aanhangers van het ancien régime, de eer zeiden te belichamen. Eer en vaderland stonden dus ook toen tegenover elkaar.
Historisch zijn ze dan ook gescheiden begrippen, waarbij eer op oudere rechten kan bogen. Eer heeft te maken met dynastieen, met (adellijke) geslachten, met individuen ook. Het is een prenationaal begrip, daterend uit een tijdperk dat de nationale staten nog niet bestonden. Vaderland heeft te maken met bodem en staat, en is een begrip dat het hele volk omvat. En het volk is pas in de Franse Revolutie ontdekt.
Het is geen wonder dat in Nederland eer nooit een begrip is geweest dat mensen in vuur en vlam zette. Nederland is immers heel laat in de geschiedenis een koninkrijk geworden. Daarvóór, in de eeuwen van bloei en rijkdom van zijn cultuur, was het een republiek. Er was geen koningshuis dat de eer incarneerde, en de adelsgeslachten waren weinig talrijk en - zeker in het toonaangevende Holland - minder invloedrijk dan de burgerlijke regenten. Eer is geen burgerlijk, geen koopmannelijk begrip.
Als er eer bewezen werd, dan was dat eerder aan God, niet aan een sterveling of aan een abstract begrip. Zeker, tussen individuen zal de eer wel een rol gespeeld hebben - uitdrukkingen als ‘de eer aan zichzelf houden’ en ‘dat is mijn eer te na’ wijzen daarop -, maar die liep niet uit op duels, zoals in Frankrijk en Duitsland; ook onder studenten niet (daar werd een ruzie op de vuist uitgevochten - ‘stoepen’ heette dat in Leiden, naar de stoep van Minerva, waar tegenstanders elkaar te lijf gingen).
De invoering van het Koninkrijk in 1815 en de tijdelijke machtsvergroting van de adel - overigens grotendeels nieuwe adel, gecreëerd uit de regentenfamilies - hebben daar dus geen verandering in gebracht. Nederland bleef, naar het woord van Huizinga in Nederland's geestesmerk (1935) burgerlijk, ‘van de notaris tot de dichter en van de baron tot de proletariër’.
Nu de naam van Huizinga gevallen is: zegt hij niets over de eer? Niet in zijn Geestesmerk, voor zover ik heb nagegaan. Eerder in zijn Homo ludens (proeve ener bepaling van het spel-element der cultuur) uit 1938. Het steekspel der ridders ging immers vooral om de eer? En ‘we spelen om de eer’ (dus niet om een of andere inzet) is een andere uitdrukking die courant is (of was?).
En inderdaad: in dat boek noemt Huizinga de eer meerma-