Bescheidenheid het parool
‘Politiek is Nederland een dwerg, maar economisch een reus’. Aldus werkgeversvoorzitter Bernard Wientjes in Trouw van 2 oktober. Het is een motto dat het kabinet-Rutte kan meenemen op zijn hachelijke tocht door de komende jaren. Maar er zijn een paar kanttekeningen te maken bij deze uitspraak.
Dwergen heb je in formaten. Er zijn landen wier politieke betekenis nog kleiner is dan die van Nederland. De grootste van de kleinen? Misschien, maar wie dit van zichzelf beweert, maakt zich niet populair bij de andere kleinen, wier steun hij wel eens zou kunnen gebruiken. Bovendien: de laatste tien jaar heeft Nederland moeite gehad met het uitleggen van fenomenen die het traditionele beeld dat anderen van Nederland hadden, danig tegenspraken: Pim Fortuyn en de moord op hem, gevolgd door de moord op Theo van Gogh, en nu een kabinet dat afhankelijk is van een onberekenbare figuur als Wilders. Ons prestige lijdt daaronder.
En is Nederland werkelijk een economische reus? Vijf dagen later schreef de Amerikaanse econoom Melvyn Krauss in deze krant dat ‘de invloed van het land in de internationale financiële wereld snel aan het wegebben is’. Niettemin blijft zijn economische betekenis, mede dankzij zijn ligging, groter dan van menig geografisch groter land.
Toch hebben de Nederlanders zelden politieke munt uit die economische betekenis kunnen - of willen - slaan. Beide gebieden bleven strikt gescheiden. Aan de befaamde diplomaat E.N. van Kleffens (1894-1983) wordt het woord toegeschreven: ‘Je ne parle pas fromage.’ Nu hebben we heel wat meer te verkopen dan kaas.
Nederland is, met al zijn maritieme traditie, onverbrekelijk aan het continent Europa verbonden. Maar in de ogen van het opkomende Azië is Europa in ‘terminale neergang’, aldus The Economist van 9 oktober in een stuk over de Aziatisch-Europese bijeenkomst die vorige week in Brussel plaatsvond. Europa's praatjes en preken wekken slechts ergernis.
Welnu, van dat Europa dat niet beantwoordt aan eigen pretenties, is Nederland een klein en onverbrekelijk onderdeel. Het deelt dus in de reputatie die Europa elders geniet. En: als Nederland in het kwijnende Europa al niet tot de grootsten behoort, welke rang neemt het in op de wereldschaal?
Bescheidenheid zij dus het parool voor het nieuwe kabinet - ook op het gebied van de mensenrechten, waarvan minister Verhagen een speerpunt van beleid maakte. Maar zelfs hij heeft de spagaat niet kunnen oplossen van een land dat China om zijn mensenrechtenbeleid kapittelt en tegelijkertijd wil verdienen aan de onbegrensde mogelijkheden die dit land biedt.
Ruttes keus voor het koppel dat Nederlands belangen en inzichten buitengaats moet verdedigen is op z'n minst origineel. Uri Rosenthal heeft weliswaar zijn sporen niet in het buitenland verdiend, maar dat hoeft geen bezwaar te zijn. Hij is intelligent en ziet er niet naar uit iemand te zijn die zich knollen voor citroenen laat verkopen. Eerder realist dan idealist. Zo iemand kunnen we gebruiken.
Ook de eerste naoorlogse liberale minister van Buitenlandse Zaken (zijn voorgangers waren doorgaans beroepsdiplomaat geweest), de bierbrouwer Stikker, had weinig buitenlandse ervaring, en toch heeft hij in de beslissende jaren 1948-1952, waarin Nederland tot het Noord-Atlantisch pact toetrad, de Indonesische kwestie afwikkelde en behoorde tot de grondleggers van Europa, het er niet slecht van afgebracht - beter in elk geval dan de volgende liberaal op die stoel, de beroepsdiplomaat Van der Klaauw, het in de jaren 1977-1981 zou doen.
Even verrassend is de keuze voor Ben Knapen als staatssecretaris. Uit hoofde van zijn vroegere beroep - correspondent in Amerika, Duitsland en Oost-Azië - waarin hij niet al te missionair is opgetreden, kan hij bogen op buitenlandse ervaring. Vooral zijn kennis van Duitsland kan te stade komen, want dat is, zolang Europa geen politieke eenheid is, voor ons het belangrijkste land - economisch en politiek.
En Amerika dan? In het begin van dit jaar is veel gesproken van de ‘Atlantische reflex’, die de Nederlandse stellingname in de oorlog tegen Irak zou hebben beïnvloed. Wat daar waar van moge zijn, in elk geval is de tijd voor die reflex voorbij, omdat de Koude Oorlog voorbij is - al twintig jaar. Een bondgenootschap verliest aan betekenis naarmate het moeilijker valt de vijand te identificeren.
Verrassend is ook dat er geen aparte minister voor Ontwikkelingssamenwerking komt. Terecht, want ontwikkelingssamenwerking is een van de wijzen waarop een buitenlands beleid zich manifesteert en hoort dus onder de minister van Buitenlandse Zaken te ressorteren. Denk overigens niet dat ontwikkelingssamenwerking een uitsluitend linkse hobby is. De eerste minister daarvoor was de christelijk-historische Udink (1967-1971), allerminst een linkse figuur, maar wel een goede minister.
De rest van Ruttes ploeg lijkt, op het eerste gezicht, ook uit bekwame mannen en vrouwen te bestaan. Zo te zien, verdient het het predikaat no nonsense meer dan de kabinetten die Lubbers voorgezeten heeft, al waren dat ook geen dromers. Maar dat is nog geen waarborg voor succes. Wilders, die Rutte al gedwongen heeft ook zijn sociaal-economische voornemens sterk te verwateren, blijft een blok aan zijn been. De abrupte afzegging van het bezoek van de Indonesische president is geen goed voorteken.
NRC Handelsblad van 14-10-2010, pagina 7