den. Het een zowel als het ander heeft het communisme veronachtzaamd - met catastrofale gevolgen.
Als het waar is, aldus Kolakowski, dat de menselijke behoefte aan vrijheid onafhankelijk is van andere behoeften, ja een doel in zichzelf, een zichzelf rechtvaardigend goed en dus als zodanig bijgedragen heeft aan de val van het communisme, dan is dat slechts een halve waarheid. De menselijke behoefte aan zekerheid is op z'n minst even groot.
En dan spreken we niet uitsluitend over materiële zekerheid, hoewel de behoefte daaraan ook een grote concurrent van de behoefte aan vrijheid kan zijn. We spreken ook over de geestelijke geborgenheid, de behoefte te behoren tot een vertrouwde gemeenschap. Die behoefte ligt ten grondslag aan onze heel normale nationale, soms zelfs tribale, loyaliteiten, en ten slotte aan hun uitwas: het nationalisme.
Die behoefte ligt, paradoxalerwijs, ook ten grondslag aan de herleving van de communistische partijen (of hun erfgenamen) in Oost-Europa. Dat is geen ideologische nostalgie, maar heimwee naar tijden toen alles duidelijker was en - en dat is wèl een behoefte aan materiële zekerheid - er geen werkloosheid was. (Dat het werkloosheidstaboe één van de oorzaken van de val van het systeem was, wordt natuurlijk niet ingezien.)
Maar in laatste aanleg herleidt Kolakowski de behoefte aan geestelijke zekerheid tot een behoefte aan een ‘blijvend en reeel, niet door ons willekeurig, al naar gelang van het doel, bedacht verschil tussen goed en kwaad, waar en onwaar’ - een behoefte die ten diepste religieus, althans metafysisch is, waaraan dus ook het niet-communistische rationalisme niet kan voldoen.
Als die behoefte aan een metafysisch of religieus geïnspireerd verschil tussen goed en kwaad, waar en onwaar niet vervuld wordt, dan ‘heeft onze cultuur geen reden meer en geen wapen om het nihilisme te weerstaan’. En uit het nihilisme ontstaat onvermijdelijk de tirannie, met haar schijnzekerheden.
Het is duidelijk dat Kolakowski ‘de ziekten van onze cultuur’ niet aan het communisme toeschrijft. Dat is immers slechts een karikatuur van het rationalisme. Nee, het is dat rationalisme, vooral in zijn liberale verschijningsvorm, dat, door zijn relativis-