Welke boel bij elkaar houden?
‘Soft? Dat ben ik echt he-le-maal niet’ (Job Cohen in Algemeen Dagblad, 24 april). ‘Ach, ik ben een verschrikkelijke softie’ (Wouter Bos in Volkskrant magazine, 24 april). Het zou verkeerd, en ook onbillijk, zijn op grond van deze uitspraken een tegenstelling tussen de vorige en de nieuwe leider van PvdA te construeren. Cohen sprak over zichzelf als beleidsman, Bos als vader van drie kinderen. Maar curieus is het wel.
Over Bos hoeven we het niet meer te hebben. Hij heeft voorlopig de politiek verlaten, en in de Volkskrant vertelt hij hoe hij tot dit besluit gekomen is. Cohen daarentegen, hoewel vijftien jaar ouder, is de komende man. Ja, velen zien in hem een soort messias. In de peilingen gaan de cijfers voor de PvdA omhoog, die voor SP en PVV omlaag.
Zelf ben ik ook, toen ik hoorde dat Cohen Bos zou opvolgen, even gaan twijfelen of ik op 9 juni niet ook op de PvdA, of liever op Cohen, zou gaan stemmen. Zijn leus ‘de boel bij elkaar houden’ behoort immers ook tot het gedachtengoed van velen die niet sociaal-democraat zijn. Zij staat in elk geval in radicale tegenstelling tot de polarisatie uit de jaren '60 en '70, waar veel PvdA'ers nog met weemoed aan terugdenken.
In het interview in het AD komt Cohen nog eens op dit thema terug. ‘Ik leg de nadruk op het overbruggen van verschillen. Die worden in Nederland uitvergroot, en mensen worden daarop afgerekend. Dat is precies wat ik niet wil. Verschillen zijn er om te overbruggen. Niet door ze onder tafel te vegen, wel door te kijken hoe we elkaar kunnen helpen.’ En: ‘Niet uitsluiten, maar insluiten. Binden. Luisteren.’
Wie is daar niet voor - zeker in tijden van crisis? Polarisatie, het zoeken en onderstrepen van verschillen is goed, ja nodig, in het intellectuele debat, maar maakt het in de politiek moeilijk tot besluiten te komen. Daar komt het, zeker in een coalitieland als Nederland, aan op geven en nemen, schikken en plooien, wat de intellectueel (behalve als hij een softie is) zo tegenstaat.
Ook een conservatief kan zich in Cohens leuze vinden, want het conservatisme is, zoals Thierry Baudet en Michiel Visser in de onlangs verschenen bundel Conservatieve voortuitgang betogen, ‘veeleer een manier van kijken dan een strikte leer; een perspectief dat andere perspectieven niet hoeft uit te sluiten’. Juist omdat het geen ideologie is, kan het zich verenigen met elementen uit ‘oplossingsfilosofieën’ als liberalisme en socialisme.
In de Volkskrant van 24 april bespreekt Wim Bossema het laatste boek van de historicus Tony Judt, die ‘vurig pleit voor een rehabilitatie van de verzorgingsstaat en de sociaal-democratie’ (die door de ‘Derde Weg’ van Tony Blair, Gerhard Schröder en Wim Kok verwaterd zijn). Een soort links conservatisme dus? Waarom niet?
‘Linkse behoudzucht’ (een onjuiste vertaling van conservatisme), zo geeft Bossema Judts gedachten weer, ‘is beter dan de roep om verandering als doel op zichzelf. Het doet er niet toe of die zucht tot verandering komt van radicale linkse jongeren uit de jaren '60 of van neoliberaal rechts. De kwalijke gevolgen lijken op elkaar: uitholling van regels, neergang van het onderwijs en het terugdringen van de overheid.’ Ook dat kan een conservatief onderschrijven, want hij is niet dogmatisch tegen elk overheidsingrijpen.
Judts gedachten doen denken aan het socialisme van Jacques de Kadt (1897-1988), van wiens werk Cohens broer Floris, historicus der natuurwetenschappen, een groot bewonderaar is en die de nieuwe leider van PvdA ook wel niet onbekend zal zijn. Een politiek denker als De Kadt in zijn beste tijd was, heeft het Nederlandse socialisme sindsdien niet gekend. Den Uyl bewonderde hem ook, al was hij het niet altijd met hem eens.
Behoort Cohen tot dit soort socialisten? Misschien. Zeker is dat hij een voortreffelijk mens is en een goed bestuurder (hoewel: die Noord-Zuidlijn?), maar je stemt niet alleen op de man, maar ook op zijn partij. En daar beginnen mijn aarzelingen. Heeft de PvdA in 1977, na een verkiezing die haar tien zetels winst bezorgde, niet de kans gezien haar toenmalige ikoon, Joop den Uyl, een tweede kabinet door de neus te boren?
Ja, maar dat was 33 jaar geleden, hoor ik al zeggen, nu hebben we met een andere PvdA te maken. Ik ben daar niet zo zeker van. Dat zij Uruzgan als excuus gebruikte om uit het kabinet-Balkenende IV te lopen en daarmee Nederlands reputatie als betrouwbare partner schade heeft berokkend, zit me nog steeds dwars. Hier liggen nog onbeantwoorde vragen.
Maar die vragen kunnen beter door een sociaal-democraat zelf geformuleerd worden. In het maartnummer van Socialisme en Democratie schrijft J.Th.J. van den Berg, oud-hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de universiteiten van Leiden en Maastricht, oud-lid van de Eerste Kamer voor de PvdA en oud-voorzitter van de Wiardi Beckman Stichting, dat:
‘... het smaldeel van de PvdA in het kabinet nog wel een keer erg zijn best (zal) moeten doen om aan belangstellenden in en buiten de partij uit te leggen dat de weigering om mee te werken aan voortzetting van Nederlandse betrokkenheid (in Afghanistan) niet alleen een kwestie was van “afspraak is afspraak”, laat staan van vaderlands provincialisme, maar van wijs internationaal beleid (...). Een zichzelf respecterende sociaal-democratische partij kan het zich niet veroorloven in de hoek van de provinciaalse introvertheid terecht te komen.’
Hoe zou Cohen hierover denken? Zal hij die breuk met de CDA die heeft geleid tot de val van het kabinet, verdedigen of zal hij, zichzelf trouw, ‘de nadruk op het overbruggen van verschillen’ leggen, kortom: de boel bij elkaar proberen te houden? Hij is nu verantwoordelijk geworden voor het bij elkaar houden van de boel in zijn partij, en die kan wel eens in tegenspraak komen met de boel in het land. Anders gezegd: zal hij meer partijman dan bestuurder zijn?
NRC Handelsblad van 29-04-2010, pagina 7