lijn in zich en ik zie geen ander die hem goed vervangen kan. Men spreekt van Van Lynden van SandenburgGa naar voetnoot2, dien ik niet ken. Daarna een poos met Snouck zitten praten. | |
8 November 1923.Maandag (5) kwam Paul Nijgh bij mij om mij verslag te doen van een onderhoud dat hij eenige dagen eerder met Van Aalst over de Hollandsche Stoomboot Maatschappij gehad had. De Hollandsche Stoomboot Maatschappij leeft sedert lang in veete met Van Ommeren, in welke firma Nijgh tegenwoordig de leidende man schijnt | |
[pagina 508]
| |
te zijn, nu Van Ommeren zich meer en meer terugtrekt. De veete is ontstaan door het optreden der Hollandsche Stoomboot Maatschappij in de vaart op Liverpool, waarin Van Ommeren een Engelsche lijn vertegenwoordigde. Toen de Hollandsche Stoomboot Maatschappij het met die lijn eens werd, schakelde men Van Ommeren uit, hetgeen deze de Hollandsche Stoomboot Maatschappij nooit vergaf. Daarna werd de Hollandsche Stoomboot Maatschappij in de Londen-vaart in een langdurigen strijd gewikkeld met de Maatschappij ‘Noordzee’Ga naar voetnoot1, waarvan Donker de ziel was. Onlangs heeft de ‘Noordzee’ zich teruggetrokken, waarop de Hollandsche Stoomboot Maatschappij, die zich in een treurigen financieelen toestand bevindt, juichte in het vooruitzicht nu betere tijden tegemoet te gaan. Maar ziet, daar kondigde Van Ommeren een eigen lijn van Amsterdam op Londen aan en dreigde opnieuw roet in het eten te gooien. Van Aalst, commissaris bij en geldschieter van (eigenlijk de N.H.M.) de Hollandsche Stoomboot Maatschappij, heeft buiten de directie om aanraking met Nijgh gekregen en tracht hem tot den terugtocht te bewegen. Bij die gelegenheid heeft Nijgh het gesprek ook op de Holland-Zuid-Afrika Lijn gebracht en Van Aalst de oorzaak gevraagd van de langdurige vertraging in de afdoening der zaak door de Regeering. Van Aalst gaf, behalve de gebruikelijke langzaamheid van het Departement, de volgende redenen op: 1e het feit, dat hij tegelijkertijd bezig was te pogen een subsidie voor den Koninklijken Hollandschen Lloyd los te krijgen en dit hem verhinderde persoonlijken aandrang bij Aalberse ten behoeve der fusie tusschen Holland-Zuid-Afrika Lijn en Vereenigde uit te oefenen; 2e tegenwerking van Heyning (directeur Holland-Zuid-Afrika Lijn); 3e tegenwerking van de Rotterdamsche Bank, die, crediteur zijnde bij Furness Scheepsagentuur, welke zaak slecht moet gaan, er belang bij heeft dat deze onderneming het agentschap van de Holland-Zuid-Afrika Lijn behoudt en niet aan Van Ommeren kwijt raakt, die het waarschijnlijk na de fusie zou bekomen. Voorts had Nijgh begrepen, dat de Londensche agentuur van de Holland-Zuid-Afrika Lijn, door toedoen van Kröller, die ook bij de Hollandsche Stoomboot Maatschappij belang heeft, op de British & Amsterdam Maritime Agency, een vestiging der Hollandsche Stoomboot Maatschappij onder Engel- | |
[pagina 509]
| |
schen naam, is overgegaan. (Wij beschouwden dit als een min of meer onvriendschappelijke daad van de Holland-Zuid-Afrika Lijn, aan wie wij medegedeeld hadden, dat wij een verandering van de Londensche agentuur na de totstandkoming der fusie beoogden, maar natuurlijk om haar bij onze eigen agenten, Van Ommeren, onder te brengen.) Nijgh verklaart nu, dat, hoewel hij belang had bij het totstandkomen der fusie, hij wellicht zijn stem niet daarvoor zou kunnen uitbrengen, indien door de Holland-Zuid-Afrika Lijn bedongen zou worden, dat de Londensche agentuur bij de British & Amsterdam Maritime Agency bleef. Hij kon mij geen garantie vragen, zoo zei hij, maar hij meende mij op de hoogte te moeten brengen. Ik antwoordde, dat ik begrijpelijkerwijs geen garantie kon geven, doch dat, zoover ik de zaak kon overzien, het belang der Vereenigde de vertegenwoordiging der Holland-Zuid-Afrika Lijn door Van Ommeren zou meebrengen. Echter verwachtte ik van hem, dat hij als aandeelhouder in de ‘Vereenigde’ (de Stoomvaart Maatschappij ‘De Maas’ bezit 10 millioen erin) zijn stem niet naar eigen belang, doch naar het belang der ‘Vereenigde’ zou laten bepalen. Met eenige frases verzekerde hij, dat hij zulks altijd deed, maar de beschouwing van zijn nevenbelangen meende hij toch ook naar voren te mogen brengen. Hij zeide verder voornemens te zijn, de Rotterdamsche Bank te verstaan te geven dat hij zijn rekening naar de Nederlandsche Handel-Maatschappij zou overbrengen, indien zij niet cordiaal ten gunste van de fusie meewerkte. Wat Kröller's houding ten aanzien van de Holland-Zuid-Afrika Lijn betrof, hij hoorde dat deze thans met nadruk ontkent, een aanbod in zake die lijn gedaan te hebben en hij zou er nooit 5 millioen voor betalen, een bedrag dat men hem als voorgenomen koopsom toegeschreven had. (Kröller heeft gelijk: een aanbod heeft hij niet gedaan, hij heeft alleen een voet in de deur gezet.) Nijgh had wel den indruk, dat Van Aalst oprecht de fusie begeert. Met betrekking tot den politieken toestand bewonderde Nijgh het spel van Nolens, die Colijn prachtig in den val heeft laten loopen. (Dit is de uitlegging die men in Den Haag aan de houding der Roomschen geeft, een zeer aannemelijke, moet ik zeggen.) Hij had hem er mee gefeliciteerd. Dit vond ik kras, want al was het spel fijn, het was door en door valsch. Aan Nijgh worden ministerieele ambities toegeschreven, doch voorloopig zegt hij het op Posthuma te houden, die wel in een rechtsch ministerie wil zitten om de sociale wetgeving in zijn welbekende richting te sturen. Dat willen de Roomschen echter zeker niet. Intusschen hoor ik niets van een aanstaande oplossing der crisis. | |
[pagina 510]
| |
13 November 1923.Gisteren kwam Nijgh mij opnieuw bezoeken, nadat hij mij per telefoon gezegd had alarmeerende berichten ontvangen te hebben. Zij bestonden hierin: Nijgh had Posthuma (den oud-minister) gesproken, die met Heringa, den chef der afdeeling Handel, zeer bevriend is. Deze laatste had hem te kennen gegeven, dat de kans dat de Vereenigde de Holland-Zuid-Afrika Lijn onder haar macht zou krijgen klein was, omdat zij voorwaarden stelde die de Minister onmogelijk kon aanvaarden, terwijl nu Kröller aangeboden had zich voor 3 millioen in de zaak te interesseeren zonder voorwaarden te stellen. Deze verdraaide voorstelling, welke, indien ze niet door misverstand is ontstaan, een eigenaardigen kijk op Heringa's wensch tot medewerking geeft, gaf Nijgh aanleiding mij te vragen of het niet zaak was nu onzen eigen weg te gaan, hetgeen de afbreking der onderhandelingen en het aanloopen der Kaaphavens door de Vereenigde zou beteekenen. Ik antwoordde hem, dat dit overijld zou zijn en dat, hoe verdrietig het wachten ook is, we in elk geval geduld moeten hebben totdat we weten welk ministerie we krijgen en hoe dit over de zaak denkt. Gevaar van Kröller's kant dreigt eerst wanneer hij een gunstiger aanbod dan wij aan de bankiers der Holland-Zuid-Afrika Lijn maakt, waartoe bij hem niet de neiging schijnt te bestaan. Dat Van Aalst voetstoots met Kröller in zee zou gaan, lijkt mij in hooge mate onwaarschijnlijk. Het zou het derde zaakje zijn waarin Kröller als dokter optreedt, nadat Van Aalst den boel in den modder had laten loopen (Koninklijke Hollandsche Lloyd en Hollandsche Stoomboot Maatschappij zijn de andere gevallen). Nijgh scheen daarna geneigd de overneming van de Holland-Zuid-Afrika Lijn door de Vereenigde zonder wijziging van het regeeringscontract te bepleiten. Hiertegen bestaat het bezwaar der ƒ 50.000 maximum boete per reis die de Holland-Zuid-Afrika Lijn van 1925 af minder dan 24 per reis langs de voorgeschreven route uitvoert. Ik vrees, dat we dat risico niet kunnen aanvaarden. Men hangt te zeer van de inzichten van een regeeringscommissaris en het departement af. Nijgh scheen het gevaar niet groot te achten en had van Brautigam de verzekering, dat de Tweede Kamer er niet op zou letten. Eenige uren vóór Nijgh's bezoek had ik Heringa bij mij gehad, wien ik bij het afscheid naar de Holland-Zuid-Afrika Lijn gevraagd had. Hij beweerde eerst, het antwoord van de Vereenigde op den brief van 7 Augustus niet gezien te hebben, doch nadat bleek dat hij zich vergiste, zei hij dat in de zaak thans niets gedaan kon worden. Hij er- | |
[pagina 511]
| |
kende, dat Kröller geen aanbod gedaan had. Dit klopte niet met Nijgh's mededeeling omtrent de uitlating van Posthuma. Ik beloofde Nijgh copieën van de brieven tusschen de Regeering en de Vereenigde (via Van Aalst) over de voorgestelde overeenkomst tusschen de beide maatschappijen gewisseld. Hij kan daarmede Posthuma, die wellicht minister wordt (de Roomschen accepteeren volgens Nijgh zijn - Posthuma's - schema van sociale verzekering), inlichten. Heringa kwam naar aanleiding van mijn brief (copie hierbij)Ga naar voetnoot1 van 6 dezer. Het conflict tusschen de Kamer en de Minister loopt dood op zijn aftreden, daar hij de afdoening der salaris-zaak aan zijn opvolger overlaat, die wel zoo wijs zal zijn niet dadelijk ruzie met de Kamers van Koophandel te zoeken. Wat de door mij gecritiseerde uitwerking van het slechte kiesstelsel betreft, hij waarschuwde mij tegen aandrang tot wetswijziging, daar de Roomsche vakorganisaties niets liever verlangen teneinde van de Kamers van Koophandel hun organen te maken, waarin ze door de Christelijken en ook door de neutrale middenstanders gesteund worden. Ik antwoordde hem, dat de tegenwoordige wet niet de minste waarborg oplevert dat althans in de groote koopsteden de groothandel in zijn verschillende geledingen vertegenwoordigd wordt en dat ook zonder wetswijziging de Kamers met elke nieuwe verkiezing in representatieve waarde zullen kunnen verliezen.Ga naar voetnoot2 Ik wist toen nog niet, dat onder leiding van den weinig | |
[pagina 512]
| |
geachten en mij totaal onbekenden heer Weiss eveneens volkomen onbekende personen in de plaats van de thans door periodieke aftreding openvallende plaatsen gecandideerd worden (Reggie van Eeghen is de eenige uitzondering op die onbekendheid, maar vermoedelijk is hij er in zijn domheid ingeloopen). Ik zei Heringa dat, wanneer de wet niet gewijzigd werd zóó dat de groote handelssteden de hun toekomende samenstelling der Kamers kregen, de groothandel tot oprichting van onafhankelijke lichamen zou komen. Heringa zei daarop, liever nog een jaar of zoo te willen wachten, dan zou er wel een einde aan die sectedrijving gekomen zijn! Ik hoop het, maar zie het niet. Rome geeft niet zoo gauw zijn macht uit handen. Het is een groot gevaar in den lande. | |
25 November 1923.Onlangs klampte ik Kröller over zijn verhouding tot de Holland-Zuid-Afrika Lijn-kwestie aan. Hij antwoordde: ik heb geen aanbod gedaan, waarop ik zeide, dat hij dan toch een financieele belangstelling in de Holland-Zuid-Afrika Lijn tegenover het Departement en Treub aan den dag had gelegd, die de afdoening van de voorloopige overeenkomst tusschen de Vereenigde en de bankiers ten zeerste vertraagd had. Kröller erkende de belangstelling, maar zei niet te weten, dat hij daardoor vertraging veroorzaakt had. Hij had wel aan het Departement te kennen gegeven, dat hij de fusie der twee ondernemingen niet goed vond. Ik eindigde met te zeggen, dat ik nu van het gezeur genoeg had en weldra mijn tegenstand (in de Vereenigde) tegen een openlijken strijd tusschen Vereenigde en Holland-Zuid-Afrika Lijn moest opgeven. Dit gesprek had vóór den aanvang van den maaltijd, aan Booth, den President der Internationale Kamer van Koophandel, plaats. Na den eten kwam Kröller naar mij toe en sprak zijn verlangen naar een rustig onderhoud over deze zaak uit. ‘Wij zijn aan elkaar verschuldigd te weten hoe wij tegenover elkaar staan’, zei hij. Wij spraken af dat dit onderhoud den 30sten dezer zal plaats hebben. Bij dezelfde gelegenheid vertelde Snouck mij, dat BenoitGa naar voetnoot1 zeer ontstemd was over Karnebeek's voorgewende onwetendheid omtrent het vertrek van den kroonprins op het oogenblik toen de geallieerde gezanten hem hun nota aanboden. De andere gezanten trokken zich | |
[pagina 513]
| |
van de zaak weinig aan, daar hun regeeringen den stap van geen beteekenis hadden gevonden. Ik haal dit aan als een staaltje van Karnebeek's angstig en weinig oprecht karakter. Snouck zou Beelaerts nog zoo'n slechten opvolger niet vinden. Heden blijkt uit de pers, dat deze door de Koningin is uitgenoodigd een zakenkabinet te formeeren. Men noemt hem knap, maar of hij de kennis bezit, om in deze moeilijke economische en financieele tijden het hoofd der regeering te zijn, betwijfel ik. In de vergaderingen van den Raad van Bijstand, welke hij vaak bijwoonde, heb ik hem nooit hooren spreken. Misschien is de verrassende keus der Koningin een uitvloeisel van een raad van Van Lynden van Sandenburg, die, zooals Van Hasselt, wiens vrouw met de Van Lyndens verwant is, mij gisteren wist te vertellen, door haar als raadsman en later als Vice-president van de Raad van State gewenscht wordt, in verband waarmede zij voor hem het huis van het Amerikaansche Gezantschap op den Kneuterdijk gehuurd zou hebben. ZijGa naar voetnoot1 moet zich tegenwoordig zeer geïsoleerd gevoelen, zeker voor een goed deel het gevolg van haar slecht humeur, dat vele flinke menschen uit haar omgeving houdt. Ik begrijp, dat de ijdeltuit en druktemaker die Van Leeuwen is, niet de positie bij haar inneemt welke den Vice-president van de Raad van State toekomt. | |
29 November 1923.Maandag overleed Joost van Vollenhoven plotseling aan een hartkwaal, slechts 57 jaar oud. Het is een vreeselijke slag voor zijn lieve vrouwGa naar voetnoot2, die zeer aan hem hing. Hij was een goed echtgenoot en huisvader, voorts arbeidzaam en slim. In mijn aanraking met hem bij de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij en later te Parijs (1919)Ga naar voetnoot3 heb ik hem als een zeer ijdelen man leeren kennen, die ten koste van alles met de eer wilde strijken. Hij was in dat opzicht kinderlijk. Bij de Nederlandsche Bank werkte hij hard en oefende hij grooten invloed op Vissering uit.Ga naar voetnoot4 Hij was tegenover commissarissen allesbehalve oprecht in de zaak van Marx & Co's Bank, die aan de Nederlandsche Bank vele millioenen zal kosten, hetgeen hij òf van tevoren moet hebben geweten, terwijl hij voorgaf dat er, | |
[pagina 514]
| |
zooal eenig verlies, een gering verlies op geleden zou worden, òf niet geweten en dan is hij veel onvoorzichtiger en dommer geweest dan waarvoor ik hem aanzie. | |
30 November 1923.Indien waar is hetgeen Van Oordt, die de geallieerde gezanten nog al eens ziet en het van hen heeft, mij over het gedrag van Van Karnebeek bij de overhandiging der nota over den kroonprinsGa naar voetnoot1 vertelde, dan heeft hij zich voorloopig als Minister onmogelijk gemaakt. Hij begon met tegen den Belg (De Ligne), die het laatst van de 5 binnenkwam, te zeggen: ‘Vous aussi?’, alsof hij er niet bijhoorde. Deze boos. Na de overhandiging der nota zou de FranschmanGa naar voetnoot2 hem gezegd hebben: ‘Zie zoo, nu hebben we ons van onze taak gekweten, vertel ons nu eens wat U van zijn voorgenomen vertrek weet.’ ‘Niets’, antwoordde Karnebeek, ‘Wilt U zich dan eens inlichten laten?’ Karnebeek telefoneerde daarop met Ruys en zei dat ook zijn ambtgenoot niets omtrent een vertrek van den prins bekend was. De gezanten verlieten hem daarop, doch Karnebeek hield den Engelschman apartGa naar voetnoot3 achter en vroeg hem op verstoorden toon hoe de Britsche regeering er bij kwam, zich bij dezen stap aan te sluiten. De Engelschman was zeer gebelgd over deze vraag, de andere gezanten over het feit, dat Karnebeek hen had laten gaan; een en ander met het resultaat, dat ze een oogenblik later allen te zamen onder elkaar aan het Fransche gezantschap over onzen diplomaat zaten uit te pakken en over vertrek uit Den Haag dachten. Ze wilden instructies aan hun regeeringen vragen, doch schijnen het niet gedaan te hebben. Het mooiste is, dat eenige oogenblikken later een van hun secretarissen aan den Belgischen gezant vertelde, dat Snouck hem het vertrek van den kroonprins gemeld had. Deze geheimzinnigheid ten top gedreven, is Karnebeek all over. Hij boezemt daardoor in de eerste plaats niet voldoende vertrouwen in en geeft aanstoot. Het schijnt, dat een der gezanten den vorigen dag aan Kan (Secretaris-Generaal Binnenlandsche Zaken), die met het toezicht op den kroonprins belast was, eveneens gevraagd had of hij iets van zijn hem toegeschreven voornemen tot vertrek wist. Kan | |
[pagina 515]
| |
zou toen categorisch ontkend hebben. Welk een domme angstigheid! Koning (directeur Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’), een impulsief en eerlijk, maar weinig zakelijk of politiek man, kwam mij dezer dagen vertellen, dat hij Heringa, die een tijdgenoot uit de marine is, opgezocht had om hem de meening der Vereenigde over te brengen dat hij de oorzaak der vertraging van de Holland-Zuid-Afrika Lijn-aangelegenheid is en dus dubbel spel speelde. Ik weet niet of deze uitdrukking in onzen eigen kring in vertrouwelijk gesprek gebruikt is, ik herinner het me niet, maar in elk geval vond ik den stap van Koning meer pleitend voor zijn hekel aan dubbel spel dan verstandig. Heringa had hem te kennen gegeven, dat hij niet begreep hoe men aan zoo'n veronderstelling kwam, en Koning schijnt hem daarover niet te hebben kunnen inlichten. Wie anders dan Heringa heeft de afdoening van Maart tot Augustus laten liggen en is toen met een paar onnoozele vragen aangekomen? Ook heeft hij Posthuma verkeerd ingelicht (deze heeft intusschen aan Nijgh gezegd, dat hij geen bezwaar in de afdoening der zaak zou zien, indien hij Minister werd). Mijn indruk nopens Heringa's houding (door Kröller beïnvloed) werd door een tafelgesprek bevestigd dat ik gisterenavond met Aalberse, die aan het diner voor de Chineesche missie naast mij zat, voerde. Ik roerde het onderwerp aan, en toen ik hem zeide dat we in vredesnaam nu maar moesten wachten totdat zijn opvolger in functie zou zijn, antwoordde hij dat hij de zaak nog wel wilde afdoen, als tenminste de Kamer er niet in gekend behoefde te worden, wat hij niet wist. Hij was dus niet op de hoogte. Ik zeide hem, dat de raadpleging van de Kamer naar mijn meening niet noodig was indien het Regeeringscontract zeer soepel uitgelegd werd, doch dat de totstandkoming van de samenwerking der beide ondernemingen van het meeste belang was. Hij beloofde het punt alsnog te onderzoeken. Heden heb ik het hem nog eens per brief gerappeleerd.Ga naar voetnoot1 Mij is intusschen ook duidelijk geworden - Aalberse bevestigde dit eveneens - dat de nieuwe subsidie aan den Hollandsche Lloyd de zaak opgehouden heeft. Van Aalst is daarover maanden doende geweest. Door De Geer is zij geketst, doch met Colijn was zij er, althans bij het Ministerie, doorgekomen (de Gemeente Amsterdam steunt ook). Van Aalst heeft onder die omstandigheden geen enkelen | |
[pagina 516]
| |
stap gedaan om onze zaak te verhaasten. Intusschen ben ik niet van plan mij nog veel langer tegen het varen op de Kaaphavens door onze lijn te verzetten. Wij wachten een nieuwen Minister af, en als die geen oplossing brengt, dan is mijn geduld uitgeput. | |
6 December 1923.Gisteren na afloop van een vergadering van de Bank van de Middellandsche Zee bespraken Kröller en ik de Holland-Zuid-Afrika Lijnkwestie. Hij had, gevraagd zijnde, aan de Regeering kennis gegeven van zijn belangstelling voor de zaak, omdat hij meende die op pooten te kunnen zetten, evenals hij met de ‘Zeeland’Ga naar voetnoot1 gedaan had en met de Hollandsche Stoomboot bezig is te doen. Dat hij, zooals Treub gezegd had, voor Duitsche belangen opkwam, was onwaar. Integendeel hij had dadelijk de Hollandsche Stoomboot over een deelneming harerzijds gesproken. Hij vroeg mij of ik dan wilde, dat hij zich terugtrok. Ik antwoordde: ‘Ja’, waarop hij zeide daartoe eigenlijk geen aanleiding te zien, maar het te zullen overleggen. Hij moest thans naar Stockholm, maar hoopte mij na zijn terugkomst weer te spreken. Ik herhaalde wat ik hem bij de vorige gelegenheid gezegd had, nl. dat naar mijn meening de Vereenigde lankmoedig genoeg geweest was en zij op de Kaaphavens moest gaan varen, wanneer de nieuwe Minister, op wien zij alsnog wachtte, bleek de overeenkomst ook niet te willen afdoen.Ga naar voetnoot2 Ik vroeg Kröller ook nog, waarom hij de combinatie Zuid- en Oost-Afrika niet raadzaam achtte. Hij beweerde te gelooven dat Zuid-Afrika meer toekomst dan Oost-Afrika had, en voegde eraan toe dat de belangen van zijn eigen firma in Zuid-Afrika, die groote hoeveelheden maïs, wattle bark en wol verscheept, voor hem mede een reden waren om een stoomvaartlijn op dat land varende, onder zijn directie te hebben. | |
[pagina 517]
| |
trein Brussel-Parijs, 13 December 1923.Op reis, teneinde eenige indrukken van de opinie van zakenmannen in België, Frankrijk en Engeland over den economischen toestand op te doen. Te Antwerpen bezocht ik in de eerste plaats onzen agent Van den BroeckGa naar voetnoot1, een Belg waarin geen bedrog is, zeer gezien ter plaatse, behoort tot de Katholieke partij. Hij vond den toestand in België goed, geen werkloosheid, alles werkt hard, de export neemt sterk toe, de Antwerpsche haven telt 227 ladende en lossende schepen, het aantal opliggende schepen is sterk verminderd. Waarom blijft de franc dan dalen en is onder den Fransche? Omdat het budget nog verre van schitterend is en er nog weinig rendement uit de Belgische beleggingen in het buitenland komt. De Heer Van den Broeck bleek mij later niet goed op de hoogte van den financieelen toestand te zijn; er is niet 5 milliard te kort, maar ongeveer 1½ voor buitengewone uitgaven. Daarna werd ik door Bunge & Co. ontvangen, bij wie Jo den TexGa naar voetnoot2 (C.J.d.T.B.) mij geïntroduceerd had. De heeren waren charmant. Successievelijk sprak ik de heeren Brown (een Amerikaan, die 8 jaar in België woont), een Belg, wiens naam ik niet verstaan heb, en Friling, die, in afwezigheid van den Heer Bunge, de voornaamste man schijnt te zijn. Ook deze heeren waren optimist, maar vonden hun zaken vrij kalm. De heer Brown geloofde, dat Theunis en zijn menschen niet meer op Duitsche betalingen rekenen en de staatsfinanciën zonder die waarschijnlijk denkbeeldige bron in orde trachten te krijgen. De industrie heeft volop werk. Een rijzing van den franc zou een calamiteit zijn. ‘Is de activiteit van het Belgische zakenleven niet ietwat ongezond?’ vroeg ik. Friling meende van niet, want zelfs als er stabilisatie van koersen kwam, zou het leven in België toch goedkooper dan elders blijven en zijn concurrentiemogelijkheid vergrooten. Men meende, dat de buitenlandsche beleggingen van België voor het oogenblik niet veel baten afwerpen en uit de Congo komt zeer weinig, ten gevolge van de lage prijzen, die o.a. den rubberuitvoer geheel hebben doen ophouden. De Heer Friling bracht mij in kennis met den Heer Strauss, den bekenden vrijhandelaar en vriend van Yves Guyot.Ga naar voetnoot3 Hij is 79 jaar, | |
[pagina 518]
| |
maar men zou hem zeker 10 jaar minder geven. Ik reisde met hem naar Brussel. Het was een genot weer eens met een ouderwetschen helder denkenden economist te spreken. Hij bleek de zaken anders in te zien dan de vorige sprekers en kon geen prosperiteit constateeren. Er wordt in de industrie algemeen gewerkt, maar niet op volle productiviteitsbasis, daar men, wegens de onzekere koersen, geen voorraden inslaat. De 8-urige werkdag wordt streng toegepast, hetgeen de productiviteit niet ten goede komt. Dat de Belgische franc lager staat dan de Fransche is ten deele toe te schrijven aan Belgischen kapitaalexport, waarvan de rente in het buitenland gelaten wordt, voorts aan het feit, dat Frankrijk, in tegenstelling met België, een landbouwstaat is en de landbouwer zijn winst in het land houdt, hetzij in grond, hetzij in papiergeld of staatsschuld belegt en verder aan het mindere crediet dat men ten allen tijde aan België dan aan Frankrijk heeft toegekend. Wat de buitenlandsche saldi van België betreft, het zijn voornamelijk dollars, die gekocht zijn. Nopens het staatsbudget is de Heer Strauss minder hoopvol; hij ziet niet, dat de 12 milliard vlottende schuld die België ten gevolge van zijn reconstructie uitgegeven heeft, van Duitschland spoedig zullen binnenkomen. De oude heer verwacht nog minstens 10 jaar financieele zorgen. Hij is als vrijhandelaar tegen het Fransch-Belgische douanetariefontwerp en de economische conventie tusschen beide landen. Hij denkt, dat de laatste verworpen zal worden, doch vreest, dat het eerste, dat niet beschermend heet te zijn, doch wel is, er door komt. Hij is goed bekend met Engelsche liberale staatslieden, o.a. Grey, Asquith. Aan Lloyd George en Churchill heeft hij reeds vóór den oorlog te groote persoonlijke eerzucht toegeschreven om hen wenschelijke regeerders te doen schijnen. Hij verwacht een coalitie van conservatieven en liberalen, misschien onder Grey. De hoop zal wel de moeder van den wensch zijn. Grey is volgens hem eerlijk en doorzettend, al geeft hij toe, dat hij niet veel initiatief bezit. Asquith laat zich gemakkelijk beïnvloeden. Strauss kent te Amsterdam S.P. van Eeghen en Vissering, terwijl de vrouw van Dr. Koetser een nichtje van hem is, waaruit ik afleid, dat hij een jood is, hetgeen men hem niet zou aanzien. Een sympathiek man. Te Brussel ging ik naar de Société Générale, waar ik voor den directeur Callens een brief van Piet van Tienhoven en voor den directeur-generaal Jadot een van Van Walree had. De laatste zat in vergadering en was dus niet bereikbaar. Ook de heer Callens behoorde tot degenen die den toestand in België gezond vinden. De | |
[pagina 519]
| |
industrie heeft zich ongelooflijk snel hersteld van de schade door de Duitschers aangericht; voor de reconstructie-uitgaven heeft men nieuwe fabrieken, nieuwe steden. De lage stand van den franc is ook volgens hem aan kapitaalvlucht toe te schrijven, waar tegenover staat, dat de Congo fantastisch exporteert, wat in lijnrechte tegenspraak met Friling is. De laatste had weliswaar voornamelijk den export langs de Congomonding op het oog. De Heer Callens had het o.a. over diamanten. Het voornaamste product, naast palmolie enz., dat ik ken, is koper uit Katanga, dat via Beira uitgevoerd wordt. De producent is de Union Minière, een Belgische onderneming, waarvan het dividend deels in België, deels in Engeland terecht komt. De Heer Callens is een drukke prater en kwam ook over de schadevergoedingskwestie te spreken. Hij scheen daarin niet veel licht te zien, maar juichte het zeer toe, dat Amerika zich in de commissie tot onderzoek van het Duitsche prestatievermogen zal laten vertegenwoordigen. Ik zeide hem, dat het moeilijk zou zijn het gevluchte Duitsche kapitaal te doen terugkeeren zoolang er geen zekerheid omtrent de hoogte van het schadevergoedingsbedrag bestaat en dat het de groote fout van het verdrag van Versailles geweest is, dat het bij de Duitschers het belang om te betalen wegnam. Men noemde eerst geen cijfer, daarna een onvervulbaar bedrag en liet den Duitschers merken, dat men hun alles zal afnemen wat zij overhielden. Onder die omstandigheden behoeft men geen Duitscher te zijn om zijn bezit in veiligheid tegenover zijn crediteuren te brengen. Een andere fout was de achterdocht en het gebrek aan politiek instinct waarmede de geallieerden na den wapenstilstand de republikeinsche regeering in Duitschland behandeld hebben - alsof zij uit pur sang imperialisten en op bedrog bedachte lieden bestond. De prikkelende maatregelen die daarmede gepaard gingen, hebben in den loop der jaren de gevoelens der Duitschers tegenover de Franschen en Belgen zeer verbitterd en diepen haat gezaaid. Dat onder den verschen indruk van het ontzaglijke lijden in Frankrijk en België, door de Duitschers teweeggebracht, aldus gehandeld is, mag men begrijpelijk en wellicht onafwendbaar achten, maar te betreuren is het, want het resultaat is de ruïne van den debiteur en een gevaarlijke revanchegeest, die in 1918 niet bestond. De Heer Callens gaf dit alles toe, maar ik had niet den indruk, dat hij mank ging aan een al te vastgewerkte eigen meening. De laatste Belg dien ik bezocht, was onze agent te Brussel, de veelal mopperende, maar scherpzinnige Eugène Bovy. Hij staat in voortdurende relatie met de Belgische industrie en niet met de grands | |
[pagina 520]
| |
bonnets, doch met de afdeelingschefs, die tegenover hem geen doek voor den mond behoeven te nemen. Hij begon met te zeggen, dat de voorspoed in België schijn is en gegrond op dezelfde oorzaak als die in de afgeloopen jaren in Duitschland, nl. de daling van het nationale betaalmiddel. Er is alleen volop werk, omdat de 8-urige werkdag de prestaties van het individu beperkt en de arbeid in de verwoeste streken nog niet afgelopen is. De fabrieken kunnen soms weliswaar de orders niet snel uitvoeren niet omdat zij te veel te doen hebben, maar omdat zij met zoodanig geringe capaciteit en voorraden werken, dat zij orders maar met mondjesmaat kunnen aannemen. Nieuwe uitbreidingen zijn na den oorlog inderdaad tot stand gekomen, maar veel daarvan staat leeg of stil. Hij was het dus met Strauss geheel eens, dien hij den eenigen overgebleven oprechten parlementair noemde, naar wien helaas veel te weinig geluisterd wordt. Strauss zou het echter zeker niet met Bovy's pleidooi voor een tolunie met Frankrijk eens zijn. Bovy vindt die noodig om de Belgische industrie, welke Zuid-Amerika (ik bemerk er niets van) en de Engelsche koloniën als afzetgebied dreigt te verliezen, een nieuw débouché in de Fransche koloniën te openen, welke door de Fransche nijverheid niet voldoende geholpen kunnen worden. Ik denk, dat deze laatste uitlating door de Fransche industrieelen sterk aangevochten zou worden, terwijl de Engelschen het geheele plan uit den booze vinden. Bovy heeft van ouds het land aan de Engelschen, die hij verraderlijker dan de Duitschers noemt. Ik zeide hem, dat, als hij daarvoor in de plaats stelt de Engelsche regeering van Lloyd George, ik niet ver van hem af sta. Zij toch is mede debet aan de onmogelijke condities van het verdrag van Versailles en heeft daartegen volte face gemaakt, nadat het zijn belofte, met Frankrijk een defensief verbond aan te gaan, ingetrokken had. Ik heb mijn Engelschen vrienden vaak gezegd, dat zij zich niet te zeer over de bitterheid der Fransche politiek der laatste jaren moesten verwonderen, al is hun tegenwoordige zienswijze juister dan die van hun geallieerden. Merkwaardig was ook te hooren, dat de Société Générale, waar ik juist vandaan kwam, (volgens Bovy) de Belgische regeering (TheunisGa naar voetnoot1) regeert. Zij zit zwaar in de industrie en geeft dus rooskleurige meeningen te kennen. Haar antagonist in de haute banque is de Banque de Bruxelles, wier administrateur Coppens wegens leveringen aan den vijand vervolgd wordt. Dit proces wordt waarschijnlijk door de So- | |
[pagina 521]
| |
ciété Générale gesteund. Veel van haar vrienden hebben in den oorlog niets minder dan Coppens gedaan en men laat hen met rust. Na dit laatste onderhoud, waarbij ik bij Bovy eenige overdrijving onderstel, verlaat ik België met den indruk, dien ik vóór mijn komst bezat, dat, ondanks alle respect voor de arbeidzaamheid van den Belg, in den werkmansstand grooter dan te onzent, van een bloei niet gesproken kan worden en men tevreden mag zijn, omdat de groote massa tevreden is, doch dat de ondergrond ontbreekt, zooals altijd in landen met dalende valuta. Lukt het den franc te stabiliseeren, dan komt alles terecht, maar de kansen daarop lijken mij voorlopig onzeker. | |
17 December 1923.Te Parijs bezocht ik eerst den Heer Jordaan van Jordaan & Co., een druk beklante Hollandsche effectenzaak, die, naar men zegt, groot vertrouwen bij het publiek geniet, omdat zij niet, als de Fransche banken, erop uit zijn de beleggers vol te stoppen met fondsen waarbij zij geïnteresseerd zijn. (Deze aantijging is wellicht wat overdreven, maar er zit een grond van waarheid in.) Ik dacht dan ook dat de Heer Jordaan een objectief oordeel over den toestand zou hebben. maar hij kon alleen zeggen dat de toestand hem goed scheen te zijn, omdat er geen werkloosheid is en iedereen tevreden is. De zaken gaan goed. Met economische kwesties van meer algemeenen aard liet hij zich niet in; daarvoor had hij geen tijd. Ik geloof, dat de slimmert als vreemdeling niets wilde loslaten wat hem in Frankrijk ten kwade kan geduid worden. Op mijn vraag of hij niets van een uittocht van Fransche kapitalen naar het buitenland merkte, antwoordde hij, dat die verboden was en zijn kantoor in dit opzicht zeer nauwkeurig door de autoriteiten gecontroleerd werd. Daarna kwam ik bij den Heer Finaly, directeur-generaal van de Banque de Paris et Pays-Bas. Mijn zwager ziet hem voor zeer bekwaam aan en zegt, dat hij in de eerste plaats door de Regeering over de financieele politiek geconsulteerd wordt. De man is zeer bezet en ik moest het op prijs stellen, dat hij mij, ofschoon slechts nieuwsgierig, even wilde ontvangen. Ik viel maar dadelijk met de deur in huis en zeide hem, dat, ofschoon het mij bekend was, dat er algemeen gewerkt en geld verdiend wordt, ik gaarne zou willen weten of, naar zijn oordeel, deze voorspoed niet te veel aan den dalenden franc toe te schrijven is en of hij voorzag, dat aan die daling een einde zou komen. Daarop antwoordde Finaly: ‘Dat hangt van de schadever- | |
[pagina 522]
| |
goedingskwestie af; de Duitschers hebben zich altijd aan hun verplichtingen onttrokken, en ofschoon wij, Franschen, ze nu schijnbaar tot onderwerping gebracht hebben, is het niet zeker, dat we niet weer krachtig moeten optreden. Ze zijn in hun tegenstand te veel aangemoedigd, en indien er in Engeland een Ministerie van MacDonald komt, dan zullen ze daarin allicht weer steun zoeken.’ Ik merkte op, dat de Franschen nu toch wel genoeg macht op de Duitschers konden uitoefenen om hen te laten betalen, indien men hun slechts belang verschafte te betalen, hetgeen tot nu toe niet het geval geweest is. De Heer Finaly, die klaarblijkelijk te dicht bij de machthebbers staat, ging er niet verder op in en bracht het gesprek op de Duitsche saldi in Nederland, die hij voor onze banken alles behalve prettig beweerde te vinden. Met veel beleefde phrases namen we van elkaar afscheid. Als ik een conclusie waag, dan is het deze: dat de Heer Finaly niet veel hoop op verdere Duitsche betalingen heeft, met leede oogen de vlucht van Duitsch kapitaal naar andere landen ziet, en ziet aankomen dat Frankrijk verder militair zal moeten optreden, vermoedelijk met de bijbedoeling, dat Duitschland eindelijk uit elkaar valt. Mijn zwager AlexGa naar voetnoot1, de eenige vrijuitsprekende Fransche (eigenlijk Zwitsersche, ofschoon in Frankrijk geboren en getogen) bankier dien ik toen opzocht, gelooft dat er langzamerhand heel wat Fransch kapitaal, vooral uit den handel en van menschen die met het buitenland te maken hebben, naar den vreemde verhuisd is, doch de Fransche boer en burger hebben als van ouds een vast vertrouwen in den franc. Niet minder dan 15 milliard 's jaars wordt in Fransche rente belegd. In 1924 moet, wegens het deficit op de begrooting, 22 milliard geleend worden. Het schijnt, dat De Lasteyrie, de Minister van Financiën, bij de Banque de France op uitgifte van meer bankbiljetten heeft aangedrongen, doch dat Robineau weigert. Alex vreest, dat de franc ineen zal zakken indien dat geheele bedrag van den Franschen belegger gevraagd wordt. De Regeering staat voor de kans, dit te forceeren of de schadebetaling aan de Noordelijke departementen te staken. Komt zij nog tweemaal over deze moeilijkheid heen, dan is de vergoeding aan de verwoeste districten achter den rug en is de positie van den franc (onvoorziene gebeurtenissen voorbehouden) veilig. Een précaire toestand dus, die allicht zal meebrengen, dat men de militaire uitgaven in de Ruhr gaat verminderen. | |
[pagina 523]
| |
Helaas trof ik mijn collega Kaempf van de Parijsche Kamer van Koophandel niet aan en miste ik zoodoende de gelegenheid speciaal over de industrie in Frankrijk ingelicht te worden. Ik hoor, dat de metaalnijverheid nog in een slechte situatie verkeert. Den volgenden dag, Zaterdag, dronk ik thee bij mijn vriend Jean de Boislisle. Hij vertelde mij, dat De Lasteyrie, die een boezemvriend van hem is, en dien ik voor eenige jaren bij hem ontmoet heb, Poincaré aanvult, zijnde bedachtzaam en een goed staatsfinancier. Zij moeten goed met elkaar opschieten. Ik had indertijd geen overweldigenden indruk hiervan en herinner me, dat Keynes hem heel dom vond. Anecdotisch is niet onaardig te vermelden, dat, volgens de Boislisle, Paléologue na den dood van Casimir-Périer zijn papieren moest onderzoeken en toen ontdekte, dat hij geheel onder den invloed van een maîtresse stond. Zijn weduwe, die deze verhouding aldus ook voor het eerst leerde kennen, had den moed uit de correspondentie tusschen haar man en zijn minnares gevoerd, de passages te copieeren die voor de geschiedenis van belang waren, en ze gaf ze later aan haar zoon, die haar ook schandelijk bejegende en de actrice Simon tot vriendin had. Hij werd in den oorlog gedood. Zaterdagmiddag bezichtigde ik met Schmidt Degener in de Rue Ballu (No. 15) een merkwaardige schilderijencollectie, behoorende aan een 80-jarigen Italiaan - Giuseppe Spiridon genaamd - die moederziel alleen een groot huis bewoont, in den tuin waarvan hij een museum heeft laten bouwen. De man, die een ongunstigen indruk maakt, wil zijn verzameling verkopen en vraagt er grof geld voor - $ 1.500.000, -. Lukt de verkoop niet, dan laat hij zijn bezit aan de stad Rome na, zoo beweert hij althans. Het museum te Melbourne heet thans op de schilderijen te reflecteeren. Ik was verbaasd in deze buurt van Parijs (bij Montmartre) een dergelijke merkwaardige collectie aan te treffen, o.a. twee kapitale Botticelli's, eenige Faddeo Gaddi's, een prachtig meisjesportret van Ghirlandajo, een maagd met het kind Jezus en Johannes van Verrochio, een groote Giovanni Bellini, die mij een weinig verdacht voorkwam, een paar Grivelli's in grijzen toon, een wondermooie weenende Maria van Rogier van der Weyden, een groot boerenstuk van den ouden Van Breughel, een prachtig vrouwenportret van Holbein, eenige zeer mooie Lippi's, zoowel Filippo als Filippino, kortom op het eerste gezicht overdonderend. Ongelukkig was het laat in den middag en slecht licht, zoodat de stukken niet geheel tot hun recht kwamen en ik den toestand waarin zij zich bevinden niet kon beoordeelen. | |
[pagina 524]
| |
Schmidt Degener vreest, dat in sommige schilderijen geknoeid is. Jammer dat geen van onze rijkaards begrip van Italiaansche kunst heeft! Tusschen Calais en Dover reisde ik met de AsschersGa naar voetnoot1 uit Parijs, die ik eenige jaren niet gezien had. Zij waren, als altijd, tevreden over hun zaken, ofschoon diamanten, waarvan ze in 1919 verwachtten, dat zij steeds in prijs zouden stijgen, als zijnde het eenige draagbare kapitaal, flink gekelderd zijn (in 1921). In den franc hadden ze niet veel vertrouwen. Zondag met s' Jacob en Holle bij Claridge's gegeten - geen nieuws. Maandagavond De BeaufortGa naar voetnoot2 gesproken, die langzamerhand zeer conservatief geworden is en hoopt, dat Baldwin, ondanks zijn nederlaag, door de liberalen aan de regeering gelaten zal worden, daar anders een arbeidersministerie te verwachten is, dat wel niet dadelijk gevaarlijk zal zijn, maar na een volgende verkiezing zeer sterk terug zou kunnen komen, hetgeen de daling van het £ zou beteekenen. De positie op de stock-exchange is overigens zeer goed. Barclay van Barclays Bank vond ik zeer optimist over de vooruitzichten van handel en nijverheid, maar pessimist ten aanzien van het pond tegenover den dollar. Hij zou geen groote schadevergoeding, door Duitschland op te brengen, willen zien, daar die in goedkoope goederen zou moeten bestaan, welke de Engelsche nijverheid zeer zouden bedreigen. Ik zeide hem, dat men Duitschland niet meer moest willen laten betalen dan het individu belang had op te brengen, en Engeland zou zeker beter af zijn indien het van alle schadeloosstelling afzag. Barclay vond Frankrijks financieele positie hopeloos. Bij Baring trof ik den ouden Farrer aan en al de Barings, behalve Lord Revilstoke. Ook zij zijn zeer gunstig gestemd over de binnenlandsche economische situatie, maar ook zij vreezen een herstel van Duitschland - wel merkwaardig voor Londensche bankiers. Omtrent Rusland beweerden zij niets te weten. (Barclay zeide, dat de handel met dat land sterk toenam.) In Argentinië wordt de toestand beter en een van hen, die er juist geweest was, geloofde, dat de nieuwe President alweer mettertijd blijk van verstandig inzicht zou geven. Farrer vreest in Britsch-Indië troebelen wegens de toenemende macht der extremisten. Met Aug. Miesegaes geluncht en in den middag Van Swinderen | |
[pagina 525]
| |
ontmoet, die juist van de country terug kwam, waar hij de week-end had doorgebracht. De menschen die hij daar ontmoet had, Montague Barlow o.a., zijn zeer pessimistisch gestemd. Zij vreezen revolutionaire bewegingen onder de arbeiders. Hij had o.a. gehoord, dat de reis van Lord Cassar, chef van den staf, afgelast was, omdat Lord Derby, Minister van Oorlog, hem thans niet missen wilde. Zeer overdreven, lijkt mij. Geheel anders redeneerde men bij Hirst, waar ik ging thee drinken en allerlei menschen uit de liberale en arbeiderspartij ontmoette. Daar is men zeker van een arbeidersministerie, maar niet van zijn heillooze gevolgen. Men verwacht òf een gematigd regime, met veel uitgaven voor reliefworks, gesteund door de liberalen, òf een spoedigen val ervan ten gevolge van interne moeilijkheden met de extremisten. Nieuwe verkiezingen volgen dan zeer spoedig. | |
31 December 1923.Colijn, dien ik Donderdag (27) bezocht, zeide mij, dat de rechtsche groepen over de voorwaarden voor een nieuw Kabinet nog aan het delibereeren waren en dat dezer dagen beslist zou worden, of en wie de Kabinetsformateur zou zijn. Hij wilde, nadat men gedurende 2 maanden getracht had hem eruit te houden, alléén in die rol zitting nemen. Dit bevestigt mijn indruk, dat de Roomschen beproefd hebben, hem beentje te lichten. Intusschen beweerde hij, dat de antirevolutionnairen en Roomschen het met elkaar vrijwel eens zijn, doch dat de moeilijkheden thans van de zijde der Chr. Historischen komen. Daar hij mij zeide, dat de vlootwet voorloopig van de baan is (de vlootbasis à 100 millioen gaat er uit en het plan moet nu weer ter beoordeeling naar Indië opgezonden worden), kan de tegenstand der Christelijk Historischen in deze kwestie zitten, immers zij lieten hun eigen man (De Geer) op dat punt vallen, of in de bescherming, die de Roomschen willen en waartegen de Christelijk Historischen sterker gekant zijn dan de Anti-Revolutionairen. Deze uitlatingen van Colijn kwamen nadat ik hem mijn ongerustheid over de gevolgen van het langdurige politieke doode punt te kennen gegeven had. Hij had niet veel tijd, daar Rutgers op mijn weggaan zat te wachten, maar we kwamen overeen, dat we het gesprek zouden voortzetten nadat hij kennis van mijn nieuwjaarsrede zou hebben genomen, liefst gedurende de Kabinetsformatie, welke volgens de laatste persberichten weer niet in orde komt. | |
[pagina 526]
| |
Intusschen had ik gelegenheid zijn aandacht nog te vestigen op: 1e de spoedige behandeling van de fusie tusschen de Holland-Zuid-Afrika Lijn en de Vereenigde, 2e het gevaar van een invoerrecht op koffie, waartoe bij hem voornemens bestaan, 3e de brutale verhooging van het recht op theeGa naar voetnoot1, 4e de inopportuniteit van de salarisverhooging van de ambtenaren in Suriname op dit oogenblik. Ik vond Colijn in de 3 maanden gedurende welke ik hem niet gezien had, verouderd. Daarna maakte ik kennis met den nieuwen thesaurier-generaal Van Doorninck, die klaagde over gebrek aan steun van boven en van beneden. De bekwame adjunct van Trip, Beyen, is nl. in dienst van Philips overgegaan. Het is een hulpbehoevende toestand daar bij Financiën. Voorts bezocht ik Duparc bij Onderwijs en vertelde hem, dat de Vereeniging Rembrandt niet genoeg bij elkaar gekregen had om de gehele Oldenburg-collectie voor het Rijk te verwerven, doch dat ik een poging wilde doen om Voûte tot een schenking te bewegen, waartoe het vooruitzicht van een commandeurschap in de Oranje Nassau orde wel dienstig zou zijn. Ik maakte hem het antwoord gemakkelijk door hem te zeggen dat ik in geen geval op het ding reflecteerde. Het bleek, dat we beiden op de lijst stonden, maar nu ik er mijzelf afhaalde, wordt de zaak voor mijn doel, zoo mogelijk alle Italianen in het Museum te krijgen, eenvoudiger. Mij convenieert een schenking thans niet, maar Voûte zwemt in de millioenen. Hij is echter niet gemakkelijk te bewegen tot zoo iets, doch een mooi lint is hem niet onverschillig. Het jaar eindigt in zaken niet slecht. De wonde plek bij onze maatschappijGa naar voetnoot2 is de strijd in de Pacificvaart.Ga naar voetnoot3 Heden ontvingen wij de officieele uitnoodiging tot bijwoning van een vergadering van de conferentie op 8 Januari. Maar wat hebben we een averijen in 1923 gehad. De Triton verloren, de Rijperkerk verbrand en waarschijnlijk ook naar de maan, de Amsterdam op de kust van S. Domingo geloopen en ten koste van enkele tonnen gouds geborgen en hersteld, en eindelijk de splinternieuwe Holland dezer dagen op de kust van Portugeesch Oost-Afrika geloopen, position serious! | |
[pagina 527]
| |
De algemeene situatie in Europa is bepaald beter sinds de Franschen na hun gewaande overwinning aan de Roer meer tegemoetkoming tegenover Duitschland aan den dag leggen. Dit land moet echter nog door de periode van ‘readjustment’ heen en de basis is er nog niet, want de rentenmark is slechts een goed gemeende poging zonder hechten ondergrond. Omtrent onze financiën ben ik echter niet gerust.Ga naar voetnoota |
|