‘Het interesse van desen Staet’
Toen prof. Uri Rosenthal (VVD) in oktober vorig jaar minister van Buitenlandse Zaken werd, was dat voor de buitenwacht een verrassing. Minder verrassend was wellicht dat hij vrij spoedig blijk gaf van voorkeur voor de economische diplomatie, die hij van plan was ‘zeer sterk aan te zetten’. ‘We moeten het postenwerk volop benutten voor handelsbevordering.’
Daar zit iets in. Per slot van rekening blijft er op het klassieke gebied der diplomatie voor Nederland, lid van de Europese Unie, niet zo heel veel meer over om te doen. Zelfs zijn politiek op het gebied der mensenrechten, waaraan Rosenthals voorganger Verhagen hoge prioriteit gaf, is voornamelijk declaratoir gebleven.
En vindt Rosenthal geen voorganger in de grote staatsman Johan de Witt, die eens schreef: ‘Het interesse van desen Staet is daerinne gelegen dat allenthalve (= overal) ruste ende vrede zij ende dat de commercie onverhindert moge worden gedreven’? In die dagen was Nederland nog onbetwist een grote mogendheid, maar de handel primeerde - zoals nu nog, blijkens het koninklijk bliksembezoek aan Oman.
Het is begrijpelijk dat Rosenthal de behoefte heeft gevoeld zijn voorkeur voor economische diplomatie te plaatsen in het wijdere kader van het totaal van Nederlands buitenlandspolitieke doeleinden. Daartoe moet een drietal toespraken dienen, waarvan hij de eerste al gehouden heeft, voor de Tilburg University, zoals de Universiteit van Tilburg nu heet (nadat ze ook eens Karl Marx Universiteit was gedoopt).
Die eerste toespraak was gewijd aan de economische pijler van het buitenlands beleid. De andere pijlers - veiligheid en vrijheid - komen straks aan de beurt. Kan hieruit al een prioriteitskeuze gelezen worden? Die indruk wordt versterkt wanneer Rosenthal zegt dat ‘veiligheid en vrede instrumenteel zijn voor - dus dienstbaar zijn aan - het verspreiden van welvaart in de wereld, en dus ook voor de Nederlandse welvaart’.
Overal willen de mensen meer welvaart. Ze ‘laten zich niet eindeloos in de luren leggen door een repressief regime, dat nalaat omstandigheden te scheppen die voortuitgang mogelijk maken - materieel en immaterieel’. Ook immaterieel, maar de voorbeelden die hij geeft om zijn stelling te staven, haalt hij uit de wereld der materie: ‘De werkloosheid onder de jongeren is enorm. Voedselprijzen blijven maar stijgen.’
Dat is waar, maar is het ook waar dat er geen repressieve regimes denkbaar zijn die niet nalaten omstandigheden te scheppen die vooruitgang mogelijk maken? Uit de komma die in het citaat achter ‘repressief regime’ staat, kun je opmaken dat Rosenthal dit beweert. China toont dat dit onjuist is. Daar is een repressief regime dat erin geslaagd is in korte tijd een geweldige welvaartsstijging te bewerkstelligen. Er is nog veel diepe armoede, maar er is tenminste vooruitzicht op vooruitgang, wat van de meeste Arabische en Afrikaanse regimes niet gezegd kan worden.
Een flauwe opmerking over die komma? Dan heb ik er nog een. Rosenthal zegt dat afronding van de Doha-onderhandelingsronde ‘de mondiale handelsstromingen een impuls van 300 miljard euro zou geven. Alle landen profiteren hiervan, niet in het minst ontwikkelingslanden.’ Hé, zouden ontwikkelingslanden daar niet in het minst (= helemaal niet) van profiteren? Of bedoelde de minister dat zij er niet het minst (= vooral) van zouden profiteren?
In de diplomatie komt het erop aan heel precies te formuleren, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. De buitenlandse diplomaten in Den Haag hebben tot taak rapport uit te brengen over uitspraken van Nederlandse bewindslieden, en zeker van de minister van Buitenlandse Zaken. Daarvoor moeten ze vertrouwen op vertalingen. Als die vertalingen de taalkundige fouten in de Nederlandse teksten getrouw vertalen, ontstaan er misverstanden bij Nederlands partners.
Nu we het toch over taal hebben: elders in zijn toespraak zegt Rosenthal van zijn landgenoten: ‘We zijn pragmatisch, we kennen onze talen...’ Is dat waar? Vroeger konden Nederlanders zich inderdaad in het Duits, Frans en Engels min of meer verstaanbaar maken, maar nu heeft het Engels de andere twee talen bijna geheel verdrongen. En hoe staat het, à propos, met 's ministers eigen talenkennis? Heeft hij, in Montreux geboren, iets overgehouden van het Frans dat hij in zijn eerste levensjaren om zich heen heeft moeten horen? (Zijn verre voorganger Van den Broek, in Parijs geboren, was geen held in het Frans.)
Voor een afgerond oordeel moeten wij billijkerwijs wachten tot Rosenthal zijn laatste toespraak zal hebben gehouden. Dan weten we meer van de theoretische onderbouwing van het beleid dat de minister voor ogen staat. Intussen staat de praktijk niet stil, zoals Rosenthal zelf al gemerkt zal hebben. Het buitenland zal Nederland meer beoordelen naar de beschamende mislukking van zijn huzarenstukje in Libië, dan naar de fraaie theorieën van zijn minister. Zijn eigen land zal hem, als 't goed is, mede ter verantwoording roepen voor een reddingsoperatie die, hoe goed bedoeld ook, eindigde in een mislukking en Nederland daardoor een pleefiguur bezorgde.
NRC Handelsblad van 10-03-2011, pagina 16